Overwegingen
04/Apr/2024 |

(U vindt hier een selectie van overwegingen gehouden in de vieringen van de Onze Lieve Vrouwe parochie)


 


Overweging 3e zondag van de veertigdagentijd


In de eerste lezing hoorden we wat wij gewoonlijk ‘de tien geboden’ noemen. Ze worden ook wel, eigenlijk veel beter, ‘aanwijzingen tot leven’ genoemd. Want het zijn dé grote levensrichtlijnen waarmee wij elkaar het leven mogelijk maken; waarmee wij het beschermen, omdat het kostbaar is.


Maar heel vaak wordt, als wij over die richtlijnen nadenken, de eerste zin vergeten waarmee het allemaal begint: 'Ik ben de Heer uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis.’ Het is daarmee het uitgangspunt en de kern van alles. Gods bevrijdend handelen, zijn bevrijding van Israël uit de slavernij in Egypte, staat aan de basis van heel het religieus bewustzijn van het joodse volk en daarmee ook aan de basis van ons gelovig leven. Na die zin komt daarom direct: ‘Gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij.’ Want alles dat kan onderdrukken en het leven kan bedreigen staat in directe vijandschap tegenover de Schepper God die tot leven wil brengen. Die andere goden zijn de oude, soms bloeddorstige goden van het Midden-Oosten: sommigen namen zelfs kinderen als offer. Nee, de God van Israël laat vanaf het eerste begin weten dat zijn wetten zijn gegrond op de bescherming van leven dat Hij heeft geschonken.


Het is die God die Jezus ‘Abba’, Vader, noemt; waarmee Hij zich verbonden voelt; waardoor Hij zich geliefd voelt; die Hij verkondigt in woord en daad in heel zijn optreden: God, is een bevrijdende God, die niet toelaat dat mensen worden geknecht. Niet door andere mensen, niet door kwade geesten, niet door invalide makende ziekten. In woord en daad verkondigt Jezus dat onder de mensen.


Maar zien wij in het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord dan opeens een heel andere Jezus? Sommige mensen schrikken van de Jezus die tafels van de wisselaars en handelaars omgooit en ze van het tempelplein afslaat. Wij zien hem toch liever als de zachte Goede Herder of als de wijze leraar van de Bergrede. Toch is het dezelfde Jezus. Wat heeft het één dan met het ander te maken?


In de evangelietekst over de zgn. ‘Tempelreiniging’ staat er nadrukkelijk dat dit gebeurde ‘kort voor het Paasfeest der Joden’. Dat is opvallend, want in een Joods huishouden is het verplicht om vóór het Pesachfeest het huis helemaal schoon te maken. Volgens de joodse wet mag er in het hele huis geen kruimeltje gedesemd brood achterblijven. Tijdens het Pesachfeest wordt ongedesemd brood gegeten, de matzes. Die kunnen niet bederven, zoals gedesemd brood. En in de keuken, in alle kamers, die onzuiver kunnen zijn door beschimmelde kruimeltjes moet alles helemaal gezuiverd worden voor Pesach, die al duizenden jaren terugkerende viering van Gods bevrijding.


Zuivering probeert altijd naar de kern te gaan van waar alles om gaat. Zo is ook het zuiverend vasten in onze joods-christelijke cultuur geen doel op zich. We vasten in onze traditie niet om te ervaren hoe sterk we zijn, ook niet om een heldere geest te krijgen, ook niet om geld over te houden voor goede doelen, dat is een hele leuke bijkomstigheid. Nee, vasten en onthouding zoekt vooral naar de kern waar het allemaal om gaat. Het zoekt om met Gods hulp ons te ontdoen van alles dat we in de plaats stellen van die God van leven, liefde en bevrijding. ‘Het huis van mijn Vader is geen marktplaats,’ zegt Jezus, en Hij veegt winstbejag en het gemarchandeer het huis uit. Zo zuivert Jezus het huis van zijn Vader. Als Hij dan door geschokte mensen ter verantwoording wordt geroepen wijst Hij op zichzelf: 'Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.' Jezus ziet zichzelf dus als een plaats waar God woont; een plaats dus waar God leven en bevrijding voor de wereld kan zijn.


Dat betekent ook voor ons iets, niet voor niets heeft onze kerk van oudsher onderstreept dat wij God mogen herkennen in Jezus, maar dat Hij ook mens was. En daarmee betekent dat ook ons menszijn tot grote hoogte is opgetild; dat wij tempels kunnen zijn waar de liefde van God woont, elk moment dat wij bevrijding, gerechtigheid en leven in deze wereld brengen.


Maar wij weten allemaal dat de tempel die wij zijn ook niet altijd zuiver is: verslavingen, hang naar macht of geld; meer en meer willen; zaken die ons mensen in de ban houden en die onszelf en de schepping kapot kunnen maken. Ieder jaar weer worden wij opgeroepen om in de veertigdagentijd even pas op de plaats te maken en bij die onzuiverheid stil te staan; om de tempel die wij zijn eens kritisch te bekijken en hier en daar misschien wat schoon te vegen. Bidden wij dat in deze 40-dagentijd dit werk in ons kan gebeuren. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging 2e zondag van de veertigdagentijd


Gen 22, 1-2.9a.10-13.15-18


Marcus 9, 2-10


Ik geloof dat wij allemaal ooit een gelukkig moment hebben ervaren: op een vreugdevol feest, op een gelukkige plek of in een rustgevende sfeer. Zulke momenten geven ons altijd een vreugde, kracht, positieve energie, optimisme. Daar willen we beslist voortdurend blijven. Als wij het hebben ervaren, willen wij dat weer en weer te doen hebben.


Het evangelie van vandaag vertelt ons een verhaal over Jezus die veranderde van gedaante op de top van een berg. Jezus nam zijn drie leerlingen mee om naar de top van de berg toe te gaan. Ik ben ervan overtuigd dat die drie leerlingen niet wisten waarom Jezus hen meenam en wat er zou gebeuren. Daarom verbaasde het hen wat er gebeurde. Jezus veranderde van gedaante. Van zijn gezicht kwam de straal en zijn kleren werden wit als licht. De heerlijkheid van God omringde hen. Voor de leerlingen was het echt een geloofservaring dat zij de glorie van God mochten zien.


Wat is de boodschap van de teksten van vandaag in het verband met het vasten?


Vorig jaar zei Paus Franciscus in zijn boodschap voor de veertigdagentijd dat vasten “samen gaan” betekende. Wij zijn gevraagd om samen met Jezus en met de anderen de berg te beklimmen. Bergbeklimmen vereist inspanningen, offers, en concentratie. Dit is het proces waarin wij onze Heer dieper leren kennen, wie Hij is en hoe we met onze medemensen samen om kunnen gaan. Het is het moment waarop wij zijn geroepen om solidair te zijn. Tegelijkertijd is dit ook een moment waarop we ons door Hem laten leiden en begeleiden naar de top van berg, waar wij zijn heerlijkheid kunnen zien. Op deze manier leren wij de goddelijke verlossing te begrijpen en te ervaren in ons leven. 


Wat kunnen we doen in deze veertigdagentijd?


Die drie leerlingen waren verbaasd over wat zij zagen. Daarom vroeg Petrus Jezus of hij daar drie hutten mocht maken. Wij mogen ons ook voorstellen hoe we er ook echt blij mee zijn als we dat kunnen ervaren. Ik ben er zeker van dat wij ook verbaasd zullen zijn als wij zo’n gebeurtenis zien en ervaren. Wij willen niet dat het snel voorbij gaat. Maar wat er verder gebeurde leert ons iets. Plotseling kwam er een lichtende wolk hen overdekte en hoorden zij een stem: “dit is mijn Zoon, de Welbeminde, Luister naar Hem”. In deze veertigdagentijd zijn we gevraagd om meer naar onze lieve Heer te luisteren. Abraham is het beste voorbeeld van wie wij kunnen leren hoe wij naar God moeten luisteren.


Zijn geloof werd toen echt beproefd. God vroeg hem om zijn enige zoon als brandoffer te offeren. Als zo’n moeilijke vraag aan ons wordt gevraagd, wat is ons antwoord? Wij zouden er even over nadenken. Sommigen vinden het misschien te zwaar om te doen. Veel mensen zijn door moeilijke situaties hun geloof in God kwijtgeraakt. Van Abraham leren wij hoe wij altijd ons vertrouwen op God kunnen stellen. In God geloven lost onze problemen niet op. Maar door de kracht van Gods genade zijn wij in staat om een lichtje te zien in de duisternis. Hij die ons heeft geroepen beproeft ons niet meer dan wat wij kunnen dragen.


Het evangelie van vandaag vertelt ons twee dingen tegelijk. Bergbeklimmen en afdalen. Bergbeklimmen is symbool van verlangen en inspanning om het Licht te zien. Het licht dat de leerlingen zagen was de anticipatie van de heerlijkheid van Jezus, op zijn opstanding uit de dood. Maar wij moeten de berg afdalen. Zoals aan de leerlingen, zo vraagt Jezus ons om de berg af te dalen. Wij moeten terug naar ons concreet leven en ernaar streven de glorie van God te bereiken. Om de heerlijkheid van Jezus te bereiken, is lijden onvermijdelijk. Wij zijn gevraagd om deel te nemen aan het kruis van God, de weg waarop wij samen met Christus zijn naar de top van de berg om deel te nemen aan zijn heerlijkheid. Bij deze twee situaties zijn wij gevraagd om naar Jezus te luisteren.


Het leven is een proces van geloof. Er zijn ups en downs in ons leven. In dit proces leren wij op wie wij moeten vertrouwen en aan wie wij ons toevertrouwen. Een luisterend hart is belangrijk, een hart dat verwarmd wordt door de liefde van God zelf. Van de ervaring van de leerlingen kunnen wij leren wat het bidden betekent. Luisteren is een bidden. Soms vragen wij heel veel aan God. Wij spreken veel. Maar in ons bidden moeten wij veel luiteren naar onze God. Op deze manier laten wij de wil van God in ons leven gebeuren. In ons luisterend hart bidden wij zoals Maria: “laat maar in mij gebeuren wat u gezegd hebt”.


Pastor Simon Taa o.carm.


Overweging 1e zondag van de veertigdagentijd


Er staat op YouTube een heel leuk filmpje van een chimpansee in een dierentuin.


Het is een groot en sterk mannetje. Er is in het verblijf van de chimps een lading appelen gestort zodat zij allemaal ervan kunnen nemen wat ze nodig hebben. Hij als grootste en sterkste man neemt natuurlijk het eerst.


Hij pakt wat hij kan en stapelt zoveel mogelijk appelen in zijn armen, stopt er nog een stuk of drie in zijn mond en pakt dan in iedere hand en iedere voet nog een of twee appelen. Zo probeert hij naar een hoekje van het verblijf te komen waar hij alles rustig kan opeten. Dat lukt hem nog ook.


Het is het overlevingsinstinct en omdat het een aap is, is het grappig. Als echter wij mensen zo graaien wordt het minder leuk. Toch gebeurt dat ook, de aap in ons is niet helemaal weg. Wij mensen hebben ook een sterke drang tot overleven door zoveel mogelijk binnenhalen.


De schrijver Jean Jaques Suurmondt die prachtige artikelen en boeken schrijft over het geestelijk leven van mensen noemt dat deel van het innerlijk van de mens - en dat vooral ook van zijn eigen innerlijk - ‘de knurftige aap’. Het is dat in ons dat wil hebben; dat op de allereerste plaats denkt aan eigen veiligheid, eigen gezondheid, eigenbelang. Het is dat wat ook, voor op zich mooie idealen, desnoods over lijken wil gaan. Wij weten allemaal waartoe bv. de prachtige idealen van het communisme hebben geleid: onderdrukking, moord, kampen vol met gevangen mensen die anders dachten. Heel dicht bij huis kunnen we het soms meemaken, als mensen erg geraakt zijn door de nood van het milieu en van dieren: soms worden zelfs aanslagen gepleegd en dieren uit kooien vrijgelaten die vervolgens in het wild aan een miserabel einde komen. Volgens Jean Jacques Suurmondt zegt die knurftige aap dan nogal eens: ‘het doel heiligt de middelen’.


Als Jezus in de woestijn is, is Hij, staat geschreven, bij ‘de wilde dieren’. Hij gaat er de confrontatie mee aan. Met de wilde dieren en met de Satan die Hem beproeft.


In die veertig dagen woestijn ziet Hij alle negativiteit die onder en in mensen is onder ogen. In de tekst die wij zojuist als tweede lezing hebben gehoord, wordt het maar kort verteld. Bij de evangelist Matteüs wordt het thema verder uitgewerkt.


Jezus ziet onder ogen hoe Hij zijn zending zou kunnen misbruiken; hoe Hij macht zou kunnen krijgen en zichzelf zou kunnen verheffen.


In onze veertigdagentijd, waarvan deze zondag de eerste is, hebben ook wij de kans om contact te maken met de wilde dieren en dus met die ‘knurftige aap’ in onszelf; met wat in ons wil hébben en destructief is.


Niet dat wij dan direct andere mensen worden, maar het helpt op z’n minst om anderen niet direct te veroordelen; om meer begrip te hebben voor menselijke gedrag. Het is niet fijn, die confrontatie, maar misschien worden wij in deze veertig dagen ook geholpen en worden we net als Jezus, geholpen door die andere zijde van ons mensen en zijn er, net als bij Hem, engelen die ons bedienen: de goede en liefdevolle krachten die ook in ons zijn.


Toen Jezus na die veertig dagen uit de woestijn kwam, ging de hemel voor hem open: Hij hoorde een stem die zei: ‘Jij bent mijn Zoon, mijn veelgeliefde’. Hij zag opeens heel helder in hoezeer God Hem liefhad en hoe God een God van Leven is.


Die ervaring was zo diep dat Hij dat onmogelijk voor zichzelf kon houden. Vanaf toen verkondigde Hij het Rijk van God; hoe God met ons is en hoe Hij óns aandrijft tot liefde. Want ondanks die zelfzuchtige, ‘knurftige aap’ in ons, is de Eeuwige met ons vreemde wezens van goed en kwaad een verbond aangegaan. Wij mogen zíjn liefde in de wereld brengen.


Bidden wij dat wij deze veertigdagentijd onszelf onder ogen durven te komen. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging 4e zondag door het jaar.


Deut. 18, 15-20, Marcus 1, 21-28


Jezus was in een synagoge in Kafarnaüm. Hij was onder de mensen om een onderricht te geven. Het evangelie van vandaag vertelt ons dat Jezus de mensen onderrichtte als iemand met een gezag. De mensen maakte Hij verbijsterd. Alle ogen waren op Hem gericht. Iedereen vroeg zich af wie Hij was. In Hem zagen de mensen iets anders dat zij niet zagen bij de Schriftgeleerden. Verder was er nog een verbijsterende gebeurtenis. Er kwam iemand die in de macht van onreine geest was. Wat het mij opvalt is dat die onreine geest getuigde van wie Jezus was, zoals wij net hoorden in het evangelie: “Hij is de heilige Gods”.


Wij mogen ons afvragen waarom Jezus kon onderrichten met gezag. Volgens mij was de aandacht van de mensen niet alleen gericht op wat jezus hen leerde maar vooral op de persoon van Jezus zelf. Het verhaal dat wij vandaag horen laat ons een paar dingen weten. Jezus had een bijzonder charisma die mensen niet zagen bij de gewone mensen. Tegelijkertijd had hij iets fris en nieuw te delen en Hij deed het op een overtuigende manier. De Schriftgeleerden onderbouwden hun verklaring met citaten van andere autoriteiten. Maar Jezus had geen menselijke autoriteiten nodig. Wanneer Hij spreekt, spreekt God.


De komst van Jezus is al geprofeteerd door de profeten. In de eerste lezing profeteerde Moses de komst van een profeet die het woord van God naar de mensen zou overbrengen. Dat betekent dat de komst van Jezus echt een verwachting was. Dus Jezus heeft daarom een speciale relatie met de Vader die Hem heeft uitgezonden. Hij heeft gedaan wat Moses heeft geprofeteerd. Op een andere plaats zegt Jezus: “mijn spijs is dat ik de wil doe van Hem die mij heeft gezonden en zijn werk volbreng”. Zijn onderricht en wat Hij doet komen vanuit zijn intieme relatie met de Vader.


De macht die Jezus heeft komt uit de Vader zelf. Door diezelfde macht kan Jezus wonderen verrichten. De verdrijving van de onreine geest is het teken dat Jezus de goddelijke macht heeft en tegelijkertijd laat het ons zien dat God de macht heeft over de onreine geest.


De onreine geest schreeuwde: 'Jezus van Nazareth, wat hebt U met ons te maken? U bent gekomen om ons te vernietigen? Ik weet, wie U bent: de heilige Gods.' Dit is een bevestiging van de onreine geest over wie Jezus was en tegelijkertijd was het een uiting van hun angst. Zij wisten dat de kracht van Jezus groter was dan van hen. Door duivels uit te drijven laat Jezus ons zien dat er in het rijk van God geen plaats is voor de onreine geest.


Jezus is gekomen om de wereld te redden. Alles wat Jezus heeft gedaan toont dat God er is. Hij leert en wijst ons de weg waarop wij ten volle mens kunnen zijn: liefdevol, medelijdend, medelevend, met passie voor de gerechtigheid, onbevreesd tegen de onreine geest en met besef van wat in een mensenhart leeft. Als wij in Jezus leven en Jezus in ons leeft, worden wij krachtig. Zijn macht is de macht om ons te redden. Dus zijn macht is de uitstraling van zijn liefde. Hij wil niet dat een van zijn bezit verloren gaat door kracht van onreine geest. Wij zijn daarom gevraagd om niet alleen voor Hem te staan en naar Hem verbijsterd te kijken. Jezus komt bij ons. Een open hart moeten wij hebben om Hem te ontvangen. Leven in en met Christus betekent dat wij leven onder de kracht van zijn Geest.


Jezus vraagt om ons geloof. Wij kunnen alleen worden bevrijd als wij op Hem vertrouwen en ons leven aan Hem toevertrouwen. Mogen wij ons leven laten begeleiden door de heilige Geest die ons altijd begeleidt naar de ware weg. En moge Jezus zijn gezag in ons leven uitstorten opdat wij in staat zijn om te getuigen van zijn liefde in ons dagelijks leven.


Pastor Simon Taa o.carm.


Overweging 3e zondag door het jaar


Het woord des Heren werd gericht tot Jona: 'Begeef u op weg naar Nineve […] en Jona begaf zich op weg naar Nineve’. In de tweede lezing hoorden we dat Jezus de leerlingen riep, ‘En zij lieten hun vader Zebedeüs met de dagloner in de boot achter en volgden Hem’. In de eerst lezing en tweede lezing lijkt het of het zo gaat: mensen worden geroepen, zij staan op en gaan. Zo lijkt het, want als je goed gaat kijken naar die eerste lezing uit de profeet Jona, dan kun je zien dat het eerst heel anders gaat met Jona. Twee hoofdstukken eerder komt ook het woord des Heren tot Jona: ‘Sta op, ga naar Ninive’. En Jona stond op ‘en hij vluchtte naar Tarsis’. Dat is dus precies de andere kant op. Dan zorgt de Heer voor storm op zee, wordt Jona in Zee geworpen en opgeslokt door een grote vis en weer uitgespuwd. Pas nadat Jona dat allemaal had meegemaakt, begint wat wij in die eerste lezing hebben gehoord. Pas dan komt weer het woord van de Heer en is Jona bereid om de inwoners van Ninive te waarschuwen dat als zij doorgaan met waar ze mee bezig zijn het niet goed zal aflopen.


Hij stond op…ja in eerste instantie dus de ander kant op. In onze H. Schrift komt het  op meer plaatsen voor dat mensen die geroepen worden eerst behoorlijk tegenspartelen vóórdat ze willen gaan. Ze vinden zichzelf niet capabel genoeg, vinden dat ze niet goed kunnen praten, ze zijn gewoon bang voor wat het zal oproepen, of vinden dat ze teveel moeten achterlaten. Ook dat waar ze verantwoordelijk voor zijn: hun familie bijvoorbeeld. Want het is nogal wat om je vader in de boot achter te laten, zoals Marcus vertelde. En dat zeker in de cultuur van het midden oosten waar ieder lid van een familie verantwoordelijkheid voor de ander draagt en zeker voor je ouders.


Nee, het gaat niet zo maar met roeping. En nu moeten we roeping niet te groot maken. Het gaat er natuurlijk niet alleen om, om als profeet op de hoeken van de straten te staan en mensen tot bekering op te roepen. We hoeven ook niet allemaal naar de missie te gaan. Nee, de roeping die vanuit het evangelie tot ons allemaal komt is dat we, waar we ook staan en wat voor concreet leven we ook leiden, gaan staan in de ruimte van het Rijk Gods; dat we dat met woord en daad verkondigen. Want dat is toch waar het in het evangelie om gaat? Jezus zegt zelf dat Hij is gekomen om dát te verkondigen.


Het is wel moeilijk om te zeggen wat dan dat Rijk van God is. Eigenlijk hebben wij niet meer dan de evangelieverhalen die vertellen hoe Jezus in het leven stond; hoe hij leefde met God en met mensen. Dan zien we dat het Rijk Gods alles te maken heeft met een innige relatie met God; met gerechtigheid en omzien naar mensen die het moeilijk hebben; met op een vrije wijze het leven kiezen, ook als dat ingaat tegen bekrompen opvattingen; met vergeving en mensen niet aan de kant zetten. En dan gaat het om níemand aan de kant zetten. Jezus at met tollenaars en zondaars, maar ook met farizeeën. Ook dus met de mensen die meenden dat ze het allemaal zo goed wisten, die overtuigd waren van eigen gelijk en eigen gerechtigheid. Hij nam het op voor de armen, maar Hij lag ook aan tafel met mensen die het goed hadden, rijke tollenaars bijvoorbeeld.  Om onszelf geroepen te voelen om het Rijk van God te verkondigen hoeven wij niet de een te veroordelen om met de ander te zijn. Nee, waar we ons geroepen toe mogen voelen is om in een ruimte te gaan staan, een gunnende ruimte, waarin we mensen het leven gunnen; leven waarin Gods bedoelingen met mensen en de hele schepping aan het licht komt. Daartoe worden we opgeroepen op elk moment dat we het evangelie op onze huid laten komen. Als we écht horen dat we niet moeten oordelen, dat we open mogen staan naar elkaar.  In die ruimte gaan we dan ook als vanzelf ‘mensen vissen’ want zó vrij en vooral ook dan met vreugde in het leven staan is aantrekkelijk voor mensen. Ik denk dat wij dat ook kunnen zien aan de manier waarop onze paus weer een aantrekkelijk gezicht van onze kerk aan de wereld laat zien. De stappen die hij zet zijn héél voorzichtig, maar mensen voelen en weten dat wat hij doet geboren is uit de liefde van God voor mensen, álle mensen. Dát is aantrekkelijk voor mensen, daarmee vist hij mensen en dat kunnen wij ook.


Dat Jona echter op zijn roeping eerst de andere kant op ging is begrijpelijk want zó in het leven staan wordt echt niet altijd begrepen. Door een groot deel van de gelovigen wordt de paus ook niet begrepen. En als wij op een verjaardag zeggen dat we het niet eens zijn met de politieke partij waar de meeste familieleden op hebben gestemd of als we vinden dat mensen in bootjes op zee niet aan hun lot overgelaten moeten worden; als we wat milieu en klimaat betreft echt andere ideeën hebben: mensen kunnen zich zelfs aangevallen voelen, ook al is dat helemaal niet de bedoeling. Je kunt heel wat over je heen krijgen als je je uitspreekt over wat jij Gods goede ruimte voor mensen, dieren en de hele aarde vindt en er ook naar handelt. Dat gebeurt de paus nu ook. Maar wij worden allemaal geroepen tot verkondiging van dat Rijk van God: Gods gunnende, leven gevende ruimte, Leven en Liefde. Bidden wij dat wij daarvoor zo nu en dan toch de moed zullen krijgen, zodat we opstaan en dan de goede kant opgaan. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging in de oecumenische viering 14-1-24


bij Genesis 18,1-8 en Lucas 10,25-37


Mensen uit het Midden-Oosten worden nog wel eens geroemd vanwege hun gastvrijheid. Dat maakt onderdeel uit van hun cultuur. Dat is niet zozeer omdat iedereen toevallig een gastvrij karakter heeft, maar omdat dit van oudsher van levensbelang was. Het is daar heet en water is schaars. Mensen onderweg hebben koelte en water nodig, en het liefst ook iets te eten, want alles wat je meeneemt bederft snel. Van generatie op generatie is daarom doorgegeven dat het van essentieel belang is, dat je mensen die bij jou aankloppen gastvrij onthaalt. Dat is niet alleen een deugd, maar zelfs een religieuze plicht.


In het verhaal dat we hoorden over Abraham zien we dat hij precies zo reageert als hij behoort te doen, als er onverwachts drie mannen bij hem komen. Hij slooft zich enorm uit om hen te ontvangen – en later blijkt dat deze mannen boodschappers van God zijn. Abraham is hierin een voorbeeld voor allen die hem als hun voorvader zien: joden, moslims en christenen.


Als je ergens afgelegen in de woestijn woont, is het misschien ook wel eenvoudig om gastvrij te zijn. Hoe vaak meldt er zich nou iemand bij jou? En Abraham was rijk genoeg, hij kon het zich permitteren.


Tijden veranderen, en het denken over dit soort zaken verandert dan mee. Gastvrijheid, prima, maar je kunt toch niet iedereen maar welkom heten? Zijn er dan geen grenzen aan gastvrijheid, aan naastenliefde? In ons land, in deze tijd, is dit een belangrijk onderwerp van gesprek, in de politiek, maar ook tussen mensen onderling.


Ook al in de tijd van Jezus was dit onderwerp van discussie. Het land Israël was bezet door de romeinen, die hun eigen regels opdrongen aan de inwoners van het land.


Ook binnen het jodendom waren er verschillende stromingen, die elkaar soms niet konden luchten of zien.


Het verhaal van Jezus over de barmhartige Samaritaan gaat hierover. Omdat het zo overbekend is, is het gemakkelijk om te vergeten hoe scherp deze gelijkenis is.


Wie is mijn naaste, vraagt iemand, want voor je naaste heb je verantwoordelijkheid. De discussie was of Romeinen ook naasten zijn, of andere vreemdelingen. Want daar kun je toch niet aan beginnen? Het is al moeilijk genoeg om om te zien naar mensen van je eigen soort…


Jezus draait de vraag heel slim om. Hij zegt: je kunt wel grenzen gaan stellen, telkens weer gaan kijken wie onder de categorie ‘naaste’ valt en wie niet. Maar waar ging het ook alweer om, als je over je naaste spreekt? Het gaat erom dat je elkaar nodig hebt. Stel, je bent in nood. Dan ben je toch blij als iemand je helpt, en dan ga je toch niet kijken of iemand binnen jouw grenzen valt van wat een naaste is? Als je in nood bent, is elke hulp welkom en iedereen die jou helpt, is jouw naaste.


De belangrijkste regel van het geloof is: heb God lief boven alles… en je naaste als jezelf. Het ene kan niet zonder het andere. Je kunt niet God liefhebben en je medemensen aan hun lot overlaten, uit angst of onverschilligheid, net als de priester en de leviet uit het verhaal.


Wij vinden dat wel eens ingewikkeld, en dat is het natuurlijk ook. Maar vandaag horen wij deze lezingen, die zijn uitgekozen door christenen uit Burkina Faso. Zij wonen in een land dat verscheurd wordt door conflicten en waar doelbewust op christenen aanslagen gepleegd worden. En desondanks, of misschien wel juist daarom, kiezen zij bij hun gebed om eenheid voor deze teksten. Zij willen aan de wereld meegeven: vergeet nooit dat de ander je medemens is, je naaste. Laat nooit de angst of de onverschilligheid regeren.


Als zij, dat in hun situatie kunnen zeggen, dan moet dat voor ons toch ook mogelijk zijn? Onze belangrijkste opdracht als christen is: ga niet aan je medemens voorbij. Wees een naaste. Alleen als wij daarvoor de moed opbrengen, kan er iets van eenheid komen tussen mensen. We bidden deze week om moed en vertrouwen, en niets houdt ons tegen om zelf in onze omgeving te laten zien wat dit in de praktijk betekent. Amen.


Marise Boon. Predikant protestantse gemeente Maas en Peel


 


Overweging Openbaring van de Heer


Begroeting en inleidend woord


Goedemorgen! Graag wens ik u een zalig en gelukkig nieuwjaar! Dat het nieuwe jaar ons zegen mag brengen en liefde en geluk en vrede voor alle mensen.


Onze nieuwjaarsviering valt samen met het feest van Driekoningen, het feest van de Openbaring van de Heer, zoals ze het ook wel genoemd wordt. We vieren dat het pasgeboren kind van Jozef en Maria een mens geworden is in wie God zich openbaarde, in wie God liet zien wie Hij is voor ons en alle mensen…


Huub Oosterhuis heeft daar mooie woorden over geschreven:


uit uw hemel zonder grenzen,


komt Gij tastend aan het licht,


als een kind zijt Gij gekomen, even weerloos als wij mensen… …


als een vuur zijt Gij verschenen…


als een ster gaat Gij ons voor… als een mens in de woestijn…


als een woord zijt Gij gegeven…

als een nacht van hoop en vrees…

als een pijn die ons geneest…

als een nieuw begin van leven…


Wij vieren vandaag dat Gods komst in ons midden niet alleen iets betekende voor mensen in en rond Bethlehem,


maar voor de hele wereld.


We zullen er straks verder op ingaan…


Overweging


Het is niet zo vreemd dat de Wijzen uit het Oosten de pasgeboren koning van de Joden in Jeruzalem zoeken. Jeruzalem was hét centrum van het toenmalige Israël. Maar daarom is het des te opvallender dat koning Herodes hen na een kort gesprek vrijwel onmiddellijk doorstuurde naar Bethlehem, een klein plaatsje bijna 10 km ten zuiden van Jeruzalem.


Dáár, in het nietige Bethlehem, ontmoeten ze de pasgeboren koning naar wie ze zoeken. Maar eenmaal aangekomen ziet het er allemaal heel anders uit dan ze waarschijnlijk hadden gedacht. Ze vinden niet een kleine koninklijke hoogheid met veel pracht en praal omgeven, maar een huilend kindje.


Misschien vul ik te veel in, maar ik zie hen vertederd worden door dat kindje; het doet een beroep op hun liefde, zoals ieder pasgeboren kindje dat doet. Even schrikken ze van de onverwachte eenvoud rond dat lieve leventje. Maar dan knielen ze biddend neer.


Een klein kwetsbaar kindje, dát blijkt het doel van hun reis te zijn. Daar heeft de lichtende ster die zij op hun lange reis hebben gevolgd hen naar toe geleid. Dat kleine kindje maakt dat ze spontaan op de knieën vallen en bidden… Velen van ons zullen dit wel herkennen: in de geboorte van een kind komt God ons ‘soms even’ wonderlijk geheimvol nabij.


Het verhaal van de Wijzen uit het Oosten is daarom meer dan alleen maar een sprookjesachtig kerstverhaal. Het is een verhaal met een boodschap. Het zegt ons dat de zin van ons leven, en ook het geheim van ons leven verborgen tot ons komt… in een klein kind… in het kleine en in het kwetsbare… niet in grootse daden, maar in kleine belangeloze daden van goedheid en liefde…. In de vriendschap en de liefde tussen twee mensen…. Of in de hulp die mensen soms heel onopvallend aan elkaar geven…. Er zijn zoveel kleine wondertjes van goedheid om ons heen... Er is zoveel belangeloze liefde die nauwelijks opvalt….


*Ik heb iemand gekend die zwaar ziek was en die hier altijd  – hoe ziek ze ook was – met een glimlach de communie ontving. Dat deed mij elke keer weer goed, even een nauwelijks zichtbaar contact over en weer, - zo van: ‘wij verstaan elkaar’… het zijn dit soort kleine lichtpuntjes die het verschil kunnen maken…


*Of iets heel anders: een foto in de krant van een klein kind dat tijdens het bestand in Gaza zit te spelen met haar katje… ik dacht toen: ‘zó zou het toch moeten zijn’…


*of  – nog een ander voorbeeldje: ik weet dat sommige mensen elke maand heel bewust ‘voedselbank’ op het boodschappenlijstje schrijven… dat doet je toch goed, als je dat hoort? Mij wel in ieder geval.


*En dan al die kaarsjes die hier elke dag weer opgestoken worden: degene voor wie ze gebrand worden, heeft daar vaak geen weet van… maar degene die het kaarsje opsteekt wél: die wil een beetje licht geven aan een ander…


Misschien mag je al die kleine daden of woorden van goedheid zien als lichtjes op onze levensweg… kleine bakens die je zeggen: ‘die kant moet je op’…


We kunnen niet zonder dat soort kleine bakens van goedheid en liefde… Ze laten ons steeds weer voelen waar het eigenlijk om draait in ons leven. Zij geven zin aan ons leven…


Nog even terug naar de pasgeboren koning van de Joden. In zijn latere leven heeft hij ons met zijn daden en woorden laten zien dat het aanvoelen van de Wijzen juist was: zij bleven op zoek net zo lang tot ze wisten: hier moet ik zijn, dit geeft mijn leven zin.


Bidden we dat de kleine Jezus en de volwassen Christus voor ons allen een licht worden, een baken waardoor wij de goede weg kunnen vinden. Een weg die steeds weer te maken zal hebben met eerbied voor elkaars kwetsbaarheid, met elkaar zien,  om elkaar geven, elkaar het leven gunnen…  Amen


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider



Overweging Nieuwjaar


Numeri 6, 22-27


Lucas 2, 16-21


Gisterenavond tot afgelopen nacht vierden wij de wisseling van het jaar. Overal vierden de mensen uitbundig feest met eten, drinken, dansen, spelen, praten, enzovoort. Het oude jaar is voorbij en het nieuwe jaar is begonnen. Volgens mij brengt dit ons tot het besef wat de tijd betekent voor ons.


Vandaag komen wij hier om het nieuwe jaar te vieren. In deze viering danken wij God voor alles wat wij hebben gehad, wat wij hebben meegemaakt, wat wij hebben gekregen en wat wij hebben ervaren. Iedereen heeft eigen ervaringen in het oude jaar. Er waren zowel mooie als slechte ervaringen die wij hebben gehad. Wij kunnen beslist niet meer naar het verleden teruggaan, maar wat wij hebben gehad in het verleden geeft een speciale betekenis in ons leven.


In de katholieke kerk vieren wij in het begin van het nieuwe jaar een hoogfeest: het feest van “Maria moeder van God”. Vanwege haar antwoord op de vraag om de Moeder van God te worden, is Maria een bijzondere iemand geworden in ons geloof. Maar dat antwoord heeft haar vervolgens gebracht naar de werkelijkheid dat zij veel consequenties moest dragen. Na de aankondiging van de geboorte van Jezus door de engel waren er veel dingen die zij niet begreep. Maria en Josef moesten een lange reis maken naar Bethlehem en daar werd Jezus geboren in een stal. Zij moesten naar Egypte vluchten. Dat was echt geen gemakkelijke ervaring. Maria en Josef waren verbaasd over wat Jezus zei toen hij 12 jaar was in de tempel in het midden van de rabbi’s: “waarom hebben jullie Mij gezocht? Wisten jullie niet dat Ik bij mijn Vader moest zijn? Zo vroeg Jezus hen. Dat was niet de laatste van wat Maria nog moest dragen. Wij kunnen ons voorstellen hoe groot het verdriet van Maria was toen zij zag dat haar zoon gemarteld werd van Jerusalem af naar Golgotha.  Eindelijk stond zij bij het kruis van haar zoon. Wat er allemaal gebeurd is met Maria was al gezegd door Simeon toen zij en Josef in de tempel waren om Jezus aan God aan te bieden. Toen zei Simeon: “ook door uw ziel, zal een zwaard gaan.


Maria heeft ons laten zien wie zij is. Zij is een dienares van God zoal zij heeft Gezegd tegen de engel: “ik ben de dienares van de Heer, laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt”. Maria heeft niet helemaal begrepen wat er is gebeurd met haar. Maar de wil van god moest gebeuren. Zij heeft zichzelf gegeven om Gods wil te manifesteren.


Maria is het beste voorbeeld voor ons als gelovigen. Dat wij niet volledig begrijpen wat er gebeurt in ons leven, maakt ons geloof niet zwak als wij van Marie leren. Zij is de Moeder van God en de Moeder van ons allemaal die samen met ons gaat lopen in dit nieuwe jaar. Daarom is de viering van het nieuwe jaar een moment waarop wij terug kunnen blikken naar wat er is gebeurd in het oude jaar en wij naar de toekomst kunnen kijken.


Voor ons is de tijd niet alleen in chronologische betekenis: het verleden, het nu en de toekomst; gisteren, vandaag en morgen. Tijd is het moment waarop God werkt om ons te redden. Zoals Maria zijn wij ook uitgenodigd om onze ervaringen van afgelopen jaar te bekijken en erover na te denken. Maria heeft ons geleerd om te zoeken naar wat God wil. Wij vragen ons af wat God bedoelt in alles wat wij hebben ervaren. In wat wij hebben meegemaakt zit Gods plan.


Wij mogen ook veel plannen voor de toekomst hebben. Wij hebben beslist verlangens en wensen in het nieuwe jaar. Maar wij weten niet precies wat er zal gebeuren. Van Maria leren wij dat God die ons heeft geroepen ons niet alleen laat. Als er veel dingen gebeuren met ons die wij niet begrijpen, bewaren wij het in onze harten en denken wij erover na. Wij vragen om Gods genade die ons krachtig maakt zodat wij in staat zijn om Gods wil te laten gebeuren in ons leven.  Moge onze wil en wat wij dit jaar gaan doen overeenstemmen met Gods wil. Onze tijd zal een moment van genade zijn als wij met God samen werken om zijn koninkrijk op te bouwen. En moge ons leven een getuigenis zijn van Gods liefde die de wereld wil redden. 


Pastor Simon Taa o.carm.  


Overweging Kerstmis


Jesaja 9, 1-6


Lucas 2, 1-14


Een paar dagen voor de kerstmis in 2022 was ik op bezoek bij de kerstmarkt in Brussel samen met een groep. Naast het bezoek van de kerstmarkt gingen wij ook een kerk bezoeken. Zoals in andere kerken, werd die kerk ook versierd met alle dingen die bij de kerstmis hoorden: kerststallen, kerstbomen, lampen, beelden, enzovoort. Tussen de kerststallen en kerstbomen, was er een kerststal                       die mijn aandacht trok. Niet omdat die kerststal mooier dan de anderen was maar vanwege wat op een bord is geschreven die bij die kerststal stond. Op dat bord is er geschreven: “de kerstijd is een tijd van verwondering. Hoe kan het toch? De grote God die heelal vervult, heeft zich klein gemaakt, niet groter dan de maat van Maria’s schoot. Hij die aan alle vogels voedsel geeft, heeft aan Maria’s borst gedronken. Herders en wijzen raken niet uitgekeken op dat Kind, Gods eigen Zoon, liggen op het stro” (Godfried Kardinaal Danneels).


Wij mogen ons afvragen waarom God in deze wereld wil komen als een Kind. Is het niet een teken van de zwakheid?  Wat kan een kind doen voor de wereld? Onze menselijke gedachte kan Gods gedachte niet bereiken. Gods plan is te hoog voor wat we denken. Het Kind is symbool van schoonheid, zuiverheid, onschuld. Ikzelf vraag me af wie ik ben dat God bij mij komt. Kerstmis is een gebeurtenis van geloof want God is mens geworden.


Een paar dagen voor de Kerstviering hebben wij de kerstsfeer al gevoeld want overal zien wij kerststallen en kerstbomen: in huizen, kerken, winkels, langs de wegen, enzovoort. Wij horen overal ook kerstliedjes. Wij zien nu ook in onze kerk mooie kerststallen. Veel mensen komen hier om ernaar te kijken. Ikzelf voel een bijzonder gevoel als ik naar de kerststallen kijk, namelijk gevoel van vrede en vreugde. Een kerststal is echt een belangrijke symbool. Daarom heeft paus Franciscus zijn eigen reflectie over de kerststal. Een paar jaar geleiden zei hij: “De Kerststal herinnert ons hoe God ons zijn liefde laat zien door geboren te worden zoals wij geboren zijn. Het maken van kerststal is een manier waarop wij Gods nabijheid vieren en wij kunnen ervaren dat God levend en concreet is. Het Kind dat in de kerststal ligt laat ons zien dat God komt om ons te omhelzen in onze mensheid”. Dit zei paus Franciscus toen hij Greccio bezocht, een plaats waar de heilige Franciscus de eerste kerststal heeft gemaakt samen met mensen die daar woonden.


Kerstmis brengt een belangrijke boodschap voor ons, namelijk Vrede. Het Kind is het symbool van vrede. Hij komt om vrede te brengen. Hij die bij ons komt is het Licht voor de wereld die in duisternis is. Hij wil in ons hart leven. Dus het Licht maakt kwaadaardigheid, boosheid, hoogmoedigheid weg.


Ik vraag me af wat er is gebeurd met mensen die onderdrukt zijn, zij die in oorlogssituatie zijn. Hier kunnen wij kerstmis vieren in vrijheid en vreugde. Maar zij vieren het beslist in angst. Volgens mij, is oorlog  een teken dat de mensen niet in het Licht leven en zij het Licht niet willen ontvangen. Wij bidden voor hen die kerstmis niet in vrolijkheid kunnen vieren. Moge het Licht dat de wereld verlicht, de harten van mensen verlichten die de oorlog willen plegen en moge het Licht de duisternis verdrijven.


Waarom is Hij geboren in een stal? Dit is ook een belangrijke vraag. Nu bouwen wij kerststallen met mooie versieringen. Maar wij kunnen ons voorstellen wat er was gebeurd met de stal waarin Jezus werd geboren. Het was beslist een vieze plek, de plek voor vee. Dat was echt geen ideale plaats voor een geboorte van een kind. Volgens mij is dit echt een symbool. Het betekent dat God ons in onze realiteit wil tegenkomen. Jezus wil overal geboren worden met name in ons hart.


De geboorte van onze Messias is het moment om ons leven weer op te bouwen opdat wij in het Licht mogen leven. Moge Christus in ons hart en ons leven zijn geboren. Moge ons hart een zuivere kerststal zijn waarin het Kind blijft liggen.


Pastor Simon Taa o.carm.


 


Christus Koning van het heelal


Ezechiël 34, 11-12.15-17


Matteüs 25, 31-46


Als wij over een koning praten, zullen wij denken aan de belangrijkste persoon van een koninkrijk die een macht heeft. Hij heeft een volk dat hij overheerst. Op een hoge troon zit hij en draagt Hij een prachtige koninklijke kleiding. De bewakers omringen hem.


In het evangelie van vandaag laat Jezus ons weten dat Hij onze Koning is. Zoals de koning van de wereld is Hij bekleed met heerlijkheid en zit op een hoge troon. Maar de vragen zijn: waar is zijn koninkrijk? Wanneer komt Hij als een Koning? Wie zijn zijn volk?


Het koninkrijk van God is niet beperkt tot een plaats en tijd. Zijn komst is altijd hier en nu. Hij is Emmanuel, God is altijd bij ons. Hij is de Koning van het heelal die in ons leven en ons hart blijft en regeert. Zijn heerlijkheid is de glans van zijn liefde om ons te redden. Dus Jezus heeft een macht allereerst niet om de wereld te overheersen, maar om mensen te begeleiden en te leiden tot het eeuwige leven. Ieder hart is zijn troon. Daarom identificeert Hij zich met mensen. In het evangelie zegt Jezus: “ik verzeker jullie, alles wat je voor één van deze minste broeders van mij hebt gedaan, heb jij voor mij gedan”. 


Jezus vraagt ons om een goede daad te doen in ons dagelijks leven. laten wij daarom even kijken naar de realiteit om ons heen. Wat zien wij? Welke realiteit komen wij tegen? Zijn er medemensen die ons nodig hebben? Wat is ons antwoord als wij worden geroepen om hen te helpen? De heilige Jakobus in zijn brief zegt: “zoals het lichaam dood is zonder de ziel, zo is het geloof dood zonder de daad”. Ons geloof is niet genoeg om te praten maar wij moeten dat in onze praktijk brengen. Voeten en handen geven is belangrijk om onze liefde te manifesteren.


De oproep om Gods wil te verrichten is niet altijd makkelijk want het vraagt om oprechtheid, zelfs overgave, medeleven en medelijden. Wij zijn gevraagd om dat te doen zonder beloning te hebben en om in vrijheid en vrede te verrichten. Jezus wil dat wij dat doen met onze grote liefde, zoals Jezus zijn liefde aan ons heeft gegeven.


Het leven is een keuze. God biedt ons zijn redding aan. Wij mogen kiezen of wij zijn aanbod willen ontvangen of niet. De scheiding zoals wij in het evangelie hoorden is niet de wil van God. Dat is de consequentie van onze keuze. De mensen die naar Gods woord luisteren en het in praktijk brengen gaan naar het eeuwig leven. Maar dat betekent niet dat God de vernietiging wil van degenen die zijn wil niet willen verrichten. Ezechiël in zijn boek laat ons weten wie God is. Hij is de goede Herder. Zoals een herder zoekt Hij altijd naar de verlorenen. Hij wil dat niemand verloren gaat. Hij is de barmhartige God die wil dat iedereen wordt verlost.


Elke dag is het moment waarop God ons roept en leidt tot zijn koninkrijk. Het koninkrijk van God is de plaats waar Jezus het heelal regeert met liefde, want zijn wapen is de liefde. Als we het over het koninkrijk van God hebben, hebben we het over gerechtigheid, waarheid, vrede, elkaar liefhebben, elkaar vergeven, elkaar helpen, voor elkaar respect hebben, liefde en zorg voor het milieu en de natuur. Het koninkrijk van God is een plaats voor iedereen, waar de mensen leven als broeders en zusters. Waar liefde is, daar is God.


Simon Taa o.carm.


33ste zondag door het jaar


Spreuken 31, 10-13, 19-20, 30-31


Mat 25, 14-30


“Ik ben een klein potlood in Godshand, de schrijver die de liefdesbrief stuurt naar de wereld”. Deze zin is gekomen uit de mond van moeder Teresa van Calcutta. Zij heeft zich toegewijd aan de armen, de zieken en de verlatenen in Calcutta. De mensen begrepen niet waarom zij dat wilde doen. Sommigen vroegen zich af hoe moeder Teresa dat kon doen. Het was beslist geen makkelijke opdracht. Zij heeft heel veel geleden. Maar zij geloofde dat zij het instrument van God was. Daar kwam haar kracht vandaan.


Wat moeder Teresa heeft gezegd is volgens mij interessant om te bezinnen als wij het evangelie van vandaag lezen. Jezus maakte een gelijkenis om zijn leerlingen uit te leggen wat het koninkrijk van God was. Als wij de lange tekst van het evangelie lezen, komen wij een verhaal tegen over iemand die zijn bezit aan zijn drie dienaars toevertrouwde. De eerste kreeg 5 talenten, de tweede 2 talenten en de derde één. De eerste die 5 talenten had gekregen ging er mee handelen en hij verdiende er vijf bij. De tweede verdiende er twee bij. Dat betekent dat zij twee keer zoveel hebben verdiend. Maar de derde deed het anders. Hij ging een gat graven en hij zette daar het geld van zijn heer in. Dus die talent bleef één. Daarom mochten die eerste twee dienaars in de vreugde van de heer binnen komen.


Zusters en broeders


Zoals moeder Teresa zijn wij ook geroepen om de genade van God te verspreiden. Moeder Teresa is één van de mensen die de talenten hebben vermenigvuldigd. Zij heeft ons geleerd dat het leven een geschenk is. Alles hebben wij gratis gekregen. Dus volgens mij spreekt deze gelijkenis over de oproep van God om aan Zijn koninkrijk deel te nemen. In het begin van Zijn verkondiging zei Jezus: “het Koninkrijk van God is gekomen”. Iedereen is uitgenodigd om binnen het Koninkrijk te komen. Maar wij zijn allereerste niet geroepen om het Koninkrijk van God te genieten. Wij zijn gevraagd om het Koninkrijk samen op te bouwen in ons samen leven. Daarom is het vermenigvuldigen van talenten een manier waarop wij deelnemen aan het opbouwen van het Koninkrijk van God.


Wat het mij opvalt van deze gelijkenis is dat God op ons vertrouwt. Hij kent ons goed; meer dan wij onszelf kennen. En Hij weet dat wij zijn genade kunnen verspreiden. Daarom vertrouwt Hij zijn genade aan ons toe om zijn genade te vermenigvuldigen.


God geeft aan iedereen bekwaamheid waarmee wij kunnen delen wat wij hebben gekregen. Iedereen heeft eigen talenten en wij zijn gevraagd om die talenten niet onder de grond te begraven. De vraag is: Wat zijn de talenten die wij moeten vermenigvuldigen? Volgens mij zijn ze onze liefde, aandacht, vermogen, onze tijd, onze vreugdevolle en bemoedigende aanwezigheid midden in het samen leven, enzovoort.


Mogen wij ons leven kunnen delen met elkaar. Jezus heeft ons laten zien hoe wij ons leven waardevol kunnen maken. Hij heeft zijn leven gegeven als het teken van zijn liefde. Dat betekent dat ons leven zinvol is als wij ons leven aan anderen geven. God vertrouwt op ons als Hij zijn genade aan ons toevertrouwt. In de Naam van God verspreiden wij zijn genade zodat iedereen de liefdevolle aanwezigheid van God kan zien en ervaren. Wij zijn de potloden in Godshand waarmee God zijn liefde in de wereld schrijft.  


Simon Taa o.carm.


32ste zondag door het jaar


Deze overweging zou ik willen beginnen met een citaat uit psalm 36: “Hoe kostbaar, God, is uw liefde: goden en mensen mogen schuilen onder de schaduw van uw vleugels. […]  Ja, bij U is de bron van het leven; omdat U licht geeft, zien wij licht.”


Aan die psalm moest ik denken toen ik wat ging mijmeren over de lezingen van vandaag. “Omdat U licht geeft, zien wíj licht”.


Gelukkig had ik dit houvast. Want, ik weet niet hoe het U vergaat, als u deze lezing uit het evangelie hoort. Ik heb de neiging om mij nogal te ergeren aan die zogenaamde verstandige bruidsmeisjes die eerst voor zichzelf zorgen en dan die andere meisjes behoorlijk hardvochtig aan hun lot overlaten. Is dat nou een christelijk verhaal? En dan wordt als klap op de vuurpijl ook nog de deur dichtgeslagen. Is het niet juist de christelijke boodschap dat er toch altijd verandering mogelijk is en dat niemand in de kou wordt gezet?


Jezus begint de parabel met: 'Het is met het Rijk der hemelen als met…’ Maar wat is het Rijk der Hemelen? Vaak wordt het opgevat als iets dat er is na ons aardse leven. Dan zou het betekenen dat wij in ons aardse leven ons best moeten doen om waakzaam te zijn. Het moment dat het bruiloftsfeest begint en er mensen buiten de deur blijven staan, is dan iets dat na onze dood gebeurt: feest of in de kou staan, gelukzaligheid of tandengeknars. Maar gaat het bij het Rijk der Hemelen daarom? Gaat het over zoiets als ‘hemel en hel’?


Jezus zegt in het evangelie volgens Matteüs ook dat het Rijk der Hemelen heel dichtbij is en dat we het moeten zoeken alsof het een prachtige parel is en dat het is als een mosterdzaad dat hoog opgroeit  of als zuurdesem dat alles doortrekt. Dat gaat dus niet alleen om iets dat nog moet komen, nee, het is er al, maar we zien het niet altijd; het is dichtbij, maar onze ogen zitten dicht, we zien Gods licht niet.


Toen ik wat onderzoek deed naar deze lezing, kwam ik erachter dat het Griekse woord dat in de evangelielezing wordt vertaald met ‘dom’ van ‘de domme bruidsmeisjes’, volgens het woordenboek ook ‘zonder God’ kan betekenen. Als het om het Rijk der Hemelen gaat wordt dan de belangrijke vraag: Zien wij de mensen en de dingen om ons heen in het licht dat God is?


Wij weten allemaal: Als mensen naar iets kijken, bv. naar een pasgeboren kind of het ontluikende groen in het voorjaar of naar twee mensen die van elkaar houden: de één ziet een biologisch verschijnsel, een chemisch proces in de hersenen van mensen, de ander kijkt moralistisch, op de wijze van mag het wel of niet, maar nóg een ander ziet het wonder van het leven, dat altijd maar doorgaat. Die ziet iets van Gods scheppende liefde, of het geheim van de liefde, dat zo diep is en zo ver gaat dat het direct naar God verwijst.


Hierbij gaat het natuurlijk niet om gelijk of ongelijk. Nee, het gaat erom dat al die mensen ánders kijken.


Jezus zegt in het evangelie volgens Matteüs ook dat wij moeten worden als de kinderen om het Rijk der Hemelen in te gaan. Kinderen kunnen nog zó kijken dat ze het wonder van de dingen zien. Ik hoorde van een kind dat tegen opa zei, toen de auto helemaal bedekt was met herfstbladeren: ‘Kijk eens opa, hoe mooi die boom onze auto heeft versierd!’ Opa kon op dat moment eigenlijk alleen maar zien dat hij de auto weer schoon moest maken. Maar zijn kleinzoon vertelde hem dat hij ook anders kon kijken. Een kind ziet Gods licht nog overal, de wereld is vol van wonder en schoonheid.


Maar ja, hoe kunnen wij worden als de kinderen, hoe kunnen wij meer voeling krijgen voor Gods aanwezigheid in ons en onder ons; voor het wonder dat wij bestaan en dat wij elkaar en de schepping geschonken zijn?


Misschien kunnen we toch iets met het beeld van de lampenolie. We kunnen immers onze lampen, onze innerlijke blik voeden, olie geven, waardoor er een ander licht op de dingen kan vallen. Met dat voeden bedoel ik bewust, in ons, het besef toelaten dat God midden onder ons is, hier en nu. Dat Hij ín ons is. Wij kunnen, zoals de eerste lezing over de wijsheid zegt, erover peinzen; we kunnen erbij bidden. We kunnen een stukje van zo’n psalm lezen: ‘Ja, bij U is de bron van het leven; omdat U licht geeft, zien wij licht.’ Misschien, hopelijk, worden dan langzamerhand onze ogen bijgesteld en gaan we door een andere bril kijken en zien we steeds beter het Rijk der Hemelen dat er ís, hier en nu én tot in eeuwigheid. Bidden wij, dat die diepe wijsheid ons steeds meer eigen zal worden. Amen.


 


Zuster Susan van Driel o.carm.


 


WoCo 5 november 2023 Thema: Dienaar van dezelfde Vader


1e lezing Maleachi 1,14b – 2,2b. 8-10 Evangelie Mattheüs 23, 1-12


In de tijd dat ik een klein meisje was, was het heel gewoon dat er op het platte land marskramers van allerlei pluimage aan de deur kwamen, de achterdeur wel te verstaan. Ze waren echter niet altijd even welkom en tegen de kinderen werd dan door moeder nog weleens gezegd: ‘Zeg maar dat ik niet thuis ben’. De boodschap werd dan wel eens heel letterlijk doorgegeven: ‘Ik moet van ons moeder zeggen dat ze niet thuis is’.  Zo werd onbedoeld een leugentje om bestwil onderwezen. Er werd een dubbel signaal afgegeven. 


De Schriftgeleerden en Farizeeërs gaven in de tijd van Jezus ook een dubbel signaal af. Ze onderwezen de regeltjes van de wet - dat was hun taak – en dat was goed, zegt Jezus maar ze leefden er gewoonweg niet naar, ze brachten ze zelf niet ten uitvoer en dát was een kwalijke zaak; dáár valt Jezus over, zo hoorden we zojuist in de Evangelielezing.


Die regeltjes dat waren er heel wat. Het hele orthodoxe Joodse leven was - en is - er mee doortrokken. Het was en is om de heiligheid van God te benadrukken maar ook om de zorgzame en liefdevolle relatie God - mens in stand te houden en een onderlinge eenheid te bewaren.


Hier in de kerk vinden we ook attributen om Gods bijzondere heiligheid aan te geven. Daarom liggen de hosties op een gouden of meestal verguld schaaltje of zitten in een gouden kelk, en is er een tabernakel en een mooie godslamp. Lopen we met de vaart met een geconsecreerde hostie in een kostbare monstrans door de Boxmeerse straten, kunnen we hier vieringen houden in een monumentale basiliek. Dat is een uiterlijke kant van het geloof, een zichtbaar plaatje, een hulpmiddel om de geloofsmotivatie vast te houden.


Maar waar het in feite om draait is de binnenkant van ons geloof met de liefdevolle uitwerking in het leven, die de springplank is in het leven van alle dag. Het gaat om de eerbied, het ontzag en de liefde voor God de Vader en het leven dat aan ons gegeven is én elkaar daarbij helpen dat mogelijk te maken. Daarom komen we hier samen als kinderen van dezelfde hemelse Vader om de kostbare levensdraad straks buiten de kerk verder gestalte te geven. Daar draait het niet meer om gouden schaaltjes en kostbare kledij. 


De Schriftgeleerden en Farizeeën waren de kostbare levensdraad met God de Vader kwijtgeraakt. Ze dachten daarvoor in de plaats andere kostbaarheden gevonden te hebben: ze wilden bij de mensen opvallen door hun religieuze kledij aan te passen, ze wilden graag ereplaatsen bij openbare gelegenheden en gegroet worden op de markten en trots genoten ze daarvan. Het had niks meer te maken met dienaar zijn van de Allerhoogste in zijn koninkrijk. Jezus waarschuwt daarvoor: ruil je Godsrelatie niet in voor uiterlijke korte termijn genoegens. Niks mis met elkaar groeten en mooie kleding of ereplaatsen maar niet om alle eer en aandacht naar onszelf te trekken en onze levensopdracht daardoor te verwaarlozen en zelfs te verliezen. Dan ontstaat de leugen dat God de Vader niet belangrijk is in het leven of zelfs niet bestáát en wordt onze geloofsrelatie geblokkeerd. Dat heeft ook gevolgen voor onze omgeving. 


Ja, ook aan ons is op een of andere manier een voorbeeldfunctie gegeven in ons Christen zijn, hoe klein of onbeduidend het ook lijkt. En soms denken we wel eens: Wat bakken we er nou van? Stellen we ons de vragen:


‘Geven ook wij dubbele signalen af?’


‘Is ons zeggen en doen uit één stuk?’


‘Geven wij thuis als er een beroep op ons wordt gedaan?’


Is God de Vader belangrijk voor ons?


We realiseren het ons niet altijd - en dat hoeft ook niet - maar zo’n lezingen als vandaag doet naar mijn idee, ons stil staan bij ons doen en laten. Vrijwel dagelijks of misschien wel iedere dag bidden we het Onze Vader en dat gebeurt wereldwijd en toch is het op vele plekken een vredeloos rommeltje in de wereld. Jezus’ woorden mogen dan naklinken in onze oren: 


 Neem daar geen voorbeeld aan, kijk naar jezelf en probeer volgens Gods leefregels dienaar te zijn.


Dien in vrede, liefde en met respect God en je naasten want we zijn allemaal kinderen van dezelfde liefdevolle hemelse Vader


die in al z’n heiligheid een innige Vaderlijke relatie met ons wil. Naar mijn idee geeft Jezus ons vandaag – als dienaar van God de Vader –


een boodschap van ondubbelzinnige eeuwige Leefkracht. Amen


Betzie Brakels. Werkgroep Woord- en Communievieringen


 


Overweging Allerzielen 2023


 


Het afgelopen jaar, u zult het straks zien op het gedachtenisprentje van onze parochie, hebben velen van ons te maken gekregen met het afscheid van een dierbare. Soms was dit verwacht, soms onverwacht. Maar hoe de dood ook in ons leven kwam, het zette voor ieder die er als naaste bij betrokken was, het leven op zijn kop. Hoe sterker de verbondenheid, des te intenser is de pijn, het verdriet en het gemis.


We weten allemaal dat de dood bij het leven hoort. Maar als ze dichtbij komt, verandert er heel veel. En dan heb je als naaste niet zoveel aan woorden als ‘hij is goed af’ of ‘gelukkig heeft zij niet verder hoeven te lijden’. Natuurlijk, vaak zijn die woorden goedbedoeld en bieden ze misschien voor dat ogenblik een beetje troost. Maar afscheid nemen van iemand die je dierbaar is, doet bijna altijd veel pijn.


Ooit vertelde mij iemand dat er voor hem geen dag voorbijgaat dat hij niet denkt aan zijn overleden vrouw. Hij wees naar haar foto die op een mooi plekje in de kamer stond met er naast een vaasje bloemen en een waxinelichtje dat hij zo af en toe aanstak. “Iedere keer als ik thuis kom, voel ik de leegte,’ vertelde hij, ‘dan voel ik dat zij er niet meer is en dan vertel ik bij haar foto wat ik heb meegemaakt. Het is nu al weer drie jaar geleden, en ik mis haar nog elke dag. Maar als ik bij anderen ben, praat ik daar liever  niet meer over, - ik ben bang dat ze zullen  denken: daar heb je hem weer. Dus probeer ik maar gewoon gezellig te doen, dat lijkt me het beste”.


‘Het leven gaat door’, wordt er wel eens gezegd. Dat kan zo zijn, maar voor deze man die het gemis nog elke dag scherp voelt, is dit niet vanzelfsprekend. En het is ook niet waar dat het verdriet om het afscheid van een dierbare voor gelovige mensen minder zwaar zou zijn dan voor andere. Het afscheid is ook voor wie gelovig is niet minder hard. De pijn van het gemis is voor veel mensen in het dagelijkse leven een harde werkelijkheid. Gelukkig kunnen we elkaar wél bemoedigen. En het kan troostend zijn als bij het afscheid en daarna mensen op een fijngevoelige manier een woord spreken van geloof, hoop en liefde en van toevertrouwen aan God.


Pastor Marinus van den Berg heeft dit ooit mooi onder woorden gebracht in een gedicht; hij noemde het: 


“Jij die niet onverschillig blijft”.


Jij die niet toekijkt maar mij aankijkt, jij maakt het verschil.


Jij die doet wat je belooft, jij maakt het verschil.


Jij die laat merken dat je aan mij denkt, jij maakt het verschil.


Jij die niet zegt: ieder voor zich en God voor ons allen, jij maakt het verschil.


Jij die begrip toont voor de moeite van mijn onmacht, jij maakt het verschil.


Hij had dit gedicht ook “Aandacht” kunnen noemen. Want dát is waar dit gedicht over gaat. Aandacht is even onmisbaar als liefde. Aandacht is voedsel voor de ziel, las ik ergens. In onze parochie proberen we de ziel te sterken door een aandachtige ziekenzalving, door een goed verzorgde afscheidsviering, door een  persoonlijke herdenking in de zondagse liturgie… En vandaag bij de herdenking van Allerzielen: door aandacht te geven aan het verdriet dat velen van u soms voelen en door te luisteren naar het woord van Jezus dat ons zegt dat Hij een God van levenden is en blijft. Zo houden we elkaar vast en wijzen we elkaar de weg naar een verder…


Het hele jaar door brandt hier in ons midden in elke viering de paaskaars. Het licht van de verrezen Heer, Jezus Christus. Een teken dat hij ons met zijn Licht ook in moeilijke tijden hoop wil geven. De paaskaars: een herinnering aan wat hij van zichzelf zei: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven”.


Ik wil sluiten met het gedicht dat op de gedachteniskaartjes van vandaag staat.


De horizon van ons leven


laat altijd weer onze eindigheid zien.


Door de ervaring van verlies,


bij ieder overlijden van een dierbaar mens


voelen we ons soms meer en meer gehavend.


Wij blijven echter wachten


op een verder, achter de horizon.


Zoals het licht van de zon


iedere dag opkomt en ondergaat, -


zo wijst Christus ons op de liefde van de Vader


die het werk van Zijn handen


nooit verloren laat gaan. 


Amen


 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


 


Overweging bij de opening van de Synode 'Naar een luisterende Kerk'


Sint Petrus basiliek – Boxmeer – 1 oktober 2023


lezingen: Filippenzen 2, 1-11 en Matteüs 21, 28-32


begroeting en inleiding


Wij staan aan de vooravond van een bijzondere gebeurtenis in onze Kerk. Aanstaande woensdag, 4 oktober, opent paus Franciscus in Rome een nieuwe bisschoppensynode, een kerkvergadering van heel de wereldkerk. Eigenlijk is bisschoppensynode niet meer het goede woord. Want er zullen ook leken deelnemen, mannen én vrouwen, overal vandaan, die ook allemaal stemrecht hebben, - en dat is echt helemaal nieuw. Iedere genodigde, bisschop of leek, is volwaardig lid van de synode. De paus wil dat zoveel mogelijk mensen uit onze Rooms-Katholieke Kerk meedenken over hoe het verder moet met onze Kerk. Het thema van deze synode geeft dit ook aan: 'op weg naar een luisterende kerk'. We zijn deze maand dus getuige van een heel bijzondere ontwikkeling in onze kerk. Daarom willen wij in deze viering uitdrukkelijk aandacht aan besteden aan de komende synode en vandaag bidden dat God deze unieke kerkvergadering over de toekomst van onze hele kerk zal zegenen.


overweging


Een jaar geleden hebben wij hier samen met de meeste parochies in ons bisdom aandacht besteed aan de voorbereiding van de grote synode die aanstaande woensdag zal starten. In het jaar dat volgde, is die voorbereiding op verschillende niveaus ter hand genomen: in parochies, ook in de onze, in kloosters en in bisdommen en in allerlei andere groepen, - in de hele wereld.


En nu is het dan zover. De komende woensdag komen ze voor het eerst bij elkaar: niet alleen zoals bij vorige synodes voornamelijk bisschoppen, maar ook leken, mannen én vrouwen uit de hele wereld. Samen vormen zij de synode en samen zullen zij spreken over de toekomst van de kerk. En zoals gezegd: zij hebben állen stemrecht. Het woord synode wordt dus nu in zijn letterlijke betekenis gebruikt:  'gezamenlijke weg'. Het is echt de bedoeling dat onze Kerk een gemeenschap wordt waarin wij als gelovigen gaan ervaren dat we samen op weg zijn. Paus Franciscus heeft ook aangegeven in welke richting wij als Kerk moeten gaan. Hij hoopt en bidt dat wij samen toegroeien naar een luisterende Kerk.


Ik zou nog even met u willen kijken naar de brief van Paulus aan de Filippenzen en het evangelieverhaal. Als Paulus in onze tijd zou geleefd hebben dan zou hij zijn brief zondermeer aan de komende synode gestuurd kunnen hebben. Hij schrijft: 'Jullie moeten jezelf niet beter vinden dan een ander, niet opscheppen over jezelf, bescheiden zijn en beseffen dat een ander soms belangrijker kan zijn dan jullie'. En dan komt er iets heel belangrijks. 'Bedenk wat Jezus gedaan heeft', zegt Paulus, 'daaraan kun je zien hoe je met elkaar om moet gaan. Jezus Christus was aan God gelijk, maar hij vroeg niet om de hoogste macht en eer voor zichzelf. Nee, hij gaf zijn hemelse positie op. Hij kwam als mens op aarde. En hij leefde hier een leven van volkomen dienstbaarheid'.


Tot zover Paulus. In het evangelie hoorden we Jezus zelf aan het woord. Jezus heeft het erover dat ons 'ja' tegenover God én ons 'ja' tegenover onze medemensen ook een écht 'ja' moet zijn. En als wij soms geneigd zijn 'nee' te zeggen op een vraag om hulp van onze naaste of van God, laten we ons dan bedenken en ons 'nee' omzetten in een 'ja'. Voor mij betekent dit 'ja' tegenover God, dat je tegen Hem zegt: 'U bent welkom met uw vragen aan mij. Ik wil naar U luisteren'. En het 'ja' tegenover onze medemensen: jullie zijn welkom met je vragen aan mij; ik zal proberen te verstaan wat je bedoelt en wat je nodig hebt'. En dan het 'nee'. Het 'nee' waarover Jezus spreekt is het 'nee' van de afweer en het 'nee' van de weigering; daarvan vraagt Jezus dat we alsnog luisteren naar wat een ander nodig heeft en van ons 'nee' toch nog een 'ja' maken.


Beide lezingen passen vandaag heel goed bij een bezinning over een luisterende Kerk. Een luisterende kerk is een Kerk waar mensen terecht kunnen met hun vragen, hun zorgen en hun angsten. Voor zo'n Kerk  pleit onze paus in zijn aankondiging van de synode. We horen hem in zijn wekelijkse toespraken regelmatig zeggen dat té veel mensen zich afkeren van de Kerk omdat ze het gevoel hebben dat er niet naar hen geluisterd wordt. En dan mogen wij volgens mij bij voorbeeld denken aan de moeilijkheden en conflicten die er in ons land ontstaan rond kerksluitingen en fusies van parochies. Het is voor de Kerk, niet alleen voor Kerk van Nederland, maar de Kerk over de hele wereld van levensbelang dat ze meer en beter leert luisteren naar wat er leeft onder de mensen.


Het is zeer hoopvol dat de paus het heeft aangedurfd zo'n immense synode bij elkaar te roepen. Maar het is ook spannend. Want zou onze Kerk die toch behoorlijk hiërarchisch is... en die vanouds toch sterk gericht is op regels en voorschriften... nu toe kunnen groeien naar een open, milde en luisterende gemeenschap? Een gemeenschap waarin iedereen welkom is, ongeacht rang of stand, geslacht of geaardheid, en waarin ook plaats is voor mensen die het niet zo zeker weten of zoekend zijn? Een gemeenschap ook waarin plaats is voor de grote verschillen in geloofsbeleving, geloofscultuur en geloofstradities?  Zou onze Kerk een gemeenschap kunnen worden waarin wij rustig naar elkaar luisteren zonder meteen een oordeel klaar te hebben, - leken en ambtsdragers, vrouwen en mannen, professionals en amateurs, geleerde en minder geleerde mensen? Zou onze Kerk weer iets terug kunnen krijgen van haar allereerste begin: een gemeenschap die van harte 'ja' zegt tegen een leven zoals Jezus Christus dat heeft voorgeleefd? Laten we daar mét paus Franciscus op hopen en voor bidden. 


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


Overweging oecumenische viering Vredeszondag


Ik wil beginnen met een Joods verhaaltje:


 


Op zekere dag kwam God tot de conclusie


dat er maar een nieuwe zondvloed moest komen,


en wel één zonder ark, zonder duif, zonder overlevenden.


Hij zond een engel naar de aarde


om dit besluit bekend te maken.


Eerst kwam de engel bij de paus.


De paus zei: ‘God is almachtig,


tegen zijn oordeel mogen we ons niet verzetten’.


Toen ging de engel naar een leider van de moslims.


Die zei: ‘De wil van Allah moet geschieden’.


Tenslotte bezocht de engel de joodse opperrabbijn.


De rebbe dacht lang na en zei:


‘Het is waar, we hebben gezondigd,


maar om te leren leven


onder tien meter water zal nog niet meevallen’.


 


Ik begin met dit verhaaltje, omdat het zo mooi vertelt hoe het joodse volk in het leven gelooft. Er is geen volk dat zo heeft geleden. Maar er blijft vertrouwen, vertrouwen in het leven; vertrouwen dat het leven tóch verdergaat.


In de evangelietekst die wij zojuist in twee delen hoorden voorlezen,


vragen een man en een vrouw om hulp. De man vraagt om leven voor zijn dochter. Hij is een hooggeplaatst en machtig man, een overste van de synagoge. Een man van aanzien. Hij is echter niet opgewassen tegen de dood, de dood van zijn kind.


De tweede die een beroep op Jezus doet is een vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt. Met haar bloed stroomt langzaam het leven uit haar weg. In het boek Genesis staat immers geschreven dat de ziel, het leven, in het bloed is. Zowel haar vrouw-zijn als haar kwaal maken haar sociale positie uiterst kwetsbaar, de voorschriften voor de menstruerende vrouw moet zij altijd in acht nemen. Zij wordt daarmee feitelijk een onaanraakbare. Daarom raakt ze Jezus zo aan dat Hij haar niet kan zien en alleen zijn mantel, want anders wordt ook Hij onrein. 


Een man van aanzien en een vrouw aan de rand van de samenleving. Toch hebben zij iets heel belangrijks gemeen. Zij zijn beide in een uitzichtloze situatie. De vrouw is overal om hulp geweest. Grote sommen geld heeft zij uitgegeven om maar van haar kwaal af te komen. De synagogebestuurder kan niets beginnen tegen de ziekte die zijn dochter in de greep heeft en die haar leven bedreigt.


Er is geen mens op deze aarde die zich niet kan herkennen in deze mensen. Wij allen maken vroeger of later mee dat er krachten zijn waar wij machteloos tegenover staan. Dat hoeven niet eens die grote machten als ziekte en dood te zijn. Er is zoveel dat wij niet willen of ánders willen. Wij werken met alle macht om dingen te veranderen. Dat is goed, maar we staan toch zó vaak machteloos; machteloos tegenover de wil van andere mensen, tegen de bewegingen van de tijd en veranderende culturen, tegenover de natuur ook. Onmachtig, ook al willen we dat per se niet.


In de lezingen die we zojuist hebben gehoord wordt ons echter verteld dat onze onmacht toch niet het eind van het verhaal is. Er is in ons mensen een kracht waardoor wij tóch blijven uitreiken naar het leven.


Die man en die vrouw in het evangelieverhaal herkennen in Jezus de levengevende kracht van God en het is ze gegeven om daarop te vertrouwen.


Op de bodem van wat zij zelf kunnen dóen, geloven ze in het leven.


Natuurlijk niet leven als biologische gegeven, maar Leven met een hoofdletter; Leven dat uit Liefde komt; liefde die iets of iemand tot de volheid van bestaan wil brengen. Tegen alles in, want de omstanders zeggen tegen Jaïrus dat het geen zin meer heeft. Zij hebben een zgn. 'realistische' kijk op de gebeurtenissen. Wat kun je nu beginnen tegen de  dood? ‘Wees niet bang, blijf vertrouwen', zegt Jezus tegen Jaïrus.  'Mijn dochter, uw vertrouwen is uw redding', zegt Jezus tegen de vrouw.


Wat is dan die redding?


Ja, natuurlijk het dochtertje van Jaïrus komt in het verhaal tot leven en de vrouw kan weer een normaal sociaal leven gaan leiden. Maar is dat álle redding? En wij? Hoe kan vertrouwen ónze redding zijn?


Nog niet zo heel lang geleden hoorde ik iemand zeggen: ‘Vertrouwen, wat moet ik er mee.’ Tja, wij móeten er niets mee. Maar is het niet het niet vertrouwen in de liefde die God ís - tegen alles in,  tegen alles wat het leven kan brengen, en wij aan nieuwsfeiten krijgen voorgeschoteld - is het niet vertrouwen dát wat bij uitstek onze bestaansangst kan genezen; is het niet dát wat daardoor de liefde ín ons een kans kan geven? Liefde, voorbij de angst die grenzen en voorwaarden opwerpt waarmee we onszelf willen beschermen; allerlei beschermende afweer die ons afscheidt van elkaar: waarmee we vluchtelingen de zee opsturen, onszelf bewapenen met wapens waarmee we de hele aarde kunnen vernietigen; maar ook gewoon heel dichtbij elkaar laten weten: Jij hoort er niet bij als we Avondmaal vieren of de communie delen.


Vertrouwen, geloof, is dé innerlijke kracht die de liefde oproept. Als de vrouw in het evangelieverhaal de mantel van Jezus aanraakt, raakt ze zijn volkomen vertrouwen in de Vader aan en dat kan ze alleen uit kracht van de vonk van haar eigen geloof.


‘Zoals een mantel om mij heen geslagen, zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht’, zongen wij zojuist. ‘In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, lezen wij bij Paulus én bij Titus Brandsma. Beide mensen dus met héél veel geloof.


Dáár is het leven, de mantel der liefde, zeggen deze woorden, ís er.


Dat wij daarop blijven vertrouwen. Amen.


Zr. Susan van Driel o.carm.


Vredesweek 2023 – overweging bij Mattheüs 18,21-35


inleiding


Vandaag vieren we vredeszondag. Heel toepasselijk horen we vandaag  in de evangelielezing Jezus spreken over vergeving en verzoening. Dit naar aanleiding van een vraag van Petrus. “Als iemand tegen mij misdaan heeft, hoe vaak moet ik hem dan vergeven?”


Ik denk, dat dat ook dikwijls ónze vraag is. “Hoe vaak moet ik of kan ik iemand eigenlijk vergeven? Wanneer houdt dat op? Of houdt het nooit op?" Die vraag lijkt me een heel belangrijke, niet in de laatste plaats in verband met vredeszondag. Zeker op grotere schaal, waar het gaat over conflicten tussen groepen, volken of landen, is die vraag zo mogelijk nog dringender: “Hoe vaak moeten we met elkaar opnieuw beginnen? Of mag er een keer een einde komen aan het geduld?”


In het evangelie verwijst Jezus Petrus en ons naar God: “Kijk, hoe Hij het zou doen!” En dan vertelt hij een parabel waarin we ons zeker zullen herkennen. We bezinnen ons vandaag op het evangelie en op Vredeszondag.


overweging


Vandaag helpt Jezus ons om stil te staan bij iets waar we allemaal op zijn tijd wel mee te maken krijgen: schuld, zonde, kwaad, vergrijpen, fouten, schendingen, bedrog, misdaden… we komen het allemaal wel tegen in ons eigen leven, in onze eigen omgeving en in onze wereld. En als het gaat over ons eigen leven dan zijn die bekende woorden van Paulus heel toepasselijk: “Ik begrijp mezelf niet. Het goede dat ik zou willen doen, doe ik niet. Het kwade dat ik niet wil, doe ik juist toch.” Goed en kwaad, schuld en onschuld, - ze lopen meestal door elkaar. Iedereen kent dat.


Dat betekent dat we allemaal vroeg of laat ook wel met die vraag van Petrus te maken krijgen: 'Heer, hoe vaak moet ik eigenlijk iemand vergeven als die iets tegen mij misdaan heeft? Zeven keer zal toch wel voldoende zijn?'. 'Nee, niet zeven, maar zeventig maal zeven keer'. En als Jezus dat zo zegt, dan bedoelt hij beslist iets anders dan 490 keer...


Tot nu toe hebben we het nog over vergeving op het onderling persoonlijke vlak. Maar als het gaat over conflicten en kwaad op grotere schaal, over moeilijke of ook misdadige verhoudingen tussen groepen, volken of landen: is daar vergeving mogelijk? hoe vaak moeten we daar met elkaar opnieuw beginnen?


Als ik het evangelieverhaal van vandaag tot me door laat dringen dat is meteen al mijn eerste conclusie dat we moeten proberen aansluiting te vinden bij de vergeving waar Jezus vandaag met zijn lange verhaal naar verwijst. Eigenlijk zijn het twee verhalen, twee parabels.


In de eerste vertelt Jezus over een koning die een van zijn dienaren een enorme schuld kwijtscheldt. Een onvergefelijke schuld. Onmogelijk terug te betalen. Maar die koning laat zijn hart spreken. Onbegrijpelijke goedheid, zullen wij zeggen. Maar, zo zegt Jezus, zo is God. Onbegrijpelijk goed.


In de tweede parabel  gaat het over de kleinzieligheid van de dienaar van wie we zojuist hoorden dat hij bevrijd was van een enorme schuld. Terwijl hij toch aan den lijve had ondervonden hoe fantastisch het was om zo'n grote schuldenlast kwijt te zijn, was hij niet in staat om een collega voort te helpen met een paar euro. Onmogelijke domheid. Onbegrijpelijke zieligheid.


We horen vandaag een belangrijke levensles, zowel voor ons persoonlijke leven als  voor onze kijk op de internationale verhoudingen. Die les is: dat ons leven pas echt zinvol wordt wanneer we telkens opnieuw tot ons door laten dringen hoe sterk en hoe krachtig de liefde en de goedheid van God zijn.


Ik wil hier graag aanhalen wat het vroegere Pax Christi, tegenwoordig heet het kortweg Pax, - dus wat Pax hierover zegt. Blijvende vrede begint hier in Nederland bij onszelf, bij een samenleving waarin ieder mens een stem heeft. Bij een eerlijke en rechtvaardige verdeling van macht. Bij zeggenschap voor de plaatselijke gemeenschappen. Met andere woorden: bij sterke democratische waarden en instituten. Pax vraagt ons daar vooral met de komende verkiezingen op te letten. Want ook bij ons staan de democratische waarden onder druk. Steeds meer mensen wantrouwen de rechtstaat, de politiek, de media. En er is veel haat en geweld. En daar moeten we iets mee. Want hoe kunnen we in buitenlandse conflictgebieden aan vrede en veiligheid bouwen, als de basis waarop ons eigen land is gebouwd wordt verzwakt door wantrouwen en onrechtvaardige verhoudingen?


En daarom nu nog even terug naar de vraag van Petrus. 'Heer, hoe vaak moet ik eigenlijk iemand vergeven die iets tegen mij misdoet? Tot zeven keer toe?' 'Nee', zegt Jezus, 'niet zeven, maar zeventig maal zeven keer'. Niet te tellen zo vaak dus. Eigenlijk vraagt hij ons dus om ons te spiegelen aan de liefde en de goedheid van God. Wie die liefde en die goedheid tot zich door laat dringen heeft al een mooie bouwsteen voor de vrede te pakken. Amen


Pastor Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


 


Op woensdag 20 september heeft in de Petrusbasiliek in Boxmeer de uitvaart plaatsgevonden van Broeder Frans Hilckmann, die op donderdag 14 september in het Karmelklooster te Boxmeer overleed. Pastor Ben Wolbers o.carm. heeft tijdens de afscheidsviering de overweging gehouden.


In 1967 werden Frans en ik huisgenoten in ons klooster in Oss. We hadden nog nauwelijks kennisgemaakt met elkaar toen we samen met een aantal andere medebroeders de inboedel van het oude klooster aan de Molenstraat moesten verhuizen naar het nieuwe klooster aan de Verdistraat. We kwamen te praten over onze roeping. Hoe ben jij eigenlijk bij de Karmel gekomen, vroeg ik. "Ja, dat zit zo", zei Frans. "Ik was misdienaar in de Karmelparochie van Nijmegen. De pastoor, pater Cyrillus, kwam nogal eens bij ons thuis. Toen heeft mijn moeder aan hem gevraagd of de karmelieten nog een plaatsje voor mij hadden. Cyrillus heeft toen gezorgd dat ik werd aangenomen".


Tot zover het gesprekje. Het is me altijd bijgebleven. Uit die eerste heel eenvoudige vraag zag ik in de loop van míjn kloosterjaren bij hem een prachtige kloosterroeping geboren worden.


Tien jaar eerder, in 1958, is Frans ingetreden in datzelfde klooster dat wij aan het uitruimen waren. Daar, in Oss, is zijn leven als broeder-karmeliet begonnen. Hij heeft vervolgens in verschillende kloosters gewoond. Bijna altijd had hij dezelfde taken. Even is hij tuinman geweest, maar dat beviel hem niet zo. Daarna werkte hij voornamelijk als huismeester en koster.


Frans en ik zijn daarna niet altijd lid geweest van dezelfde gemeenschap, maar op de een of andere manier is er altijd een klik gebleven tussen ons. Frans heeft het vooral in de eerste twintig jaar van zijn kloosterleven soms niet gemakkelijk had. In het nieuwe klooster in Oss was hij huismeester en dat betekende in de praktijk veel schoonmaakwerk: de immens grote hal van ons klooster schrobben en dweilen, de gangen van de vijf verdiepingen – en nog een paar gangen – dweilen, toiletten en douches schoonmaken, ramen lappen... Regelmatig gaf hij toen te kennen dat hij wel graag naar elders zou willen verhuizen, naar een plek waar hij ander werk kon doen. Hij miste in zijn werk het contact met mensen van buiten, zoals hij dat noemde. Maar wat ik toen steeds meer in hem ben gaan bewonderen en waarderen, dat is dat hij volhield en dat hij vast hield aan hoe het begonnen was: dat iemand, pater Cyrillus, ervoor gezorgd had dat hij  een plaats kreeg in de Karmel. Die plaats was hem heilig geworden. Frans zou het zelf nooit met die woorden zeggen, maar dat zinnetje uit de eerste lezing past perfect bij hem: "wie een dienst verricht moet weten dat God het is die hem kracht verleent".


Ik heb me in die jaren soms afgevraagd wat toch de innerlijke bron was waaruit hij leefde. Heel geleidelijk is me dat duidelijk geworden. Het had te maken met die kracht van God. Nogmaals: niet dat hij dat zo onder woorden kon brengen. Nee, maar hij liet mij zonder die woorden wel steeds voelen dat hij karmeliet wilde zijn en dat hij zijn toekomst in de Karmel zag. Zonder die woorden, ja, maar Frans had andere mogelijkheden om zich uit te drukken.


Want toen hij eenmaal in Boxmeer was komen wonen (1980), vertelde hij me aan de telefoon een keer dat hij aan een cursus houtsnijden en boetseren was begonnen.  Voor menigeen zal dit een verborgen kant zijn van Frans, maar Frans bleek begiftigd met een mooie artistieke begaafdheid. In de gesprekjes die we regelmatig hadden, probeerde hij voorzichtig en subtiel met me  te delen dat de beelden die hij maakte hem –  tot zijn eigen verrassing – in contact brachten met zijn geloof, met God. Telkens wanneer hij ze me een nieuw werk liet zien, werd me dat duidelijk. Zo staat er sedert een paar jaar in de kersttijd in onze eetzaal een heel persoonlijke  interpretatie van het kerstgebeuren. In de paastijd herinnert een beeld van zijn hand ons aan de verrijzende Christus. Vandaag hebben we hier in de kerk bij zijn kist een beeld gezet van twee mensen-figuren die elkaar omarmen, die met elkaar verstrengeld zijn en in elkaar overgaan; ook door hem gemaakt. Voor Frans verbeeldt het de nabijheid tussen God en mens. Hoe je ook kijkt: je kunt niet zien wie God is en wie de mens. Is hier de mens het beeld van God en laat God laat zich zien in de gestalte van een mens? Frans liet dat open. Dit was de manier waarop hij zich uitte over zijn geloof en over wat er in hem omging. Voor zijn geloof kon hij geen passende woorden vinden. Hij kon het wel verbeelden. Waarschijnlijk om die reden zocht en vond hij God liever in het verborgene van de basiliek. In een interview in de Gelderlander zei hij eens: "In de kerk voel ik me verbonden met God; ik ben als koster vaak alleen in de kerk.  Nee, dan voel ik me niet eenzaam. Als ik daar alleen ben, doe ik altijd de deur op slot en dan voel ik me goed". Het is net alsof we hier iets van dat stukje uit het Mattheüsevangelie van zojuist mogen horen: “Als je bidt, ga dan je binnenkamer in, doe de deur dicht, bid tot je Vader die in het verborgene is, en je Vader die in het verborgene ziet, zal het je lonen.”


Als het om zijn innerlijk ging was Frans dus een man van weinig woorden. Des te meer maakte hij contact door de manier waarop hij leefde. En hij máákte contact. Met heel velen van ons zoals we hier bijeen zijn. Hij voelde zich verbonden met en zette zich naar beste kunnen in voor het Vaart-gebeuren, het Heilig Bloedsgilde, de Metworst, het collectantencollege, de kerststallengroep en al die andere groepen die gebruik maakten van deze basiliek… Hij kende in Boxmeer ontzettend veel mensen en velen van u kenden hem. Hij wist van velen van u waar u woont, hij kende uw kinderen met naam en toenaam én wat er van hen geworden was. Hij was oprecht belangstellend voor het wel en wee van de mensen die hij ontmoette en hij leefde met hen mee. En zo – zei iemand me deze dagen – maakte hij de drempel van de kerk voor menigeen een stukje lager.


Frans was dienstbaar, trouw, betrokken en goed. Vooral goed. Een góede man. Dat wil niet zeggen dat hij niet soms nukkig en dwars voor de dag kon komen. Maar je kunt niet leven zoals hij heeft gedaan, als je niet van binnenuit intens goed bent.  


Wij en velen van u nemen dankbaar maar tegelijk node afscheid van hem. We zullen hem missen, erg missen... Maar we geven hem uit handen in het vertrouwen dat hijzelf heeft uitgebeeld in dit beeld hier: dat God hem blijft vasthouden en hem  nabij blijft.


Pastor Ben Wolbers o.carm.


 


Overweging ziekenzondag 10 september



“Waarom zijn jullie zo bang? Hoe is het mogelijk dat je nog niet gelooft?”  

Dat is toch een opvallende uitspraak van Jezus, als Hij het ziedende water tot stilte heeft gebracht. Opmerkelijk, want daaruit blijkt dat ‘geloof’ voor Jezus niet het geloof in dit of dat is, in wetten en regels; in ideeën over God. 

Nee, voor Jezus is geloof vertrouwen; vertrouwen in wat Hij verkondigt: het Rijk van God, dat komt en dat is; die grote Aanwezigheid van God, waarin wij zijn en dat wij  juist door angst zo vlug kunnen vergeten.



Vertrouwen is moeilijk op een massa kolkend water.

Dat kunnen wij allemaal wel meevoelen, want er zijn in ons leven nogal wat van die situaties waarin de grond onder onze voeten niet vast aanvoelt. Als je baan op de tocht staat; als je in een relatie niet meer veilig bent en je niet meer zeker bent van elkaar; als je een slechte uitslag bij de dokter hebt gekregen. Het stormt zo vaak in een mensenleven.

De psalmen kunnen dat zo mooi beschrijven, die oude Bijbelse gezangen, waarmee mensen zich biddend tot God richtten: ‘Waar ben Jij nou, waarom moet mij, waarom moet ons dit overkomen? Help me toch! Ik verzink in de duisternis.

En soms is er dan alleen nog twijfel of vloeken. (In de slechtste psalmvertalingen zijn die er uitgepoetst.) Dat is jammer want bij uitstek vinden we daar hoe de Schrift een boek van mensen is; van mensen met hun God.



De evangelist Marcus schrijft zijn goede boodschap over de verkondiging en verrijzenis van Jezus ongeveer 40 jaar nadat Jezus rondging over onze aarde. Er zijn steeds minder mensen die Jezus persoonlijk hebben gekend. De bedreigingen en vervolgingen van die piepjonge kerk nemen behoorlijk toe mensen gaan twijfelen, Jezus komt maar niet terug en ze hadden er toch wel op gerekend. Er zijn er die zich in de steek gelaten voelen. Ze voelen zich bedreigd.

Voor díe angstige mensen schrijft Marcus en het is dan ook geen wonder dat doorheen de eeuwen talloze mensen iets herkenden en steun vonden in precies dat verhaal dat wij zojuist hoorden over die storm op het meer; over die bange leerlingen die zich overgeleverd voelen aan de kolkende massa.



Als er iets is waaraan we ons overgeleverd kunnen voelen, is het wel ziekte. Het kan een allesbepalende aanwezigheid worden in ons leven: de steeds terugkerende gang naar de dokter, onderzoek na onderzoek, diëten, letten op dit en dat. En dan hoe je je voelt, de kracht die je tekort komt. Dan mogen we hopen dat er mensen zijn die je bijstaan, waar je zo nu en dan gewoon je angstige zelf bij mag zijn, waarbij je niets hoeft op te houden. Maar hoe belangrijk dat ook is, in die eerste lezing die we hebben gehoord  staat iets anders centraal. Die begint met de woorden:

“Heeft iemand van u te lijden? Laat hij bidden”. Dat gaat volgens mij niet om een bidden dat per se met woorden is. Nee, het is een bidden dat zich plaatst in die grote Aanwezigheid met een hoofdletter. Een bidden dat zich kwetsbaar schepsel voelt in de alles omvattende hand. Is de angst dan weg? Nee, vertrouwen mag groeien. De Schepper blijft wel vormen aan het werk van zijn handen, ook door angst heen.



Tijdens de coronatijd werd door de pastorale dienst van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen het volgend gebed verspreid.

Aan het eind van het gebed laat de schrijver ook God nog even aan het woord. Het gaat als volgt:



God, de ene golf komt,

De andere ook, en het stormt.

Ik doe m’n best om recht te blijven.

Het lukt, maar het is moeilijk.

De golven slaan. Het water is nat en koud.

Het dondert. Het regent dat het giet

en ik ben moe, zo moe.

Hoelang houd ik dit nog vol?



Maar ik dobber niet alleen 

op die eindeloze zee,

aan m’n lot overgelaten.

Nee ik zit, ik dobber, ik wankel, ik sta op Uw boot

en Gij, Gij zijt de kapitein.



En soms, dan trek ik aan Uw mouw, zoals de leerlingen

en zeg: “Wat slaapt Ge in de storm?”.

Maar vaker nog, dan weet ik,

zelfs al slaapt Ge (of doet Ge alsof),

ik hoef niet bang te zijn, want in wezen is het Uw boot

en zijt Gij de stuurman. Ik mag op U vertrouwen.

Gij brengt me waar ik zijn moet.

En ook deze storm zal stillen

en ik sta stil bij U,

Gij, die mij leidt naar rustige wateren.



Lieve mens,

Ik weet dat de boot erg beweegt op het water,

dat stormachtig is,

woelig, met golven die slaan.

Dat je je staande houdt, zie Ik,

dat het moeilijk is, ook.

Maar Ik ben bij je.

Hou je recht,

geef het roer aan Mij,

en wees niet bang.

De golven zijn er

Maar Ik bedwing ze.

Kom, ga met Mij in zee…



Zuster Susan van Driel o.carm.




Startviering, Sint Petrusbasiliek, 3 september 2023


1e Lezing: Jeremia 20, 7-9

Evangelielezing: Matteüs 16, 21-27


Inleiding


De meeste vakanties zijn voorbij. En ook in onze parochie maken wij een nieuwe start. Een nieuwe start vraagt altijd om een moment van bezinning vooraf: 'bezint voor ge begint'. Vandaag worden we in die bezinning geholpen door twee bekende mensen: Jeremia de profeet en Jezus. Beiden namen in hun leven uiterst serieus dat ze zich geraakt wisten door God. Ze waren vol van de manier waarop zij in de Heilige Schrift God hoorden spreken over ons bestaan. Zo wilden zij ook leven. Maar beiden ondervonden ook dat een leven volgens Gods bedoelingen niet altijd van een leien dakje gaat. Dat zullen we horen in de twee lezingen. Wij maken vandaag een stevige start voor een goed begin.


Overweging


Elke zondagochtend rond kwart over tien luiden hier vijf minuten lang de klokken van de basiliek. Een teken dat de viering op beginnen staat. Wat maakt dan dat we ons huis verlaten en naar hier komen, naar de viering? Doen we dat omdat we vinden dat het zo hoort? Is er een soort innerlijke aandrang? Om de buren hoeven we het niet te doen. Vroeger misschien wel, maar dat is al lang niet meer zo. In onze maatschappij tellen geloof en godsdienst voor veel mensen nauwelijks nog mee. Het is echt niet vanzelfsprekend meer dat je gelovig bent en naar de kerk gaat.


Kennelijk heeft de profeet Jeremia in zijn tijd een soortgelijke ervaring gehad. Voor hem was zijn geloof in God op zijn zachtst gezegd erg ongemakkelijk. 'Iedereen drijft de spot met mij', hoorden we hem zeggen. Dát zal voor de meesten van ons nú nog wel meevallen. Hoewel… Op feestjes hoor je toch ook nog wel eens: 'Ga jij nog naar de kerk? 'Geloof jij nog?' En voor je gevoel rekenen ze je dan al gauw bij de categorie 'simpele zielen'. Als Jeremia dit soort uitlatingen te horen kreeg, dan is zijn reactie  best begrijpelijk. U hoorde het zojuist: 'Soms denk ik: ik wil er niets meer van weten..'. Maar toch… blijkbaar zat er tóch iets in hem en zit er soms ook iets in ons waardoor we toch wél weer gaan en wél weer meedoen…


Jeremia noemde dat 'iets in ons': 'een vuur dat oplaait in mijn hart'.. 'het brandt in mijn gebeente'.


Jezus noemde het in de evangelielezing: 'de wil van mijn Vader…' Toen Jezus aan zijn eerste leerlingen vertelde dat hij voor sommige mensen een verdacht persoon was geworden en dat zijn leven gevaar liep, - toen schrokken de leerlingen hevig, Petrus voorop. Aan zulke ernstige consequenties hadden ze nog niet eerder gedacht. 'Dat verhoede God', was de heftige reactie van Petrus, 'zoiets mag ú nooit overkomen!' Jezus reageerde daar onmiddellijk op, - ongewoon fel: 'Ga weg, Satan, ik wil me laten leiden door wat God wil, niet door wat mensen willen'. Petrus raakte Jezus hier duidelijk in de kern van zijn bestaan. Voor Jezus was het wezenlijk om naar de dingen van het leven te kijken vanuit het gezichtspunt van God. Wat zogenaamd normaal was in de ogen van veel mensen, was in zijn ogen vaak niet normaal. Eerlijk leven was voor hem belangrijker dan eer of roem. Zorgen voor de armen ging voor hem boven rijkdom of macht. Kiezen voor waar je werkelijk in gelooft was voor hem veel waardevoller dan het nalopen van een populaire ideologie.


In onze tijd leeft soms de mentaliteit dat je moeilijke dingen maar het beste uit de weg kunt gaan. En dat is niet zo vreemd. Want vergeleken met zo'n 100 jaar geleden, is het leven tegenwoordig door allerlei mooie hulpmiddelen op een heleboel punten veel gemakkelijker geworden. En dat maakt dat we soms geneigd zijn bij moeilijke dingen de weg van de minste weerstand te kiezen. Maar we weten allemaal dat het zo niet werkt in het leven. Ik denk dat je mag zeggen dat iemand die alleen maar gemakkelijk wil leven, zichzelf en anderen op den duur tekort doet. En dit geldt ook als het gaat over de weg die God ons wijst in de navolging van Jezus. Die weg is ook niet altijd gemakkelijk. Maar wel heel waardevol. Titus Brandsma is hier een indringend voorbeeld van.


Nog even terug naar het evangelieverhaal. We mogen daarin een oproep horen van Jezus om het vuur (of soms het vuurtje..) dat in ons brandt, serieus te nemen. Hij vraagt ons voor het jaar dat wij als parochiegemeenschap tegemoet gaan: dat wij niet ophouden aandacht en zorg te hebben voor elkaar, vooral voor hen die dat het hardste nodig hebben… dat wij elkaar helpen groeien in verbondenheid met elkaar… en dat we ons daarin laten sturen door het vuur dat God in ons hart heeft aangestoken.


Bidden we dat wij als parochie én persoonlijk het vuur van God brandend kunnen houden.


Pastor Ben Wolbers o.carm.


 


 Overweging


23 augustus 2023 Boxmeer


Bij de wijding van het Titus Brandsma icoon


 


De inwoning en inwerking Gods


moet niet enkel het voorwerp van intuïtie wezen,


maar zich in ons leven openbaren,


in onze woorden en daden tot uitdrukking komen,


uitstralen in heel ons wezen en optreden.


 


Dit zijn woorden van Titus Brandsma uit zijn rede het Godsbegrip, die hij als rector magnificus in 1932 gehouden heeft.


Hij zegt: Het besef, het weten dat God in ons woont, en dat Hij in ons werkt, dat Hij ‘de diepste grond van ons wezen is’, dit besef moet tot uitdrukking komen in heel ons handelen.  En niet zomaar, maar Uitstralen zegt Titus.


Deze woorden zijn mij zeer dierbaar, omdat uit alle getuigenissen die wij over Titus hebben, steeds weer blijkt dat de mensen in hem en door hem iets van Gods goedheid ervaren hebben.


Vooral gaat het me dan om de laatste regel: uitstralen in heel ons wezen en optreden. Dat is, denk ik, precies wat mensen aan hem ervaren hebben.


Prof. Rutten gebruikte precies hetzelfde woord stralen. Rutten was in 1942 rector magnificus van de universiteit. Meteen na het bekend worden van het overlijden van Titus in Dachau, hield de universiteit een herdenkings- bijeenkomst. Dat mocht niet, maar de universiteit deed het toch. Het werd bekend gemaakt als een gewone bijeenkomst en de naam van Titus mocht niet genoemd worden en zeker ook niet Dachau, waar Titus gestorven was. Maar iedereen wist toch wel waarom men bij elkaar kwam. Bij de opening sprak prof. Rutten, de opmerkelijke woorden: ‘Van deze doodde gaan stralen uit’. Ja, stralen, ook hij sprak van stralen. Dat hij dat zo zegt ‘deze doodde’ kwam natuurlijk omdat Titus zijn naam niet gezegd mocht worden. Later in 1954 komt prof. Rutten in een brief op deze zin terug.


‘Mijn oordeel in 1942, ‘Van deze doodde gaan stralen uit’, steunt op een merkwaardige herinnering aan pater Titus Brandsma, die ik in mijn omgeving opmerkte. Als men over hem sprak herinnerde men vrijwel alleen zijn treffende goedheid. Over voorvallen werd niet gerept, ook niet door degenen die hem goed gekend hadden.’


Dat is wat de mensen aan Titus ervoeren, zijn goedheid. En de stralen die van Titus uitgingen waren te lezen op de gezichten van de mensen als ze over hem spraken. De warme, dierbare herinnering die ze aan hem bewaarden. 


De karmeliet Mattias Arts, leefde vele jaren met Titus, eerst als frater in Oss en later vanaf 1936 als huisgenoot in Nijmegen. Titus was ook zijn hoogleraar en ook zijn biechtvader. Mattias Atrts was erbij toen Titus gevangengenomen werd.


Hij zegt van hem:


Dat hij bij al zijn activiteit toch innig verbonden en op God geconcentreerd bleef, valt m.i. af te leiden uit het vanzelfsprekende gemak waarmee hij midden in de drukte van zijn eigen werk zich direct kon verplaatsen in de situatie van een ander en voor hem volle aandacht kon opbrengen. Omdat hij innerlijk steeds zichzelf bleef kon hij zonder moeite overschakelen.  Hij was voor mij het ideaal van de Karmeliet.


Titus bleef innerlijk steeds zichzelf, dat is bij God. Hij leefde altijd in Gods tegenwoordigheid. Gods goedheid openbaart zich in Titus zijn leven, doorheen zijn leven, aan andere mensen, in wie hij voor hen was. Titus was daar zelf niet mee bezig, hij was wie hij was, maar hij was zeer waarachtig in zijn eenvoudige heiligheid.


Hij schreef en heeft geleefd wat hij schreef:


We moeten ons door niemand in liefde laten overtreffen.


We moeten er steeds op uit zijn onze medemens te helpen.


Onze tegenwoordigheid, waar dan ook,


moet een lust, een feest, een troost zijn.


Zoals een gevangene uit Amersfoort Siegmund, een onderwijzer uit Oldenzaal van hem getuigt:


Dat was zeer bijzonder in Titus: dat hij altijd voor anderen klaar stond. Hij was werkelijk de hele dag voor anderen bezig. En ook met een bepaalde bezorgdheid voor mensen. Ook toen hijzelf in de ziekenbarak was opgenomen.


 “Lig je nou lekker, goed toegedekt?” “Kan ik nog iets voor U doen?”


Hij dacht altijd maar aan anderen, niet aan zichzelf. Al was hij zelf ook patiënt, hij zorgde voor de anderen. Hij verwarmde stenen op de kachel en legde ze aan hun koude voeten, vroeg of ze wel goed lagen, schikte de dekens, haalde water en bad met hen het avondgebed, zonder aanziens des persoons of religie. Een moederlijke zorg had hij voor de zieken.


Ja, hij was iemand, die hoog boven allen uitstak. Ook de niet-katholieken achtten hem zeer hoog. De populaire uitdrukking voor zo iemand is: “een heilig mens.”


Daarbij moeten we bedenken dat in Amersfoort Titus 5 van de 6 weken op het ziekenzaaltje lag. Maar desalniettemin ook Max Kohnstamm getuigd: Max Kohnstamm was toen een jong student. Na de oorlog heeft hij zich zijn hele leven ingezet voor de eenwording van Europa. Hij zegt:


"Tussen de avondmaaltijd en het moment waarop de lichten uitgingen had je een halfuurtje voor jezelf. Maar je mocht de barak niet uit. Dat was ten strengste verboden. Titus deed het toch. Terwijl anderen die schamele dertig minuten aan zichzelf besteedden waagde hij zijn leven om te kijken of elders iemand zijn geestelijke steun nodig had. Met name zocht hij dan gevangenen op van wie men wist dat zij kort daarop zouden worden geëxe­cuteerd. Dat maakte grote indruk. Ook op mij! Een echte zielenherder."


En pater kapucijn Ortmanus Lips, gevangene van Dachau:


“Een heilig mens” zo heb ik hem ook vaak in het kamp horen noemen als ze het over Titus hadden.  Maar we moeten ook het woord mens benadrukken: ook dat klinkt bij hem als een aanbeveling. Hij was niet zozeer niet van deze wereld”, maar middenin de wereld.


Het is om zijn hele leven, dat wij God dankbaar zijn voor deze Titus, - dankbaar omdat hij ons heeft voorgeleefd wat het kan betekenen: om bewust te leven in Gods tegenwoordigheid, om het eigen-ik te relativeren en om innig vroom ’als God het belieft’ bij alles tot lijfspreuk te hebben.


De inwoning en inwerking Gods


moet niet enkel het voorwerp van intuïtie wezen,


maar zich in ons leven openbaren,


in onze woorden en daden tot uitdrukking komen,


uitstralen in heel ons wezen en optreden.


Titus heeft deze woorden waar gemaakt, hij heeft ze ons voorgeleefd.


Bidden wij dat ook wij met ons leven een getuigenis mogen zijn van de goedheid en liefde van onze God.


Dat de heilige Titus Brandsma ons en de wereld tot zegen mag zijn.


Hettie Berflo o.carm.


Goede God,


Wij danken U voor het leven van Titus Brandsma,


een leven in innige verbondenheid met U,


en een getuigenis van uw goedheid en liefde.


Wij vragen U: wees met ons God,

opdat ook ons leven mag getuigen


van uw goedheid en liefde,


help ons om zijn voorbeeld en dat van uw Zoon te volgen.

Dat vragen wij u door Christus, onze Heer.

Amen.


 


Overweging 20ste zondag door het jaar


Broeders en zusters, de evangelielezing die wij zojuist hebben gehoord vind ik altijd troostend. Waarom? Omdat ik mijzelf mag optrekken aan de wijze waarop Jezus mens is geweest. Wij allemaal. Hij trekt ons uit door zijn menszijn uit onze beperktheid.


Wij leven als mensen immers met een gebroken werkelijkheid waarin de dingen niet zijn zoals we die zouden willen hebben. We verlangen naar vrede, maar er is oorlog in de wereld; we willen heel graag de natuur beschermen, maar die wordt steeds ernstiger bedreigd; we verlangen heel erg naar vriendelijke liefdevolle contacten met andere mensen, maar dat lukt lang niet altijd. En zo zou ik nog wel meer kunnen noemen, de wereld is gebroken én als we in onszelf durven te kijken, zien we daar ook die gebrokenheid. Zoals de apostel Paulus het zo treffend weet te zeggen: ‘Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.’.


Een van de redenen van die gebrokenheid is ons onvermogen om echt naar elkaar te luisteren. En dan bedoel ik met luisteren: zó open staan naar elkaar, zó vrij zijn van alle ideeën die wij met ons meeslepen, dat wij helemaal blanco kunnen luisteren naar wat een ander heeft te zeggen. Onze geest is vaak zo vol met het oordeel dat we hebben over van alles en nog wat, dat we in het slechtste geval zelfs volledig dichtslaan en totaal niet meer toegankelijk zijn.  Wat een ander dan te zeggen heeft wordt weggewuifd of zelfs ‘belachelijk’ genoemd. Zo worden o.a. de geloofsuitingen van andere mensen nog weleens genoemd: vrouwen met een hoofddoek; mannen met baarden; mensen die zich willen houden aan 612 ge- en verboden; mensen die altijd een tulband dragen; mensen die duizenden jaren oude boeken koesteren en vereren als hun heilige geschriften: ‘belachelijk’. Eigenlijk betekent dat: alleen wat ik geloof, dat is waar en zó is het. Het gaat dan niet alleen om geloof, maar ook om politiek, milieu en allerlei andere belangrijke zaken. In ons eigen gelijk is vaak geen beweging te krijgen. Eigenlijk zitten we dan vol, geestelijk vol van onszelf, voor de ander is geen plaats. Dit is een heel gewoon menselijk gegeven, maar ook wel iets om triest van te worden, want het helpt niet om elkaar te verstaan en naar goede relaties met elkaar blijven we toch intens verlangen.


De evangelielezing vind ik troostend, omdat de evangelist Matteüs duidelijk laat weten dat zelfs Jezus mens genoeg was om hier last van te hebben. Hij arriveert in een streek waar de bewoners voor een groot deel afstammelingen zijn van mensen die de god Baäl vereerden. Mensen, waar joden niet mee omgaan. Ook Jezus niet. De evangelist Matteüs laat er geen twijfel over bestaan dat Jezus zijn zending van de verkondiging van het Rijk van God helemaal ziet als een zending voor zijn eigen geloofsgenoten; voor ‘de kinderen van het huis van Israël’.


Maar dan is er daar die vrouw, die maar op een vervelende manier blijft roepen. Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij. ‘Zoon van David’, noemt ze Hem. Zij erkent Hem dus als Messias, toch houdt Jezus haar toch af. Er waren ook toen al heel oude verhalen die vertelden dat als de Messias komt ook mensen uit de volkeren de Heer gaan aanbidden. Maar, staat er in de eerste lezing, dat zijn wel mensen ‘die de sabbat onderhouden en hem niet onteren, die trouw blijven aan mijn verbond’. De ontmoeting van Jezus met die vrouw gaat echter veel verder. Hier wordt Jezus aangesproken op zijn Messiasschap, door een Kananeese vrouw, een vrouw uit de heidenen. Die dus helemaal niet ‘trouw is aan het verbond’ door de wet te onderhouden. Zij past niet in, zoals Hij tot dat moment zijn roeping ziet.


Het is opvallend dat als je commentaren gaat lezen over die ontmoeting tussen Jezus en ‘de Kananeese vrouw’, bijbelgeleerden zich in allerlei bochten wringen om te verklaren dat Jezus de vrouw zelfs vergelijkt met honden. Een algemeen scheldwoord in die tijd voor ongelovigen. Hij testte haar geloof’, is een verklaring of Hij wil haar tot voorbeeld maken voor zijn leerlingen. Maar wat er gewoon te lezen staat wordt meestal niet genoemd, terwijl toch Jezus daar bij uitstek een voorbeeld is voor ons: Hij komt tot andere gedachten; Hij laat zich uit zijn eigen gelijk halen; Hij opent zich voor de argumenten van deze hardnekkige vrouw en Hij bekeert zich.


Ook Hij was dus religieus en cultureel beperkt, maar Hij overstijgt dit; Hij overstijgt onze menselijke beperktheid omdat de drijvende kracht waarmee Hij rondging om Gods nabijheid te verkondigen niet kwam uit zijn cultuur en uiteindelijk zelfs niet uit zijn joodse geloof. Maar Hij wist zich helemaal, met lichaam en ziel verbonden met de Vader. “Jij bent mijn geliefde Zoon”, dát had Hij diep ervaren. Dát dreef Hem, want in die intieme relatie kent Hij een liefde die zó wijd is dat die het menselijk beperkte altijd overstijgt. Altijd ‘groter dan óns hart’, zingt het bekende lied. Hij opende zich voor haar. Hij keerde om en luisterde naar haar stem. Dat wij Hem daarin zullen navolgen. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Gedaanteverandering van de Heer


In onze dagen is het wereldnieuws altijd heel dichtbij. Als we de tv aanzetten of achter onze computers zitten en we gebruiken het internet, dan zien we per direct wat er in de wereld gebeurt. Dan denk ik aan oorlogen, aantasting van onze natuur, bedreigingen van mensen en hun gezinnen, epidemieën. Ik weet niet hoe dat met u is, maar mij kan het onrustig maken, angstig ook. Ik weet nog goed dat ik om een uur of 4 ’s middags op 11 september 2001 mijn tv aanzette. Ik zag nog juist dat de tweede toren van het World Trade Center instortte. Dat gaf toen veel mensen een gevoel van bedreiging. Dat gebeuren is al weer wat langer geleden, maar de oorlog in Oekraïne bracht ook angstige vragen: Waar gaat het met de wereld heen? Wat hangt ons boven het hoofd? Als ik geconfronteerd word met dit soort dreiging is er altijd één boek waarin ik mijn toevlucht in zoek. Nee, het is niet de Bijbel. Het zijn de nagelaten geschriften van Etty Hillesum. De reden dat ik altijd naar dat boek grijp, ook in die avond en nacht van die 11e september is dat Etty schrijft over de gebeurtenissen van haar tijd, die gaandeweg helemaal doorziet en dat vervolgens een plaats geeft in haar leven. En haar tijd wás bedreigend. Zij leefde immers als jonge joodse vrouw in de tijd van de jodenvervolging van de WO II. Ze was niet als de meerderheid van de mensen die dachten dat het toch allemaal zo’n niet vaart zou lopen. Nee, ze zag  heel scherp de toenemende dreiging.


Ze schrijft in haar dagboek: ‘Onze ondergang, onze waarschijnlijk ellendige ondergang, die nu al begonnen is in de vele kleine dingen van het dagelijkse leven, heb ik regelrecht in de ogen gezien…’‘Men moet een nieuwe zekerheid in zijn leven een onderdak geven, men moet er even een plaats voor vinden: het gaat om onze ondergang en onze vernietiging, daarover hoeft men zich geen enkele illusie meer te maken. Men is op onze algehele vernietiging uit, dit moet men aanvaarden en dan gaat het wel weer.’ Dit schreef ze op 3 juli 1942. Ruim een jaar vóór haar dood in Auschwitz. Hier moest ik aan denken toen ik de context bekeek van de evangelielezing die wij zojuist hebben gehoord: de lezing over de ‘verheerlijking van Jezus op de berg’. De lezing vertelt hoe Jezus voor de ogen van zijn leerlingen in Gods licht wordt opgenomen. Zijn ‘aangezicht blonk als de zon’. Prachtig! Maar wat een tegenstelling met de verzen die hieraan voorafgaan. In die verzen vertelde Jezus aan zijn leerlingen, in heel duidelijke woorden, dat Hem op zijn weg onherroepelijk het lijden en de dood te wachten zal staan. Hij kreeg er zelfs woorden over met Petrus die dit niet zomaar accepteerde. Toen zei Jezus het nog duidelijker: ‘Als iemand achter mij aan wil komen, laat hij met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en mij volgen’. Het is een keiharde realiteit die Jezus zichzelf en zijn leerlingen voorhoudt; het is een keiharde realiteit die Etty Hillesum onder ogen ziet. Voor beide geldt: als ik de weg blijf gaan die ik nu ga, zal het mijn ellendige einde betekenen. Voor Jezus betekende die weg de verkondiging van Gods liefdevolle nabijheid, vooral aan de mensen die niet meetellen. Hij weet dat deze boodschap Hem machtige vijanden heeft gegeven. Etty ging ook zo’n soort weg. Heel bewust maakte ze de keus om niet onder te duiken – en dat werd haar meermaals aangeboden. Zij wilde bij de mensen blijven die zij tot steun wilde zijn, in kamp Westerbork. Het overgrote merendeel van de joodse mensen had immers geen enkele kans om onder te duiken. Zij weet dat die keus onherroepelijk haar vernietiging zal betekenen. Die weg, gaan voor je overtuigingen, idealen, het goede dat je inziet en waarvan je niet wilt afwijken, noemen we ook wel zelfgave. Dat vraagt een moed die niet iedereen is gegeven. Wij hebben wel zojuist in de evangelielezing kunnen horen, hoe juist in díe zelfgave de hemel kan openbreken. Jezus hoort, net als bij zijn doop aan het begin van zijn weg een stem: “Dit is mijn geliefde Zoon, in Wie ik vreugde vind”. Het is wonderlijk, dat juist mensen die lijden en dood in hun leven een plaats hebben gegeven zoiets kunnen ervaren. Een bekend voorbeeld is ook de H. Franciscus die een diepe vreugde ervaart als hij de vreselijke wonden van een melaatse kust. Het zijn vaak mensen die hun rotsvaste grond hebben gevonden in de relatie met de Vader door wie zij zich geliefd weten, ongeacht wat dan ook. Ook Etty, midden in de schrijnende ellende van Westerbork ziet zij steeds weer in verwondering hoe de zon opkomt boven het lupinenveld en ze bidt: ‘Je hebt me zo rijk gemaakt, mijn God, laat me ook met volle handen uit mogen delen. Mijn leven is geworden tot één grote samenspraak. Wanneer ik sta, in een hoekje van het kamp, mijn voeten geplant op jouw aarde, het gezicht geheven naar jouw hemel, dan lopen me soms de tranen over het gezicht van dankbaarheid en bewogenheid.’ Bidden wij dat ook wij ónze weg zullen gaan, in verbondenheid met Hem die ook onze Vader is. Amen


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging 16e zondag door het jaar


Dat is nogal wat, als je hele oogst wordt verknoeid omdat iemand je akker heeft vol met ‘onkruid’ heeft gezaaid. Er zijn bewaard gebleven rechtsdocumenten uit de tijd van Jezus. Daaruit blijkt dat het een misdrijf was dat nogal eens voorkwam. Iemands oogst verpesten door er ‘zizanion’ doorheen te zaaien. Dat is het woord dat in het Grieks wordt gebruikt. Nu nog kent het Arabisch het woord Zizan voor een plant die wij dolik noemen. Het is een plant die erg lijkt op graan, maar als je er te veel van eet kun je high worden en misselijk, eet je nóg meer, dan kun je er zelfs dood aan gaan. De plant lijkt zo veel op graan dat je pas tegen de oogst het goed kunt onderscheiden van het goede en eetbare graan. Het graan heeft dan een volle aar en buigt door de zwaarte, de dolik draagt veel minder zaad en staat rechtop. Het wordt in veel streken dan ook ‘valse tarwe’ genoemd. Een landeigenaar móet dus het graan en het valse graan wel laten staan tot de oogst, anders moet de hele oogst worden vernietigd. Het bijzondere van de dolik is dat die niet echt goed zonder menselijke hulp kan bestaan. Het gedijt het beste als de zaden worden geoogst, bewaard en het volgend jaar weer worden gezaaid. Net als het goede graan kan het zonder de mens niet écht goed bestaan. Dat vind ik een intrigerende gedachte, bij de evangelietekst die wij hebben gehoord. Wat ‘de vijand zaaide’, het kwade zaad, de valse tarwe, kan zonder de mens niet bestaan. Nu weten wij allemaal dat er ellendige en verdrietige zaken zijn meegegeven met de schepping.  Alles in de schepping is eindig en veranderlijk. De natuur is prachtig, maar heeft zeer bedreigende kanten. Een aardbeving of een tsunami is vernietigend en daar spelen mensen geen rol bij. Nee, er zijn akelige dingen in de wereld waar wij mensen niets aan kunnen doen. Maar daar gaat de parabel van Jezus dus niet over. Het gaat om het kwaad dat afhankelijk is van wat wij mensen elkaar aandoen, dat wij zaaien in de wereld en dus vaak ook niet zomaar is te onderscheiden van het ware en het goede. We hebben daar goede voorbeelden van in onze geschiedenis. Hoe kunnen soms politici niet heel aannemelijk hun ideologieën aan de mensen brengen. Een heel goed voorbeeld is natuurlijk de aanloop naar WOII. We vergeten nogal eens dat Adolf Hitler bij de laatste vrije verkiezingen in Duitsland in 1933 43,9 % van de stemmen. Nee, het was niet de meerderheid, maar het scheelde niet veel. Toch had hij in het openbaar al op zijn eigen opzwepende manier precies verteld wat hij van plan was, inclusief de uitmoording van hele bevolkingsgroepen. Dat was 90 jaar geleden, maar kijken we tegenwoordig beter? Er komen weer verkiezingen aan – kijken wij nu beter naar wat voor dolik er tussen het graan staat? Hoe moeilijk het ook is: Wij móeten proberen te onderscheiden, wij mensen zijn de enigen op deze aarde die dat kunnen. En we hebben een ijkpunt daarvoor. We hoeven beide lezingen die we zojuist hebben gehoord maar naast elkaar te leggen om het te kunnen zien. Want wat is het Goddelijk ‘onderscheiden’ waar Jezus over spreekt. In die eerste lezing hoorden we: ‘Uw kracht is de bron van de gerechtigheid en uw heerschappij over iedereen maakt dat U iedereen spaart’ , ‘U oordeelt met zachtheid en regeert met grote mildheid over ons […] Door zo te doen hebt U uw volk geleerd dat de rechtvaardige menslievend moet zijn’. Dat is het goddelijk ijkpunt, dus ook voor óns handelen, óns onderscheiden. Menslievendheid. Iets móet zijn tot welzijn van mensen, fysiek én geestelijk. Dat uitgangspunt, dat perspectief, wordt ook wel genoemd ‘kijken met de bril van de liefde op’. Want zó kijken en onderscheiden leidt áltijd tot scheppend en bewarend handelen. Wij voelen wel aan dat dit er ook voor zal zorgen dat we ons heel vaak onthouden van een oordeel en zeker van veroordeling. Want het zal ons ook tot voorzichtige mensen maken, zelfs als we heel helder het onkruid zien. Laten wij allereerst zélf graan zijn dat goede vrucht draagt tot de tijd dat alles in het licht zal staan dat God ís. Amen. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


 


Overweging 13e zondag door het jaar


Als je gaat nadenken over ons bestaan, of over het bestaan van wat dan ook in deze wereld, dan kun je erop stuiten dat er eigenlijk niets is dat op zichzelf bestaat. Wij zijn allemaal geboren uit een vader en moeder, uit grootouders en daarvoor uit een onafzienbare rij van generaties. Als we maar ver genoeg teruggaan komen we bij onze verre voorouders ook dieren tegen, nog verder terug ook planten en eencellige wezens. Zonder al die mensen en wezens hadden wij hier niet gezeten. En als we nog verder teruggaan zien we dat wij zijn voortgekomen uit elementen die ooit in sterren zijn ontstaan. Dat alles geldt voor alles dat bestaat in onze wereld, alles is opgebouwd uit andere elementen. Alles hangt met alles samen. De bloemen die wij in onze tuin zien, zouden er niet zijn zonder de aarde, wolken, regen, zonlicht, mest. Dat geldt voor alles in de schepping. Alles hangt met alles samen, niets bestaat helemaal uit eigen kracht. Als ik deze kleine meditatie verbindt met de woorden van Jezus die wij zojuist in het evangelie volgens Matteüs hebben gehoord, komen zijn woorden misschien wat meer bij ons heel gewone leven. Jezus zegt immers: “Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft.” Dan heeft Hij het ook nog over een profeet opnemen, de kleinen te drinken geven. Ook daarmee verbindt Jezus zich. “Je loon zal je niet ontgaan.” Met andere woorden, als jullie dát doen, dan doe je dat ook voor jezelf, voor Mij én voor de Vader. Ook in de woorden van Jezus kunnen wij dus beluisteren dat wij niet los van elkaar bestaan, niet los van Hem en daarmee niet los van God. De eerste woorden die Jezus in dezelfde evangelietekst zegt, worden echter nogal eens als schokkend ervaren. ‘Wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.’ Mag je je ouders niet liefhebben? Dat is een veel gehoorde opmerking. Maar de clou is dat de eigen familie, de eigen clan, het eigen volk nogal eens worden gezien als het belangrijkste in de wereld. Dat waar alles om draait, dat dus losstaat van al het andere. Wat wordt er in de wereld niet gevochten om het eigenbelang: economisch, politiek, religieus. Jezus zegt echter, nee, je moet Mij eerst liefhebben. Kijk naar wat Ik heb voorgeleefd, de vrede en het geluk onder mensen die Ik ben komen brengen. Verbind je daarmee, dan heb je vanzelf ook je ouders lief. Je bent niet alleen verbonden met je ouders of je familie, je volk of je ras. Je bent verbonden met alles en alles met jou. Wat je doet voor de schepping, doe je ook voor je volk, voor je familie, voor jezelf. Wij mensen zijn ons dat dus vaak niet bewust. Wij menen de spil van ons eigen universum te zijn en gebruiken de schepping en elkaar voor onze eigen belangen. Goed, wij gewone mensen rollen niet vechtend over de straat; wij zetten elkaar niet zo heel gauw aan de kant. Maar, zou het toch niet goed zijn om wat meer erbij stil te staan dat álles dat wij zeggen en doen samenhangt met het leven en welzijn in de wereld. En dan heb ik het nog niet eens over wat wij kunnen doen aan verantwoordelijk omgaan met de schepping. Hoe ons consumerend gedrag is en dergelijke. Maar ook heel gewoon wat wij dagelijks in ons gewone doen en laten uitstralen. Laatst hoorde ik iemand zeggen: “Het valt mij op dat heel veel christenen er niet erg verlost uitzien.” Het heeft een grote invloed op mensen als wij b.v. elke dag een lang zwijgend gezicht zetten, veel te moe worden omdat we denken dat alles van ons eigen werk afhangt en wij zo niet genoeg slaap krijgen. Het heeft grote impact op onze omgeving als we daardoor steeds geïrriteerd zijn en gewoon niet vriendelijk. Ik heb een verhaal gehoord over boeddhistische kloosters waar de broeders en zusters verplichte vrije, ontspannen tijd móeten nemen. Tijd waarin ze kunnen doen waarin ze zin hebben, zolang het op een ontspannen manier gaat. En néé, je komt er dan niet mee weg om te zeggen dat je werken zo leuk vindt. Want het gaat om het algemeen belang. Het is om ieder lid van het klooster weer bij zichzelf te brengen en ook om te zorgen dat die ontspanning door de hele gemeenschap trekt. Dat mensen op een ontspannen, open en voorál vriendelijke manier met elkaar kunnen omgaan. Dat ze vooral even hun eigen belangrijkheid kunnen loslaten. Ik weet niet hoe het met u is, maar ik kan dat op mijn fatsoen trekken. Iedere glimlach, ieder vriendelijk woord, ieder aardig gebaar, elke zorg die wij aan elkaar geven staat in die grote eenheid waarin wij zijn geschapen door de Eeuwige. Je doet het ook voor Mij, zegt Jezus en voor Hem die Mij heeft gezonden. Bidden wij dat wij dat meer en meer beseffen en er naar handelen. Amen. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging Vaartzondag


Toen ik zo’n twintig jaar geleden hier in Boxmeer ging intreden in het Karmelklooster, was de Vaart een van de eerste dingen waarmee ik te maken kreeg. Ik vond het toen opvallend dat er onder een aantal gelovige mensen en ook onder enkele karmelieten weerstand is tegen de Vaart. Sommigen weigeren consequent om mee te lopen. Er zijn dus ook karmelieten die dat niet doen. Wat is die weerstand? Enerzijds is er het gegeven dat de houding van mensen veranderd is. Mensen gaan niet meer allemaal op de knieën als het sacrament of het reliek wordt langs gedragen. Nee, het is zelfs zo dat mensen vanaf een terras met een glas bier in de hand naar ‘de optocht’ kijken. ‘De optocht’, zó wordt de processie door heel veel mensen ook wel genoemd. Het lijkt wel alsof er eigenlijk geen verschil is tussen de lichtjesoptocht met carnaval en de processie van de Vaart. Dat stuit sommige mensen tegen de borst. Het zou toch om iets anders moeten gaan, menen zij. En, misschien hebben zij daarin wel een beetje gelijk. En dan is er nog een ander soort van kritiek . Die komt van de mensen die zeggen: ‘Ik houd niet van al die drukte, het geloof hoort eenvoudiger te zijn, soberder. Al die baldakijnen, vlaggen, blinkend goud en zilver, fraai uitgedoste mensen. Dat past niet bij waar geloof werkelijk om zou moeten gaan.’ Ook een beetje waar, misschien. Maar vanaf dat ik al die kritiek hoorde, dacht ik: waar gaat dat geloof van ons dan over? Wat is het dan dat wij kunnen lezen in de H. Schrift en al tweeduizend jaar aan elkaar doorgeven? De kern van het christendom is toch dat God mens werd? Ja, dat is voor veel mensen niet makkelijk te verteren, dat is het nooit geweest. Maar in een mens van vlees en bloed, van emoties en behoeften kwam Hij, de onbegrensde en eeuwige, Hij kwam onder ons. De mensen konden Hem aanraken, wij hadden zelfs een foto van Hem kunnen maken, áls er tweeduizend jaar geleden fototoestellen waren geweest. Hij werd van ons vlees en bloed. Als wij dát werkelijk geloven, dan is daarmee ons hele schepselijke, menselijke bestaan opgetild tot op grote hoogte. Ja, tot op goddelijke hoogte. Titus Brandsma, die bij zijn heiligverklaring zo’n mooi monument hier in Boxmeer heeft gekregen, zei nog nogal eens tegen mensen: ‘Laten wij niet vergeten dat wij van goddelijke afkomst zijn’. Dat is ook een manier om het te zeggen: Wat des mensen is, ís heilig. Titus was zo iemand die kon genieten van processies. Er wordt verhaald dat Hij vóór de grote Mariaprocessie in Nijmegen met een meetlint door de stad liep om ervoor te zorgen dat er voor de engeltjes en riddertjes genoeg ruimte zou zijn. Maar ook sacramentsprocessies vond Titus prachtig. Die processies  waren voor Titus niet alleen om Maria of het sacrament te vereren, maar ook een gelegenheid voor de kerk om zich aan de wereld te laten zien. Om te laten zien wat die kerk zo belangrijk vindt: het goede, het ware en het schone, waarin we God mogen herkennen; het goede, ware en schone dat mensen in liturgie en kunst tot uiting proberen te brengen; het goede, ware en schone, dat in onze wereld is te vinden als mensen op een liefdevolle manier met elkaar omgaan. Als ze elkaar het leven gunnen; als ze als brood zijn voor elkaar dat ze met elkaar delen. Straks lopen we langs mensen die een kruisje slaan, die meebidden. Maar de meesten weten niet goed meer waarnaar ze kijken. Ook nogal wat jongeren die meelopen weten dat niet. Vorige jaar tijdens de Vaart draaide zo’n jongere zich om en vroeg aan de pastoor die met het sacrament liep: ‘Wat is dat?’ Maar die mensen, die jongeren, gaan later misschien wel vragen wat de betekenis van dit alles is. Of ze gaan googelen wat het betekent, waar de pastoor mee loopt, dat sacrament, die hostie in die mooie monstrans onder het baldakijn. En dan kunnen ze, behalve het culturele geschiedenisverhaal, hopelijk ook lezen dat het te maken heeft met Gods liefde die onder ons mensen is gekomen, die mens is geworden en zichzelf helemaal aan ons heeft gegeven. Ze kunnen er zo misschien achter komen dat die Liefde er hier en nu is, in dat Heilig Brood én vooral ook als wij met respect omgaan met elkaar en samen iets moois organiseren, in een goede harmonie. Want alles dat in ons mensen is, aan kracht, toewijding, creativiteit, dat alles is als brood, manna, iets van God zelf dat uit de hemel neerdaalt, áls het met elkaar wordt gedeeld. Pas dan zijn wij kerk, lichaam van Christus. Die priester die dat niet geloofde, zo rond het jaar 1400 had een wonder nodig om dat te kunnen inzien. De kelk met wijn stroomde over en zo kwam hij tot geloof. Misschien kunnen wij geloven in die grote Aanwezigheid als wij elkaars inspiratie en inzet ontmoeten in en rond onze prachtige vaartprocessie. Laten wij straks trekken en dát aan de wereld laten zien. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Toespraak b.g.v. de onthulling van de beeldengroep die hoort bij het oorspronkelijke Heilig Bloedsaltaar in de Sint Petrusbasiliek


Nepomukkapel 6 juni 2023


Geachte aanwezigen,


Afgelopen donderdagavond hebben Dick Jetten en Hans Lucassen met mij de inhoud gedeeld van wat wij vanavond gehoord en gezien hebben. En ze vroegen mij om vanuit mijn hoedanigheid van pastoor van onze parochie hier voor u een korte reactie te geven op wat zij hier vanavond presenteren. Ik heb donderdagavond alleen de inhoud gehoord, wat wij hier nu zien, zie ik ook voor het eerst. En ik vind het indrukwekkend! Wat op mij allereerst indruk maakt, is de reis die deze altaar groep de laatste 50/60 jaar heeft gemaakt.  Ze is verwijderd van de plaats waar ze thuishoorde, ze is verhuisd naar voor haar totaal vreemde plekken, ze is beschadigd en besmeurd en het heeft jaren geduurd voor mensen hérkenden wat deze groep eigenlijk voorstelt en waar ze thuishoorde. Toen deze overwegingen in de afgelopen dagen door me heen gingen, werd deze groep voor mij steeds meer een indringend beeld van de traditie zelf, d.w.z. door de beschadigingen die de beeldengroep in de voorbije jaren opliep, werd ze als vanzelf ook beeld van de wederwaardigheden die het wonder van het Heilig Bloed en de verering ervan in de voorbije tijden hebben doorgemaakt. Het heeft meerdere keren niet veel gescheeld of de hele traditie zou verdwenen zijn. Maar de prachtige kunstschatten die er rond het wonder van Boxmeer gemaakt zijn en ook deze indrukwekkende altaar groep zelf getuigen ervan dat er altijd weer mensen zijn geweest die deze traditie weer oppakten omdat ze zich geraakt wisten door… ja, door wat? Ja, waardoor komt het dat de traditie van het 'wonder van Boxmeer' in de loop van de eeuwen levend is gebleven? Er zijn vele verklaringen mogelijk, maar uiteindelijk zoek ik het bij de kern van de overlevering die vanaf 1400 doorverteld wordt. Die kern betreft het mysterie van ons geloof: dat God deels zichtbaar en deels onzichtbaar aanwezig is in ons leven. In de eucharistie breken, delen en eten we elke keer weer brood en delen en drinken we elke keer opnieuw wijn omdat we op het woord van Jezus in dit gebaar zijn leven aanwezig mogen weten. 'Doe dit tot mijn gedachtenis' heeft hij gezegd. Dat wil zeggen: 'Gedenk mij door mij na te volgen in de manier waarop je leeft in zorg en liefde voor elkaar'. Maar zodra we die aanwezigheid gaan verabsoluteren en de hostie opheffen en zeggen 'dit ís Jezus', - is er een redelijke kans dat geloof twijfel wordt… en de overlevering haar inspirerende karakter verliest… Het gaat uiteindelijk om de onvoorwaardelijke liefde die Jezus uitstraalde… en om die liefde alleen. Toen Dick en Hans mij afgelopen donderdagavond vertelden dat ze de beschadigingen en de verwondingen die de beeldengroep had opgelopen, niet weg wilden restaureren, heb ik dat verstaan als een authentieke betrokkenheid bij het Geheim waarvoor dit beeld staat: namelijk de zeer vergaande liefde van Jezus, die overeind bleef, ook toen hij bespot werd, verdacht gemaakt en gemarteld, ja zelfs toen hij werd gedood. Voor hen, Dick en Hans, was en is het dáárom belangrijk dat de beschadigingen en verwondingen zichtbaar blijven. En daar ben ik hen zeer erkentelijk voor. Alleen zo blijft de kracht van wat er in de traditie overgeleverd wordt, bewaard. Ik kan het ook met andere woorden zeggen. Dick, jij en de mensen die jou geholpen hebben, hebben in de huidige staat van dit prachtige altaarstuk een geheimvolle dimensie herkend en daar zijn jullie zeer respectvol mee omgegaan. Zoals het gebaar van de priester laat zien dat hij beseft dat hij het wonder dat ze zagen moest laten voor wat het was, zo hebben jullie het respect van die priester als het ware overgenomen door ervoor te zorgen dat de beschadigingen en wonden zichtbaar zouden blijven. En daardoor blijft de geweldige zeggingskracht van deze beeldengroep volop bewaard. En zo verbinden dit beeld en de Vaart óns met het geloof, de hoop en de liefde van de mensen die er destijds bij waren in wat nu de crypte is van de Petrusbasiliek. Jullie hebben zo een kostbaar geschenk gegeven aan al degenen die er zich voor inzetten dat de traditie van het wonder van Boxmeer op een betekenisvolle wijze doorgegeven kan worden.


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging b.g.v. de Eerste Communie


Beste kinderen. Eens kreeg ik bij een van mijn zusjes een gesprekje met haar kinderen. Mees en Pelle. Die waren toen 6 en 7 jaar oud. Zo oud dus als jullie nu. Ze wisten natuurlijk dat ik pastor ben. Mijn zusje, hun mamma dus, had gezegd dat ik alles wist over Jezus. En daar moest ik maar eens iets over vertellen. Op een bepaald moment zei ik toen dat Jezus houdt van alle mensen. Prompt zei toen een van hen: 'van álle mensen?' 'Ja', zei ik. 'Houdt Jezus dan ook van dieven?' 'Ja', zei ik, 'hij houdt ook van dieven…' Dat was wel even schrikken… dat zag ik aan hun gezichtjes… dat kon toch niet… 'Ja'.. en toch is dat waar: hij houdt van alle mensen en dus ook van dieven… máár.. hij houdt niet van stelen…” O, zeiden ze toen. Dat begrepen ze. En, beste ouders, begeleiders, familie en parochianen, hopelijk begrijpt u het ook. Want hoe eenvoudig deze boodschap van Jezus ook klinkt, ze is zó ongelofelijk belangrijk voor ons en ook zó belangrijk voor deze kinderen die hier vandaag in het middelpunt staan. Het is zó belangrijk dat wij nooit vergeten hoe kostbaar het leven is van iedere mens… we mogen dat nooit vergeten… dit besef is soms het enige tegenwicht dat wij kunnen bieden tegenover alles dat jammer genoeg niet goed is in onze wereld. Daarom zeg ik vandaag tegen u allemaal en in het bijzonder tegen u, ouders en begeleiders: ik ben blij dat jullie deze kinderen de eerste communie laten doen. Ik ben blij en dankbaar dat jullie hen betrekken in wat zojuist genoemd werd: ‘die wereld van Liefde en Licht’, die wereld waarin iedere mens telt en belangrijk is, waarin geen oorlog of ruzie is, waar de mensen domweg gelukkig zijn… Ik ben er óók blij mee dat jullie kinderen hun eerste communie ontvangen in een gemeenschap, deze parochiegemeenschap, de Onze Lieve Vrouwe Parochie. Dat vind ik fijn, niet alleen omdat ik hier pastoor ben, maar vooral omdat ik vind dat onze gemeenschap een plek is waar we die boodschap van Jezus op een eigentijdse manier kunnen beleven. Wij proberen zijn woorden en daden en de dingen die er de Bijbel staan, te vertalen naar onze tijd toe. Onder andere om die reden is iedereen hier van harte welkom, - wie hij of zij ook is, ongeacht afkomst, kleur of geaardheid. En om die reden ook proberen we open te staan voor wat er speelt in onze samenleving en daar dan werkelijk iets aan te doen. Eén klein voorbeeldje: wekelijks vragen we aandacht voor de boodschappenmand, - we hebben een mand in de hal van het klooster gezet waar u houdbare etenswaren in kunt deponeren; die hal is overdag altijd vrij toegankelijk; medewerkers van de voedselbank komen ze dan bij ons ophalen… Gelukkig wordt er elke week heel royaal gegeven. En zo zijn er in onze parochie gelukkig nog veel meer initiatieven van mensen met een liefdevol hart, gewone mensen die zich in het gewone leven van alledag onopvallend en in stilte inzetten voor elkaar en voor de wereld om ons heen… Volgens mij is dat de kracht van een parochiegemeenschap als de onze. Daarom is het fijn en goed, beste mensen, dat jullie kinderen door hun eerste communie vandaag deel uit gaan maken van die grote gemeenschap rond Jezus. Ik wens jullie samen met je kinderen heel veel geluk en zegen en wens ik jullie van harte toe dat je je kinderen uit zult zien groeien tot gelukkige mensen.


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging zondag Heilige Drie-eenheid


Al heel vroeg in de christelijke traditie kom je formuleringen tegen waarin het lijkt of er gesproken wordt over de Heilige Drie-eenheid. Zoals in de tweede Korintiërsbrief die dateert van ongeveer het jaar 55, d.i. dus maar 25 jaar na de dood en opstanding van Jezus. Paulus sluit de brief af met de woorden: ‘De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen.’ Wij gelovige mensen hebben het nogal eens moeilijk gehad met de Drie-eenheid. Van andere religies, zoals jodendom en islam, is in de afgelopen tweeduizend jaar ook wel het verwijt gekomen dat wij christenen eigenlijk geloven in drie goden. En van gewone gelovige christenen heb ik nogal eens gehoord dat ze die terminologie ‘Drie-eenheid’ eigenlijk heel lastig vinden. Wij weten allemaal wel hoe het vroeger aan kinderen werd uitgelegd. De pastoor of kapelaan nam dan drie lucifers, streek ze bijeen aan het luciferdoosje en voilà, er was dan één vlam. Niet iedereen was dan tevreden met die uitleg…er bleven vaak veel vragen over. Gelukkig maar, want ja, waar praten we eigenlijk over? Als wij spreken over God, één in wezen, drie in personen, dan zijn er woorden gezocht voor dát waarvan wij weten dat wij er eigenlijk niet over kunnen spreken. Het lijkt wel of je alleen kunt zeggen wat Hij niet is: De eeuwige die dus niet aan tijd is gebonden, de onnoembare, de onbegrensde, de alles dat wij kennen ontstijgende God. En zo kun je nog wel meer noemen. Als je zegt wat God ís, dan kom je direct in de problemen. Zelfs gebeurt dat als je zulke grote dingen zegt als ‘God is liefde’. En toch zeggen wij het, want het staat zelfs in onze Heilige Schrift. Maar als je dat zegt, komt toch direct de vraag: Over wat voor liefde heb je het dan? En dan komen er toch weer die ontkennende woorden zoals, niet-begrensde, oneindige liefde. Woorden dus voor wat wij niet kennen, want alles in en om ons komt ooit aan een eind. Wij mensen zoeken altijd woorden. Dat gebeurt als wij kijken naar de Schepping, en nadenken over wat voor een wonder het is dat alles leeft en groeit en ook dat wij er zelf zijn. Wij kunnen dan dankbaar zijn dat God een leve gevende Vader is, de oorzaak van al dat moois. Wij kunnen ook nadenken over hoe die onnoembare en onzichtbare God Zich toch telkens weer aan ons toont. Doorheen onze mensengeschiedenis vertellen mensen van wat zij met Hem meemaken. God openbaart zich in onze verhalen en in de H. Schrift. Vooral in Jezus die wij Christus noemen, Zoon van God. Als wij het werkelijk moeilijk hebben en denken dat God afwezig is, dan kunnen wij ons altijd naar Hem keren en zien wat voor liefde God is. Een God die er alles aan gelegen is om er te zijn voor ons. En dan kunnen wij ook nog zelf, zo nu en dan, die aanwezigheid van God ervaren, voelen. Wij krijgen soms kracht waarvan we niet wisten dat we die in ons hadden. Wij krijgen soms inspiratie, ideeën die van buiten onszelf lijken te komen. Wij ervaren heel soms een liefde in en om ons die ons aanmoedigt om op te komen voor het leven, het goede voor mensen en wereld. Wij hebben dat lang geleden Heilige Geest genoemd. Onze Heilige schrift heeft ongeveer 611000 woorden. Maar ik denk dat de twee lezingen die wij hebben gehoord in een notendop zeggen waar het in ons geloof allemaal om gaat. Waar het om gaat als wij over God als Drie-eenheid spreken. Wij hebben zojuist gehoord: ‘De Heer is een barmhartige en medelijdende God, groot in liefde en trouw' en ook ‘God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered’. Dát mogen wij vasthouden, bij al ons praten over God: liefde, trouw, redding. En ook als wij straks naar het journaal kijken en de ellende van de wereld over ons heen krijgen, dan is er ergens in ons de Heilige Geest, die in ons werkt, die maakt dát wij het vreselijk vinden wat wij zien. Die maakt dat wij bidden om vrede. En misschien kijken we daarbij wel naar het kruisbeeld dat in onze woonkamer hangt en zien wij hoe groot Gods liefde ís. Bidden wij dat wij blijven geloven in God die wij Vader, Zoon en Heilige Geest noemen. Dat wij blijven vertrouwen dat zijn liefde en trouw het zullen winnen. Amen.


Susan van Driel o.carm.


Overweging tijdens de Gildemis van het Sint Anthoniusgilde van Sambeek – Tweede Pinksterdag –


‘Allen waren bijeen op dezelfde plaats.’ Zo begint Lukas in de eerste lezing zijn pinksterverhaal. De leerlingen hadden zich in een zaaltje opgesloten. Na de dood van Jezus waren ze bang om zich in het openbaar te vertonen. Misschien zoals iemand die zijn of haar partner plotseling verloren heeft, niet goed meer naar de supermarkt durft. Al die mensen die je dan tegenkomt, - dat kan heel vervelend zijn. Het kan dan lijken alsof het leven gewoon verder gaat, terwijl jij midden in het verdriet zit… . Maar voor de leerlingen was de reden om de deur dicht te houden misschien nóg wel veel erger. Want Jezus was vermoord. En de leerlingen waren bang dat de woede van de Romeinse en de Joodse overheid zich nu op hen zou kunnen richten. Die angst was niet ongegrond. Want er was in die dagen vanwege het paasfeest ontzaglijk veel volk op de been in Jerusalem. Mensen uit allerlei landen en culturen. De vlam zou zomaar weer in pan kunnen slaan. En dan komt Jezus in hun midden staan, door de gesloten deuren heen komt Hij in hun midden en zegt: ‘Vrede!’. Twee keer zegt hij het: 'Vrede voor jullie!' Volgens mij wordt hier beschreven wat er daar, toen, met de leerlingen gebeurde. Volgens mij werden ze zich plotseling weer bewust van het geloof en het vertrouwen dat Jezus altijd had uitgestraald. Bij hem kon je een innerlijke kracht voelen, een diepe innerlijke vrede. Nergens lezen we dat hij bang was. Dát drong daar ineens echt tot hen door. En dát maakte dat zij ook van binnen weer die innerlijke rust voelden die ze ook hadden gevoeld toen Jezus nog bij hen was. En ineens beseften ze dat ze niet bang hoefden te zijn en dat ze gewoon naar buiten konden gaan. Dat deden ze ook en ze begonnen zonder angst met de mensen die ze tegenkwamen te spreken over wat er met Jezus gebeurd was en wat hij voor hen betekend had. En hun angst kwam niet meer terug. Later zijn ze nog heel wat keren opgepakt en voor stadhouders en rechters gesleept, achtervolgd en gemarteld, maar nergens lezen we nog dat ze weer bang waren. Achteraf hebben ze deze kracht die ze op Pinksteren terugkregen, heilige Geest genoemd. En wij gebruiken dit soort woorden ook nu nog om aan te duiden wie de heilige Geest is: Hij of Zij is de kracht die ons van binnen aanspoort het goede te doen... Hij of Zij is de intuïtie die wij meekrijgen voor gerechtigheid… Hij of Zij is de tegenkracht die ingaat tegen alles dat gemeen is, hard, koud en verstard. Het is heel passend dat u, als leden van het Heilig Anthoniusgilde, uw jaarlijkse Gilde dag altijd houdt op de tweede dag van het grote feest van de heilige Geest. Want eigenlijk is één van de belangrijkste doelstellingen van uw Gilde, trouwens van de meeste Gilden hier in Brabant, om die heilige Geest die vlak na de door van Jezus zijn leerlingen opnieuw moed en kracht gaf, - om die Geest van Jezus Christus levend houden en ruim baan geven. Het is om die reden dat we ook als eerste lezing dat stukje uit de brief aan de christenen van Efese hebben genomen. Daar is sprake van een wapenrusting van God. Dat klinkt u misschien wat vreemd in de oren: dat God wapens heeft. Maar zo vreemd is dat niet. Uw Gilde had vroeger ook wapens, - om Sambeek en omstreken te beschermen tegen rondtrekkende bendes. Wij – en u ook – hebben in onze tijd andere wapens. Die hebben we nodig om ons te beschermen. Als we spreken over de 'wapens van God', dan bedoelen we eigenlijk iets dergelijks: de wapens van God zijn ook middelen waarmee we onszelf en elkaar kunnen beschermen. Dat klinkt misschien vroom en wat zweverig. Maar dat is het niet. De wapens van God zijn  heel actuele wapens. Ga maar na: het wapen van de waarheid is een heel belangrijk wapen in onze tijd van nep-nieuws; het wapen van de gerechtigheid is onmisbaar waar hele volken te lijden hebben onder oorlog en geweld. Het wapen van de vrede, - miljoenen mensen snakken ernaar. Het schild van het geloof, het schild van het vertrouwen is een belangrijk wapen in de strijd tegen leugens, wantrouwen en achterdocht. Wanneer u, leden van het Heilig Anthoniusgilde, met dit soort wapens probeert te strijden voor de christelijke waarden die hun basis vinden in de blijde boodschap van Jezus, dan bent u een Gilde in de geest van de beide lezingen uit de Bijbel die we vandaag hoorden. Ik wens u toe dat u nog lang de kracht en de moed zult ontvangen om pal te staan voor de missie die u hebt. Namelijk: als Gilde en als individuele persoon instaan voor waarheid, gerechtigheid en vrede, overal waar u komt. De vrede van Christus. Amen


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


Tweede Pinksterdag  Joh 19,25-24


Genesis 3, 9-15.20, Johannes 19, 25-34


Overweging


Het komt misschien een beetje merkwaardig over dat we op de tweede pinksterdag het verhaal lezen uit het Johannesevangelie over de dood van Jezus. Maar als we rekening houden met het feest van Maria, moeder van de kerk en met de eigen spiritualiteit van het evangelie, dan blijken er toch betekenissen vrij te komen die diep raken aan het christelijk gemeenschapsleven. Alle evangelies getuigen ervan dat de inspiratie van waaruit Jezus leefde, reikte over de discriminerende grenzen van zijn tijd heen. Sociale beperkingen en uitsluitend gedrag bestaan voor hem niet. Het meest wordt dit wel zichtbaar in zijn bewogenheid met mensen die moeten leven in de marge van de samenleving. Hij wordt diep bewogen door de ellende van zieke mensen. Hij maakt het mogelijk dat melaatse mensen weer in de samenleving worden opgenomen. Hij overbrugt de kloof tussen arm en rijk. Hij herstelt de moeilijke verhoudingen van mensen die tot verschillende volkeren behoren. Wetsbelevingen die hulp aan noodlijdende mensen bemoeilijken, verafschuwt hij. Hij doet eerder een beroep op gerechtigheid, barmhartigheid en menslievendheid. Het gedrag van Jezus is grensoverschrijdend. Maar dan in de positieve betekenis van het woord. Hij maakt nieuwe verhoudingen en een nieuwe gemeenschap mogelijk. Deze nieuwe verhoudingen en deze nieuwe gemeenschap zijn spiritueel verankerd. Wanneer men hem komt zeggen dat zijn moeder en zijn broers buiten staan en hem willen spreken, antwoordt hij: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers? Mijn moeder, mijn zussen en mijn broers zijn zij die de wil van God doen, zijn woord horen en ernaar handelen.’ Niet meer de bloedverwantschap is de basis van  de manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden, maar hun verhouding tot God. In het Johannesevangelie krijgt dit een heel eigen toespitsing. Het is opvallend dat in dit evangelie een aantal belangrijke personages niet met name genoemd wordt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Samaritaanse vrouw bij de bron in Sichar, voor de blindgeboren man die door Jezus ziende wordt gemaakt, en voor de lamme man bij de badinrichting Betzata die niemand heeft om hem naar het water te brengen wanneer dat in beweging komt. Merkwaardig genoeg worden in dit evangelie ook de moeder van Jezus en de leerling van wie Jezus houdt nooit bij name genoemd. Uit de andere evangelies kennen we de naam van de moeder van Jezus wel. En de christelijke traditie heeft bij de geliefde leerling gedacht aan de apostel Johannes. Bijbelgeleerden hebben wel eens gedacht dat deze anonieme personages in het Johannesevangelie modelfiguren zijn, personages met wie de lezers van het boek zich kunnen identificeren. Om het anders te zeggen: als wij het evangelie van Johannes lezen, kunnen we ons herkennen in en identificeren met de moeder van Jezus en de leerling van wie Jezus houdt. Door de evangelietekst van vandaag worden wij op elkaar betrokken als moeder en zoon. We wonen in bij elkaar, we nemen elkaar op en zijn thuis bij elkaar. We gaan nieuwe relaties aan en worden een nieuwe gemeenschap. De gewone grenzen die we hebben getrokken en die mensen van elkaar scheiden, gelden niet meer. Het onderscheid is opgeheven. De evangelietekst van vandaag fundeert de nieuwe gemeenschap in de dood en de opstanding van Jezus. In de tekst is dat prachtig te zien. Ik noem drie elementen. Verteld wordt dat vanaf dat uur de leerling de moeder van Jezus bij zich opnam. Het uur is in het Johannesevangelie een sleutelwoord. Het verwijst naar het lijden en de dood van Jezus. Maar tegelijk is dat in dit evangelie zijn verheerlijking. De laatste woorden van Jezus zijn: ‘Het is volbracht.’ Volbracht is de opdracht van Jezus waarmee hij in de wereld is gekomen. Dat is de mensen die er naar verlangen God te zien, op te nemen in de liefdesband die er bestaat tussen de Vader en de Zoon. Ook vertelt het verhaal dat Jezus de geest gaf. De formulering is belangrijk. Er staat niet dat hij stierf, maar dat hij de geest gaf. Daarmee loopt het verhaal vooruit de verschijning van Jezus aan de apostelen op de avond van de eerste dag van de week. Dat verhaal is gisteren op de eerste pinksterdag gelezen. Hij ademt over hen zegt: ‘Ontvangt de heilige Geest.’ Het tijdperk van de helper die Jezus zenden zal, is aangebroken. Vandaag vieren we het feest van Maria, moeder van de kerk. Het verhaal van vandaag laat zien wat kerk wezenlijk is. Het hiërarchisch instituut dat zo moeilijk emancipatie toelaat, behoort niet tot het wezen van de kerk. Ook valt het wezen van de kerk niet samen met een aantal behoudende rechtsregels, waar ontwikkelingen in onze maatschappij en in de wetenschap vragen om nieuwe ethische reflectie. De vele mistoestanden en schandalen behoren zeker niet tot het wezen van de kerk. Het is terecht dat mensen opmerken dat die geen deel uit maken van de navolging van Christus. Het wezen van de kerk bestaat in een nieuwe gemeenschap, en een nieuwe verbondenheid van mensen die de bestaande discriminerende grenzen overschrijdt. Mensen zijn met elkaar verbonden in Christus. Ze zijn verbonden vanwege hun betrokkenheid op het leven, het sterven en de opstanding van Jezus. Ze proberen om de liefde die ze van God hebben ondervonden, uit te dragen naar elke andere mens en naar heel de schepping. 


Huub Welzen o.carm.


Pinksteren


Overweging bij Handelingen 2,1-11 en Johannes 20, 19-23


‘Allen waren bijeen op dezelfde plaats.’ Zo begint Lukas in de eerste lezing zijn pinksterverhaal. En de evangelist Johannes zegt daar nog bij dat 'de deuren van hun verblijfplaats waren gesloten, uit vrees voor de Joden'. De leerlingen hadden zich in een zaaltje opgesloten. Na de dood van Jezus waren ze bang. Bang voor de mensen. Misschien zoals wij soms bang zijn om na het sterven van een dierbare naar buiten te gaan. Al die mensen die je dan tegenkomt… Het lijkt dan alsof het leven gewoon doorgaat… En dat doet het natuurlijk ook, maar toch…  Maar voor de leerlingen was de reden om zich op te sluiten nog heel wat erger. Jezus was zonder eerlijk proces veroordeeld en toen vermoord. En zij waren bang dat de woede van de Romeinse en de Joodse overheid zich nu op hen zou kunnen richten. Die angst was niet ongegrond. Want er was in die dagen ontzaglijk veel volk op de been in Jerusalem. Mensen uit allerlei landen en culturen. De vlam zou zomaar weer in pan kunnen slaan. Misschien speelde ook nog wel mee dat Jezus zijn leerlingen had geleerd dat ze eropuit moesten trekken, dat ze zijn goede boodschap verder moesten brengen. In de drukte van het roerige Jerusalem zou dit een immense stap zijn. Uit de veilige beslotenheid van hun eigen kring treden, niet terug kunnen vallen op Jezus. Eigenlijk stonden ze voor de beslissing: erop uit en hun angst overwinnen of stiekem terug naar hun eigen dorpen. Maar dan komt Jezus in hun midden staan, door de gesloten deuren heen komt Hij in hun midden en zegt: ‘Vrede!’. Wat hier gebeurt is dat de leerlingen zich weer bewust worden van wie Jezus eigenlijk was geweest. Ze voelden weer het geloof en het vertrouwen waaruit hij had geleefd. Jezus had een innerlijke kracht in zich, een innerlijke vrede. Nergens lezen we dat hij bang was. Dat drong op dat moment weer tot hen door. En toen kwam er weer ook in hen weer iets van die innerlijke kracht terug die ze ook hadden ervaren toen Jezus nog bij hen was. En dat verdreef hun angst. Ze durfden weer naar buiten en begonnen gewoon op straat te spreken over Jezus. En de angst kwam niet meer terug. Later zijn ze nog heel wat keren opgepakt en voor stadhouders en rechters gesleept, achtervolgd en gemarteld, maar nergens lezen we nog dat ze bang waren. Achteraf hebben ze de kracht die ze op Pinksteren terugkregen, heilige Geest genoemd. Een paar zondagen geleden hebben we woorden van Huub Oosterhuis gehoord, die sprak over de heilige Geest als: "een kracht, een inzicht in mensen, een intuïtie, een hartstocht voor gerechtigheid en vrede, een tegenkracht die tegen alles ingaat dat hard is, koud en gemeen". Met Pinksteren brak bij de leerlingen de ban van de angst. En dan zegt het verhaal dat ze begonnen te spreken in vreemde talen en dat de mensen hen hoorden spreken in hun eigen taal. Dat klinkt geheimzinnig. Maar misschien is het minder geheimzinnig dan het lijkt. Want het verhaal zegt nóg iets, namelijk dat de mensen hen hoorden spreken over Gods grote daden. Eigenlijk betekent dit dat de onderlinge verschillen tussen de mensen werden overwonnen omdat ze aan elkaar duidelijk konden maken hoe dankbaar ze waren met Gods grote daden. En wat zouden wij dan mogen verstaan onder de grote daden van God? Volgens mij mogen we dan denken aan het wonder dat de geboorte van ieder nieuw mensenkind steeds weer is… en dat daaruit steeds opnieuw Gods scheppingskracht spreekt… dat alle mensen uit liefde zijn voortgekomen en tot liefde zijn geroepen... dat alle mensen het vermogen hebben om van elkaar te houden en om barmhartig te zijn... en dat de mensen in alle culturen en talen op de een of andere wijze spreken óver God en spreken mét God… en dat ze erkennen dat God ook tot hen spreekt… God spreekt met een harde en met een zachte ‘g’, met of zonder hoofddoekje. Hij spreekt Arabisch en Amerikaans. God spreekt in een Jood en een Egyptenaar; in een Frygiër, een Duitser en Palestijn. Al die mensen spraken en spreken over de grote daden van God… En dat is het Pinksterwonder. 


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


Overweging 7e zondag van Pasen


Handelingen 1, 12-14, Johannes 17, 1-11a


Toen ik het evangelie van vandaag las, vroeg ik me af waarom Jezus aan zijn Vader vroeg om Hem te verheerlijken. Heeft Jezus geen eigen macht en kracht om zichzelf te verheerlijken? Hij is de Zoon van God. Als de Zoon van God had Jezus zeker kracht en macht om de wereld en de hemel te regeren en Hij kon doen wat Hij wilde. Op deze manier kon Hij zichzelf verheerlijken. Maar Jezus deed dat niet ook al Hij het kon doen. Jezus deed dat niet omdat Hij heel goed wist wie de Vader was en Hij ook geloofde dat de Vader Hem goed kende. Jezus wist waar Hij vandaan was gekomen en waarom Hij in deze wereld was gekomen. Jezus is de Zoon van God en de Vader heeft Hem gezonden in deze wereld om te laten zien hoe groot zijn liefde is voor de wereld. Volgens mij gaat het evangelie van vandaag over het bidden. Jezus bidt tot zijn Vader om ons te laten zien hoe diep hun relatie is. Jezus noemt de God de Vader en Hij noemt zichtzelf de Zoon. Als de Zoon, doet Jezus wat de Vader wil. Hij bidt tot zijn Vader om naar zijn Vader te luisteren en om te horen wat de Vader wil en tegelijk vertrouwt Jezus op zijn Vader, dat de Vader naar Hem wil luisteren. Jezus vraagt aan zijn Vader om Hem te verheerlijken. Dat betekent dat Jezus de wil van de Vader laat gebeuren. Zijn opdracht in deze aarde is voltooid. De verheerlijking van de Zoon is de verheerlijking van de Vader. Dus als de Zoon wordt verheerlijkt, kan de wereld de verheerlijking van de Vader in de Zoon zien. Het bidden van Jezus is het teken van zijn gehoorzaamheid. Omdat Hij zijn Vader gehoorzaamt, heeft Hij zichtzelf overgeleverd. Hij heeft voor ons geleden. Door deze weg is Jezus verheerlijkt en heeft de wereld kunnen zien hoe groot en hoe diep God ons liefheeft. Van hoe Jezus zijn relatie met zijn Vader opbouwt kunnen wij leren wat het bidden betekent en wat wij aan de Vader kunnen vragen. Bidden betekent “communiceren met God”. Een goede communicatie is gebaseerd op een wederkerig vertrouwen. Dit geldt zowel voor de relatie met God als met andere mensen. Als wij tot God bidden, praten wij met God. Wij mogen Hem vertellen wat wij nodig hebben. Wij vertrouwen op Hem en Hij vertrouwt op ons, dat wij zijn wil kunnen verrichten. De belangrijke vragen zijn: wie is God voor ons? Is Hij de Vader voor ons zoals Jezus Hem noemt? Vertrouwen wij op Hem? Jezus heeft ons laten zien hoe wij onze relatie met God kunnen opbouwen. Bidden is de weg waardoor wij met God communiceren. Bidden is een instrument waardoor wij onze relatie met God gaan opbouwen. Volgens mij is de intimiteit van onze relatie met God niet bepaald door hoeveel woorden wij gebruiken in ons bidden maar door hoe intensief wij met Hem communiceren. Wij hebben waarschijnlijk veel manieren en modellen van bidden geleerd en wij willen het nog leren en leren. Dat is goed. Maar het belangrijkste is dat wij Gods wil voortdurend zoeken in ons bidden. Dat vraagt om een luisterend hart. In het bidden laten wij Gods wil in ons leven gebeuren, want God weet wat het belangrijkste is voor ons. Bidden is niet wat wij met woorden zeggen maar ten eerste hoe wij ons hart en ons denken op God richten. Bidden is hoe wij met onze naaste omgaan. Bidden is hoe wij God en onze naaste liefhebben. Bidden is wat wij doen voor een goed doel van onze gemeenschap. Dus bidden is een levenshouding. Moge ons leven een teken zijn waar de mensen God kunnen zien. De leerlingen samen met Maria en een paar vrouwen bleven eensgezind volharden in het gebed. In het gebed vroegen zij om de heilige Geest en dat zij één konden zijn in de verrezen Christus en in de gemeenschap. Moge ons leven een getuigenis zijn van Gods liefde, zodat de wereld de verheerlijking van onze Vader en zijn geliefde Zoon kan zien.


Simon Taa o.carm.


Overweging Hemelvaart


Handelingen 1, 1-11, Matteüs 28, 16-21


Gods reddingswerk is echt bijzonder. De gedachte van God is echt ondoorgrondelijk voor de menselijke rede. Na zijn opstanding is Jezus een paar keer verschenen aan zijn leerlingen en de leerlingen verheugden zich erover. Zij hoopten dat Jezus hen niet meer zou verlaten. Maar wat is er verder gebeurd. Jezus ging terug naar Zijn Vader, naar de plaats waarvan Hij was uitgegaan. De vraag is waarom Jezus de wereld moest verlaten? Voor het volk Israël was Jezus een charismatische figuur dat hen kon regeren en leiden tot de vrijheid. Zou het niet beter zijn als Jezus in het midden van de mensen bleef en het volk leidde? In de bijbel kunnen wij de reden tegenkomen waarom Jezus terug moest naar Zijn Vader. Jezus had zijn leerlingen laten weten dat Hij naar Zijn Vader terug zou gaan om een plaats voor hen gereed te maken. Jezus ging terug naar zijn vader om zijn belofte te vervullen. Jezus wilde zijn leerlingen niet teleurstellen. En deze belofte zal worden vervuld voor iedereen die in Hem gelooft. Dus de hemelvaart van Jezus is geen droevig moment maar het is het moment van troost en bemoediging. Het is het moment waarop Jezus ons wil laten weten waar Hij vandaan is gekomen en waar Hij ons zal brengen. Dus de hemelvaart is het moment waarop ons geloof kan worden versterkt. Jezus had zijn leerlingen ook beloofd dat Hij de Geest van troost zou zenden. Jezus ging terug naar de Vader om die Geest aan zijn Vader te vragen.  In een andere tekst van het evangelie zegt Jezus: “als ik niet ga, komt de Geest van troost niet naar jullie toe”. De heilige Geest zal ons leiden tot het geloof te komen dat Jezus de enige redder is die door de Vader is gezonden. Hij zal ons begeleiden om altijd op Gods pad te lopen. De heilige Geest is de trooster en de helper in onze verkondiging van Jezus opstanding. Dus de hemelvaart is het teken dat Jezus belofte zal worden vervuld. De hemelvaart betekent een zending. Jezus zond zijn leerlingen om overal heen te gaan om de blijde boodschap te verkondingen. Door de kracht die zij van Jezus hadden kegregen werden de leerlingen in staat gesteld om de opdracht van Jezus te verrichten. En Jezus heeft beloofd dat Hij altijd met zijn leerlingen was. In het einde van het evangelie zegt Jezus: Zie, ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de wereld”. Wij zijn allemaal leerlingen van Jezus. Zijn hemelvaart toont dat ons geloof niet tevergeefs is. Iedereen die in Hem gelooft zal worden gebracht naar de plaats waar Jezus voor altijd regeert. Hij is teruggegaan naar zijn Vader, niet om ons te verlaten maar om de hemel en de wereld te regeren. De vraag is: hoe is het verder gegaan met zijn reddingswerk in deze wereld? In het evangelie komen wij een antwoord tegen. Jezus zendt ons om zijn opdracht voort te zetten. Dat betekent dat Jezus op ons vertrouwt en dat Hij zijn opdracht aan ons toevertrouwt. Zoals de leerlingen zo zijn wij de getuigen van Gods liefde. Dus wij zijn geen opvolgers van Jezus. Wij nemen de macht en de kracht van Hem niet over. Wat wij doen is de missie van God. Hij wil dat iedereen wordt gedoopt in zijn naam. Als de getuigen, doen wij wat God wil. Daarom worden wij gevraagd om verbonden te blijven met Hem want wij zijn niets als wij van Hem los zijn. Wij kunnen van Hem getuigen alleen als wij in Hem leven en Hij in ons is. Alleen door in Hem te leven kunnen wij de opdracht van Jezus verrichten. Dit vraagt om een luisterend hart, bereidheid, nederigheid, tederheid, zelfovergave, enzovoort. Voor ons die van Hem willen getuigen en zijn opdracht willen verrichten heeft Jezus beloofd dat Hij altijd met ons is. Mogen wij door de heilige Geest in staat zijn om andere mensen tot geloof te brengen dat God bestaat en dat Hij ons liefheeft. God die ons heeft geroepen en gezonden is altijd met ons nu en voor altijd.


Simon Taa o.carm.


Overweging 6e zondag van Pasen


Overweging bij Handelingen 8, 5-8.14-17en Johannes 14, 15-21


Er zijn van die opmerkingen waarover kinderen zich grote zorgen kunnen maken. Dat was met mij het geval, toen ik nog een kleine jongen was en mijn ouders met enkele ooms en tantes bij elkaar zaten. Er was een bekende van onze familie overleden en er werd wat hoogdravend over hem gesproken, toen mijn vader plotseling zei: "Geen mens is onmisbaar". Dát trok onmiddellijk de aandacht van mijn kinderoortjes. "Wat zei hij nu toch?" En ik hoorde tegelijkertijd ook dat mijn moeder die woorden van mijn vader kennelijk liever niet hoorde, want ze zei iets liefs in de trant van: "Maar wij zouden jou echt niet kunnen missen". "Onzin", zei mijn vader toen, "het kerkhof ligt vol met mensen die onmisbaar zijn". Ik herinner mij nog heel goed dat zijn opmerking mij toen een ongemakkelijk gevoel gaf. Voor mij leek het alsof mijn vader ons al aan het voorbereiden was op de tijd dat we op eigen benen moesten staan. Maar ik dacht er liever nog niet aan dat we het ooit zonder hem zouden moeten stellen.


Vandaag hoorden we in de evangelielezing dat Jezus zich met zijn leerlingen wel degelijk voorbereidde op zijn naderende sterven. Want eigenlijk zei hij tijdens de laatste maaltijd van zijn leven iets dat op de woorden van mijn vader leek: "Jullie zullen zonder mij verder kunnen. Geen mens is onmisbaar. Het is goed voor jullie dat ik heenga. Jullie zullen ook zonder mij aan de mensen duidelijk kunnen maken hoeveel God van ons houdt. Je zult ook zonder mij naar zieken kunnen gaan en naar mensen die het moeilijk hebben. Want de Geest van God mijn Vader blijft als een bezielende kracht bij jullie; hij zal met jullie meewerken". zo stond het in de evangelielezing. Deze woorden van Jezus waren waarschijnlijk niet alleen bedoeld als troost voor zijn leerlingen. Ze zijn – geloof ik – ook Jezus zelf tot troost geweest. Met onze dood houdt het niet op. Er is iets dat groter is dan wijzelf en dat zal verder gaan. En dat is de geest die ons bezielt. En dan schrijf ik GEEST DIE ONS BEZIELT graag met hoofdletters. Want dan gaat het over de liefde die ons bezielt, de zorg die ons drijft, de offers die we brengen voor een ander, - dat is allemaal zoveel groter dan wijzelf zijn en dan wij uit onszelf kunnen. En in de mate waarin die GEEST, die ook Jezus bezielde, ons in bezit neemt, in die mate zullen wij zélf verder gaan op de weg die Jezus ons heeft gewezen. Over drie weken zullen kinderen van onze parochie hier hun eerste communie doen. De zoveelste generatie wordt in contact gebracht met het 'geestrijke' leven van Jezus. En ik denk – ik weet wel zeker – dat wij ons allemaal soms wel eens afvragen of dit in de volgende generaties ook zo door zal gaan. Want hoe ons geloof en onze kerk er in de toekomst uit zullen zien, is best wel een vraag. Een vraag die we uiterst serieus moeten nemen. Maar tegelijk wil ik u graag uitnodigen die woorden van Jezus serieus te nemen: dat de Geest van God, de Geest van de Vader in de hemel, altijd als een bezielende kracht aanwezig is en zal blijven. Ik wijs daarom graag nog even op de manier waarop Oosterhuis over de heilige Geest sprak: "De heilige Geest is hartstocht voor gerechtigheid en vrede. Zij is een kracht, een inzicht in mensen, een intuïtie. Een tegenkracht, tegen alles wat hard, koud en versteend is. Die heilige Geest krijgt de kans om door te breken overal waar mensen zich verbinden aan elkaar." Zich verbinden aan elkaar… er zullen altijd mensen zijn die dat blijven doen, mensen met hartstocht voor vrede en gerechtigheid. En daarom mogen wij altijd hoopvol in het leven staan. Het lijkt misschien dat het allemaal achteruit gaat met de kerk en ons geloof. Zo hoor ik mensen tenminste soms praten. Maar ik geloof dat maar ten dele. Ik geloof  tegelijkertijd ook dat God zal zorgen dat er nieuwe vormen ontstaan en dat er een frisse GEEST blijft waaien, zijn Geest. Als wij de kern maar doorgeven: de GEEST VAN LIEFDE die Jezus bezielde, de GEEST die in vele eeuwen bij zo veel verschillende volkeren en op zoveel verschillende manieren heeft gewerkt. Iedere generatie opnieuw geeft de heilige Geest van God ons weer energie om te werken aan zijn vrede en aan zijn gerechtigheid. Het is aan ons om ons hart te openen als die goddelijke Geest ons wil raken. Amen


Pastor Ben Wolbers o.carm.


Overweging 2e zondag van Pasen


Handelingen 2, 42-47, Johannes 20, 19-31                        


Ik ben er zeker van dat iedereen een angstige ervaring heeft gehad en misschien nog zou kunnen ervaren. We zouden teleurgesteld zijn. Er zijn veel ervaringen die ons pijn doen. Wat voelen we als we in die situaties zijn? Wat kunnen we doen? Er zijn veel mensen die met slechte ervaringen leven, maar ook meerderen die wanhopig zijn en zich overgeven aan die situaties. We horen vaak dat er veel mensen zijn die durven om het leven te benemen omdat ze hun toestaand niet kunnen accepteren. Na de kruisiging van Jezus waren de leerlingen doodsbang. Zelfs durfden zij Jezus niet te verdedigen toen Jezus werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. Het evangelie van vandaag vertelt ons dat de leerlingen zich in een gesloten huis verstopten. Zij waren bang  dat de Joden kwamen om hen te arresteren. Sommigen van hen waren misschien teleurgesteld waarom zij Jezus hadden gevolgd. Dat was logisch want zij hadden hun familie en hun dorp verlaten om Jezus te volgen. Zij vroegen zich af waar zij verder  naar toe zouden gaan en aan wie zij zich toevertrouwden want Jezus, hun leraar en meester was veroordeeld en aan het kruis was gestorven. In het evangelie hoorden wij dat Jezus plotseling binnen het gesloten huis kwam en zei: “vrede zij u”. Vreugde vervulde de leerlingen die bij de verschijning van Jezus toekeken. Het woord en de aanwezigheid van Jezus waren echt een bemoediging en een troost. Jezus wilde hen laten zien dat Hij niet dood was geweest. Hij heeft over de dood overwonnen. De leerlingen moesten uit de angst komen want Hij die was gezonden om de wereld te verlossen is al verrezen. Jezus wilde hen laten weten dat Hij hen nooit zou verlaten. Zij hoefden niet bang te zijn want zij werden ook gezonden om te verkondigen dat Jezus was verrezen en om de taak van Jezus voort te zetten. Verder hoorden wij dat Jezus weer voor de tweede keer verscheen. Tomas die niet bij de eerste verschijning was geweest geloofde niet in wat de andere leerlingen vertelden dat zij Jezus hadden gezien. Hij was bij tweede verschijning. Toen werd zijn geloof uitgedaagd. Uiteindelijk geloofde hij dat Jezus was opgestaan. Jezus heeft de vrede gebracht in de wereld. Zoals bij de leerlingen zo komt Jezus altijd bij ons om te zeggen: “vrede bij u”. Vrede betekent leven zonder druk en bedreiging. Iedereen mag leven in een ware vrijheid waar de mensen elkaar waarderen. Vrede betekent leven in een ruimte waar de mensen met een oprecht hart elkaar liefhebben en elkaar helpen. Vrede betekent dat we leven door en in Geest van God. Ons leven wordt geleid door de heilige Geest. Vandaag worden we ook gevraagd om in God te geloven. We geloven dat Jezus is verrezen. Maar soms zijn wij net als Tomas, vooral als wij in een moeilijke situatie zijn waar ons geloof echt wordt uitgedaagd. Wij zijn boos op Hem. Zelfs wij twijfelen aan het bestaan van God. Het verhaal van de verschijning van Jezus vertelt ons dat God het is die ons nooit verlaat. Op allerlei manieren toont Hij dat Hij altijd bij ons is. Daarom zegt Jezus tegen Tomas: “wees niet langer ongelovig maar gelovig”. Als we geloven, werkt Gods genade in ons leven. Geloven heeft niet te maken met of we iets kunnen tasten en aanraken en of we iets kunnen zien. God is ontastbaar en onzichtbaar. Daarom prijst Jezus hen die niet zien maar toch geloofd hebben. Geloven is niet wat we doen maar wat we ervaren in onze relatie met God. Dat we zijn aanwezigheid kunnen voelen, dat we met Hem vast verbonden zijn is geloof. Geloven betekent dat we Gods wil in ons leven laten gebeuren. Dus in God geloven lost onze problemen niet op, maar het geloof maakt ons krachtig. We vertrouwen op Hem dat Hij het beste wil doen voor ons. In Hem, door Hem en met Hem kunnen we het lichtje zien in de duisternis. Zoals de leerlingen, zo worden we geroepen en gezonden om van Jezus verrijzenis te getuigen. Het leven van de eerste christenen is een model voor ons hoe wij kunnen leven als leerlingen van Jezus. Zij leefden in een gemeenschap waar zij in elkaar konden delen en elkaar konden helpen. Zij leefden in Gods liefde. Als we zo doen, getuigen we van Gods opstanding. Leven door elkaar lief te hebben is een manier waarop we onze naaste laten zien dat de verrezen Jezus in en met ons is. ons leven is een getuigenis dat wij christenen zijn. Laten wij bidden voor de mensen die angstig en onrustig zijn, voor de mensen die worden onderdrukt. Moge het licht van Jezus verrijzenis een kracht zijn voor hen en mogen zij troost ervaren in hun moeilijke situatie. Wij bidden ook voor de vredesstrijders die strijden voor de vrede. Moge God hen kracht geven tot zij vrede en vrijheid vinden.


Simon Taa o. carm.


Overweging Tweede Paasdag


 


Als u de verhalen over Jezus, die zich na zijn dood als levende laat zien, naast elkaar legt zult u zien dat er maar één punt van overeenkomst is: Jezus leeft en de boodschap dat Hij leeft, moet verder verteld worden. Hij ís de levende. Dit ging in de eerste en tweede eeuw als een lopend vuur door het immense Romeinse Rijk. Het verhaal hoe Hij had geleefd, wat Hij te vertellen had, hoe Hij bevrijdend omging met mensen, ja, dat Hij zelfs zonden vergaf. En dat alles had een klap op de vuurpijl gekregen: Hij was dan wel gestorven met de meest vernederende en pijnlijkste dood die de Romeinen konden bedenken, maar God had zijn leven bekrachtigd. Het was alsof er vanuit de hemel werd gezegd: dit leven was góed en jullie vernietigen het niet… In dat Romeinse rijk, met enorme aantallen mensen die aan de onderkant van de samenleving bungelden, was dit een boodschap die door velen graag werd ontvangen; die de mensen als het ware indronken. Of je nu een slaaf was in de mijnen of iemand uit de hoogste klassen van de maatschappij, rijk of arm, gezond of ziek: God laat niet los, ook niet als er naar onze menselijke maat alleen nog maar mislukking en dood is. Dat was tweeduizend jaar geleden. Maar nu, hoe is dat zo’n tweeduizend jaar later? Kunnen wij die boodschap nog ontvangen: ‘Hij leeft’? Kunnen wij de intuïtie toelaten dat aan alle wreedheid, geweld, onrecht en noem maar alle andere vormen van ellende op, dat dit niet het laatste woord heeft? Kunnen wij die boodschap in ons leven opnemen dat de Eeuwige die door Jezus Abba werd genoemd,  dat Die het laatste scheppende Woord spreekt. Dat zelfs als wij mensen het verknoeien er een ‘en tóch’ is. Het is echter een misvatting om te denken dat dit evangelie van leven alleen na ons aardse leven zou gelden. Wij christenen hebben nogal eens het verwijt gekregen dat wij misstanden vergoelijken met de belofte dat mensen het later in de hemel beter krijgen. Maar je ziet juist heel vaak het tegengestelde gebeuren. Mensen die vertrouwen in een God die het leven geeft gaan juist in woord én vooral ook daden het leven  doorgeven aan anderen. In Bijbelse termen gezegd: ‘Zij kennen God’ of ‘Zij kennen Christus’. Voor de betekenis van dat ‘kennen’ moeten we naar het oude testament, waarin ‘kennen’ een heel intieme klank heeft, zoals een echtpaar elkaar door en door kennen: samen leven, samen slapen, van elkaar zijn en bij elkaar horen. Die voorál solidair met elkaar zijn, door dik en dun. Mensen die God ‘kennen’ als een God van leven, willen leven geven aan de wereld en aan mensen én ze vertellen ervan; ze vertellen over waar zij hun inspiratie vandaan halen net als de eerste apostelen. Die trokken de wereld in om die boodschap van leven aan de wereld te brengen. Ze deden dat met woord en daad en gevaar voor eigen leven. Mensen die diep in het leven geloven gaan en geven, zonder er al te veel bij na te denken. Dat deden die eerste verkondigers van het evangelie ook: ‘God heeft Hem ten leven opgewekt’, was hun boodschap. Petrus eindigde zijn leven ook aan het kruis, Paulus werd onthoofd anderen stierven in een Romeinse arena. Zo kwamen veel van die eerste verkondigers aan hun eind. Maar ze bleven geïnspireerd en hun woorden inspireren ons nog steeds. Hij lééft, in ons, onder ons en over onze grenzen heen. Dat we dat doorgeven aan elkaar. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging Paaszondag


De eerste lezing: Handelingen 10: 34a.37-43, de tweede lezing: Johannes 20: 1-9


Hij is niet hier, Hij is verrezen.


Ieder jaar vieren wij de verrijzenis van onze Heer, Jezus Christus. De verrijzenis is het fundament van ons geloof. Jezus die had geleden en was gekruisigd is verrezen. Dit is de viering van Jezus overwinning. Zijn apostelen hebben er ons van overtuigd dat Jezus is verrezen. De opstanding van Jezus is bewijs dat Gods kracht zonde en dood overwint, hoewel de vraag nog steeds bestaat of de verrijzenis waar is. Deze vraag komt zowel van christenen als van niet – christenen. Dat niemand zag hoe Jezus verrees is de reden waarom veel mensen dat zich afvragen. Voor ons is geloof niet over wat wij zien of wat wij tasten en voelen. Als wij over geloof praten, praten wij over wat wij ervaren in onze relatie met God. God is ontastbaar. Zijn aanwezigheid is onzichtbaar. Petrus en Johannes gingen naar het graf van Jezus. Wat kwamen zij daar tegen? Het graf was leeg. Jezus lag er niet meer. En zij geloofden dat Jezus verrees. Zagen zij hoe Jezus verrees? Nee. Zij zagen dat niet. Maar het lege graf liet hen weten dat Jezus was opgestaan. Die gebeurtenis opende hun begrip. Zij begrepen wat Jezus had gezegd, dat Hij na drie dagen zou verrijzen. De leerlingen die vol vertrouwden op de opstanding van Jezus gingen overal heen om te verkondingen dat Jezus was verrezen. Petrus verkondigde zonder aarzelen dat Jezus degene was die was gezalfd. Hij kwam om de wereld te redden. Hij was degene die overal heen ging om de mensen tegen te komen. Zieke mensen werden genezen door Hem. Maar zij die het niet eens waren geweest met wat Jezus had gedaan, hebben Hem aan het kruishout geslagen. Velen die de getuigenis van de leerlingen hoorden, vertrouwden op wat de leerlingen verkondigden. Wat betekent Pasen voor ons?


Pasen betekent overwinning


Het plan van God kan niet worden verhinderd door de kracht en de macht van de wereld. Jezus kwam om het koninkrijk van God te verkondigen. Hij riep op tot bekering. Hij bekritiseerde het onrecht van de heersers en religieuze leiders. Mensen die beledigd waren, waren boos op Hem. Zij die het niet met Hem eens waren, probeerden om Hem te vermoorden. Uiteindelijk is Jezus gekruisigd. Maar op derde dag is Hij opgestaan. Hij heeft over de zonde en de dood zegegevierd.


Pasen betekent hoop


Wat is de bestemming van ons leven? Wat en hoe zal er gebeuren na ons leven in deze wereld? Deze vragen omringen ons. Pasen verzekert ons van eeuwig leven. Iedereen die in Jezus gelooft zal beloning van het eeuwige leven ontvangen. Zij die op Hem vertrouwen zullen worden verrezen.


Pasen betekent nieuw leven


Gods verlossing is voor iedere mens. God biedt ons die verlossing gratis aan. God wil dat wij op dit aanbod reageren. Wij zijn geroepen om in Hem te leven. Ons positief antwoord op zijn roeping is het begin van het proces om de nieuwe mens te worden. De verrijzenis is het symbool van het nieuwe leven. Door Christus zijn wij opgestaan van onze zwakheden en onze zonden. Wij leven opnieuw in Hem. Aan de Galaten schreef Paulus: “ik leef niet meer, Christus leeft in mij. Nieuw leven betekent dat ons leven geleid wordt door de heilige Geest. 


Pasen betekent missie/zending.


Iedereen die in Jezus leeft wordt geroepen en gezonden om Zijn opstanding te verkondigen. Wij zijn de getuigen van zijn verrijzenis. Daarom is ons leven een getuigenis van Jezus opstanding. Ons leven is een genade voor onze naaste.


Simon Taa o.carm.


Overweging op Palmzondag


Evangelielezing: Mattheüs 21, 1-11


 Jezus wordt vandaag ingehaald op een manier die eigenlijk alleen gebruikelijk was bij de intocht van een koning. De mensen rukten takken van de bomen, ze spreidden kleden uit op de weg waar hij overheen zou gaan en ze riepen: “Hosanna, gezegend is hij die komt in de naam van de Heer”. Alleen één ding was niet zo gebruikelijk, - zelfs ongebruikelijk: Jezus gebruikte een ezelsveulen, een jonge ezel waarop nog nooit iemand had gezeten. Door dat nadrukkelijk te vermelden zegt het evangelie dat Jezus geen gewone koning was, maar een heel bijzondere…Zijn koningschap was niet een koningschap van pracht en praal, heldhaftig of trots. Jezus was vooral koning door zijn eenvoud en door zijn zorg en zijn bezorgdheid om het lot dat mensen soms te dragen krijgen. Dát wil dit evangelie benadrukken. Jezus was een man van de dienstbaarheid, - dat zullen we trouwens ook heel uitdrukkelijk horen op Witte Donderdag, als hij de voeten wast van zijn leerlingen… Maar hoe zorgzaam, goed en rechtvaardig hij ook was, toch riep hij ook irritatie op, verzet en zelfs haat. Dat zullen we in de komende week ook hóren, m.n. op Goede Vrijdag. Dan wordt het ‘hosanna’ van vandaag tot een ‘weg met hem, aan het kruis met hem’. Maar juist toen… juist toen hij zeer ernstig op de proef werd gesteld… toen de mensen hem lieten vallen: …’aan het kruis met hem’… en toen zijn vrienden hem in de steek lieten …’konden jullie dan nog niet één uur met mij waken’… en toen het erop leek dat zelfs God hem té zwaar zou gaan beproeven …’God mijn God, waarom hebt U mij verlaten’… juist toen bleef hij na een zware innerlijke strijd toch overeind want ook toen bleef hij oog houden voor zijn moeder, Maria, en voor zijn beste vriend, Johannes, en vroeg hij hen om voor elkaar te zorgen… tot zijn moeder zei hij over Johannes: 'zie daar jouw zoon'… tot Johannes zei hij: 'zie daar jouw moeder'… ja, zelfs toen had hij ook nog de kracht te bidden voor zijn beulen …’Vader vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen’… en kon hij een bange misdadiger moed inspreken …’jij zult vandaag nog met mij zijn in het paradijs’… en dit alles kon hij omdat hij tot het allerlaatste bleef geloven dat God hem niet los zou laten… Deze koning op zijn ezelsveulen vraagt ons de komende week om met hem mee te gaan, met hem mee te leven: hij vraagt ons om ons te bezinnen op zijn manier van leven, op zijn liefde voor God, en op zijn vertrouwen in God… Hij laat ons zien wat het is om ook in grote beproevingen of moeilijkheden te blijven geloven in Liefde, Gerechtigheid, Zachtmoedigheid… Een heel actuele boodschap. Laten we de komende week met Jezus in de geest de weg gaan die hij ging. 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging op de vierde zondag van de 40-dagentijd


1Sam 16, 1b, 6-7, 10-13a, Johannes 9, 1, 6-9, 13-17, 34-38              


Een transformerende Ontmoeting


In het evangelie dat wij net hoorden komen wij een verhaal van de ontmoeting tussen Jezus en een blinde man tegen. Die man was blind sinds zijn geboorte. We kunnen ons voorstellen hoe verdrietig hij was. In zijn beperkingen kon hij niet veel voor zichzelf en anderen doen. Zelfs was hij afhankelijk van de hulp van anderen. Hij was misschien teleurgesteld en vroeg zich af waarom hij was geboren in zo’n toestand. Bovendien leed hij niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. In de Joodse traditie geloofden zij dat een ziekte werd veroorzaakt door de zonde. Niemand wilde met hem/haar een contact houden, want Iemand die met een zondaar praatte of hem/haar aanraakte werd onrein. In zijn moeilijke situatie kwam Jezus bij hem. Dat was geen gewone ontmoeting maar echt een bijzondere ontmoeting. In zijn teleurstelling kwam iemand die hem wilde helpen. En hij had niet gedacht dat hij Jezus tegen zou komen en die ontmoeting hem zou veranderen. Hij werd genezen. Hij kon zien. Zijn verlangen werd beantwoord. Bovendien vond hij wat het belangrijkste was in zijn leven. Hij leerde Jezus kennen en ging uiteindelijk in Hem geloven. Het is Ongetwijfeld dat het verhaal van de genezing een wonder is. Wat is de bedoeling dat Jezus een wonder doet? Om te laten zien dat hij de Machtige is? God heeft grootste macht en Hij kan alles doen. Volgens mij is het niet de bedoeling. Het verhaal die wij vandaag horen is een verhaal van openbaring. Jezus wil laten zien wie God is. God is Liefde. Omdat Hij ons liefheeft komt Hij ons tegemoet. Door het wonder wil Jezus tonen dat God een liefdevolle God is. Hij komt naar ons toe, omdat wij zondig zijn, om ons te verlossen. Dus Hij komt niet om ons te veroordelen maar om te redden. God kent ons meer dan wij onszelf kennen. De mensen beoordelen op wat ze zien, maar God kijkt naar onze diepste hart. Het verhaal dat wij hoorden in de eerste lezing laat ons zien dat God ziet wat verborgen is. Het verhaal van de zalving van David tot de koning van Israël toont dat God precies weet wie Hij wilde kiezen. Daarom toen Samuel Eliab wilde zalven zei God tegen hem: “ga niet af op zijn voorkomen of zijn rijzige gestalte; hem wil ik niet. Want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer kijkt naar het hart”. Iedere dag en iedere levenservaring zijn de momenten waarop God zich ons openbaart. Tegelijkertijd is het een roeping om naar Hem toe te komen. Wij zijn gevraagd om Hem dieper te leren kenen.  Zoals aan de blinde, zo vraagt Jezus ons of wij in Hem geloven. In Hem geloven is een teken dat wij bereid zijn om zijn genade te ontvangen. Jezus vraagt ons om nederig te zijn. Daarom is het wonder dat Jezus doet ook een roeping tot bekering. Bekering vraagt om bewustzijn dat wij onrein zijn en wij Gods genade nodig hebben. Die blinde man was zich bewust dat hij blind was. Zijn verlangen was dat hij kon zien.  Daarom waren zijn redenering en zijn hart ontvankelijk om Gods genade te ontvangen. Jezus maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op zijn ogen. En verder vroeg Jezus hem naar Siloam toe te gaan om zijn ogen te wassen. Die blinde man vroeg zich niet af waarom Jezus zo’n onbegrijpelijke manier deed om hem te genezen. Hij had een groot vertrouwen. Hij geloofde in Jezus ondanks dat hij Jezus niet goed kende. Zijn ontvankelijkheid  maakte hem in staat om het Licht te kunnen zien. God kent wie wij zijn. Hij komt ons tegemoet. Hij vraagt ons om Hem te ontvangen in alle situaties. Mogen wij Gods genade ervaren en beleven in ons dagelijks leven. Mogen wij ontvankelijk kunnen zijn om Gods wonder te zien in elke gebeurtenis. En moge Gods aanwezigheid en zijn oneindige genade ons genezen.


Simon Taa o.carm.


Overweging op de tweede zondag van de 40-dagentijd


Lezingen: Genesis 12,1-4a en Mattheüs 17,1-9


Inleiding


Het is een merkwaardig verhaal dat we vandaag in het evangelie zullen horen. Jezus neemt daar Petrus, Johannes en Jacobus mee naar een hoge berg. Voor hun ogen verandert Jezus van gedaante. Ze zien hem, zoals ze hem nog nooit gezien hebben: zijn gezicht straalt als de zon en zijn kleren lijken stralend wit te worden. En opeens verschijnen dan ook nog de twee belangrijkste profeten uit het Oude Testament: Mozes en Elia. Met hen gaat Jezus in gesprek. Het is geen makkelijk evangelie, waar we vandaag mee te maken krijgen. Maar waar we het volgens mij eens over kunnen zijn, dat is dat het ons wil laten zien waar wij onze innerlijke kracht vandaan kunnen halen, wanneer de tijden onzeker of angstig zijn: namelijk dat God ons nabij wil blijven, wat er ook gebeurt. Laten we ons vandaag door het evangelie laten inspireren. 


 Overweging


Het kan je soms overkomen dat je al jaren met iemand omgaat maar dat je die persoon pas na een bepaald gesprek of een bepaalde gebeurtenis veel beter leert kennen. 'Zó kende ik je niet', zeg je dan misschien. Die ander blijkt een kant te hebben waar je eigenlijk nooit zo uitdrukkelijk bij stil had gestaan. Ik stel me zo voor dat de leerlingen van Jezus zoiets ook is overkomen, -  daar, boven op die hoge berg. Want daar gebeurde het dat ze Jezus zagen, zoals ze hem nog nooit hadden gezien: zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren leken stralend wit te worden. Wat kan dit betekenen? Misschien is het goed hier te bedenken dat er zes dagen vóór deze zogenaamde 'gedaanteverandering' iets is gebeurd dat hier waarschijnlijk direct mee te maken heeft. Jezus had toen namelijk met zijn leerlingen gesproken over de weerstand die hij iedere keer weer opriep, vooral bij de leiders van Israël. En hij had daaraan toegevoegd dat dat daar zeer waarschijnlijk moeilijkheden van zouden komen en dat het zelfs niet uitgesloten was dat dit wel eens zijn dood zou kunnen betekenen. Petrus en de andere leerlingen waren daar enorm van geschrokken. Misschien was het visioen dat de drie leerlingen daar toen op de berg Thabor te zien kregen, door God wel bedoeld om hen een hart onder de riem te steken en hen duidelijk te maken dat God Jezus niet alleen zou laten… Misschien dat dáárom ook, als een soort uiterste bevestiging, een stem uit de wolken klonk: 'Dit is mijn liefste zoon, een man naar mijn hart. Luister naar hem'. Ik stel me zo voor dat de leerlingen achteraf tegen elkaar gezegd hebben dat toen, heel even, de vólle betekenis van Jezus lichtend duidelijk werd: dat hij werkelijk de zeer beminde zoon van God was. En dat was zó indrukwekkend en zó bijzonder geweest dat Petrus dat beeld graag vast had willen houden. Maar er is meer. In dit visioen zagen Petrus, Jacobus en Johannes niet alleen Jezus in volle glorie. Ze zagen ook Mozes en Elia. Mozes die het joodse volk bevrijd had uit zijn slavernij-bestaan en Elia die met al zijn kracht had gestreden tegen onrecht en tegen de uitbuiting van zijn volk. Petrus en zijn collega-leerlingen zagen dat Jezus daar toen in dit visioen in gesprek ging met deze Mozes en Elia. Voor mij betekent dit dat er de eeuwen door – dus ook vóór Jezus – veel vaker al mensen zijn geweest in wie God - zoals het evangelie zegt - zijn welbehagen had gesteld… én dat er ook ná Jezus, en nu nog steeds opnieuw, zulke mensen zijn… Misschien zijn we ons dat wel eens te weinig bewust. Wij horen dagelijks over terroristen, over corrupte mensen en over criminelen… dat horen we zó vaak dat wij bijna dreigen te vergeten dat er nog altijd mensen zijn die juist wél deugen, die gewoon goed zijn, 'mensen naar Gods hart'... Als je bij voorbeeld ziet wat ouders opbrengen die een kind met een beperking hebben... daarover verschijnt bijna nooit iets in het journaal... Er zijn zoveel vrouwen en mannen die in stilte het goede doen, gewoon omdat het goede het goede is. Zoveel mensen zijn en blijven gewetensvol en integer, ook als het moeilijk wordt. Zoveel mensen lopen niet weg voor andermans verdriet, maar durven je juist dan nabij te zijn. Zoveel mensen helpen vrijwillig in het opvangen van daklozen, asielzoekers en andere mensen die niet zonder hulp en steun kunnen… en persoonlijk denk ik ook (omdat ik onlangs enkelen van hen ontmoette) aan vrijwilligers die in een hospice zieken steunen in de laatste fase van hun leven. In al zulke mensen krijgen wij iets te zien van die lichtglans die God uitspreidde over Jezus in zijn gesprek met Mozes en Elia op de berg. Zulke mensen zullen er altijd zijn. Daarom tot slot: als we goed luisteren naar de verhalen die we vandaag hoorden, is de vraag niet wat er toen precies gebeurd is. Nee wij horen vandaag hoe wij bedoeld zijn, wat onze bestemming kan zijn. Het visioen van vandaag leert ons welke goede en mooie mogelijkheden wij eigenlijk in ons meedragen. Ik kan het ook anders zeggen: de schijnwerper van de heilige Schrift was vandaag niet alleen op Jezus gericht, - niet alleen – in de eerste lezing – op Abraham, ook niet alleen – in het evangelie – op Mozes en Elia, maar vooral op God zelf die ons nabij wil zijn en ons wil helpen op de weg die we te gaan hebben. Amen


Ben Wolbers, pastor-teamleider o.carm.


Overweging op de eerste zondag van de veertigdagentijd


Als je een concentratiekamp uit WO II bezoekt, ikzelf ben in Dachau en in Auschwitz-Bergenbelsen geweest, dan word je geconfronteerd met alle gruwelijkheden die daar zijn gebeurd. Natuurlijk hebben wij daar ook heel veel over op televisie gezien en in boeken gelezen. Maar als je daar bent komt het naar mijn ervaring nog veel harder binnen. Voor de wreedheden die mens tegen mens hebben begaan zijn eigenlijk geen woorden genoeg te vinden. In die plaatsen zijn ook altijd tentoonstellingen over het leven op het kamp. Er hangen foto’s en namen van slachtoffers, eindeloze rijen slachtoffers. Maar ook zijn er de foto’s van de daders, de mensen die de wreedheden hebben begaan; die miljoenen mensen systematisch hebben vermoord door vergassing, door ze uit te putten, door ze zo te mishandelen dat ze eraan stierven. Je ziet de portretfoto’s van meestal vrij jonge mannen die lachend in de camera’s kijken. Je ziet ook de foto’s van de gezinnen die, vooral van de SS-officieren, op of bij het kampterrein woonden: een knappe vrouw, blozende lachende kinderen. Die SS-officieren, waren meestal echtgenoten en vaders die echt goed waren voor hun gezin. Dat gezin kwam niets tekort. En tóch, waren diezelfde mannen in staat tot grote wreedheid en massavernietiging. Juist die foto’s van die knappe jonge mannen, die goede huisvaders, hebben op mij diepe indruk achtergelaten. Want ik zag dat het mensen waren. Geen dieren, geen monsters, maar mensen. Mensen, zoals ik er een ben. Dat leidde bij mij tot de vraag: Ben ik anders? Zou ik anders handelen, als ik in eenzelfde situatie zou komen of in een gelijksoortige tijd zou leven? Zou ik andere keuzen maken? Zou ik gaan voor het goede? En, een nóg moeilijker vraag: Wat ik het goede vind, is dat ook het goede? Ook die kampbewaarders waren ervan overtuigd dat wat zij deden juist was. En in onze dagen denkt Poetin dat ook… Als ik het verhaal uit de eerste lezing hoor, denk ik dat het ten diepste over die onderscheiding gaat. De mensen in dit scheppingsverhaal, Adam en Eva, lijken op baby’s. Ze zijn naakt maar zonder schaamte. Ze leven in een paradijs, met volop voedsel, zonder dat ze daar veel voor hoeven doen. En vooral: ze weten nog helemaal niets van goed en kwaad. Dat is het belangrijkste, want juist dit vermogen, kiezen tussen goed en kwaad, maakt het verschil uit tussen mensen en dieren, tussen volwassenen en kleine kinderen. Als God de mensen verbiedt om van de boom van goed en kwaad te eten, is Hij als een vader of moeder die een kind iets verbiedt omdat het er nog niet aan toe is. Die het kind nog even kind wil houden, maar die ook wel weet dat dit ooit voorbij is. Want de mens, iedere mens, móet een keer gaan eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, om een volledig, volwassen mens te worden. Zoals een kind uiteindelijk zelfstandig keuzes moet maken. Dat scheppingsverhaal laat in de daarop volgende verzen ook weten dat na het eten van de vruchten van de boom van goed en kwaad het menselijk leven getekend wordt door moeite. Ook inzicht krijgen in wat goed is en wat kwaad is, is er niet vanzelf. Dat laten die foto’s in de concentratiekampen wel zien. Ieder mens die een beetje zelfinzicht heeft, en gezien onze leeftijd zijn dat de meesten van ons, die heeft enig weet van het kwaad in zichzelf. Opvallend vind ik dat mensen die narcistisch zijn dat zelfinzicht niet hebben. Die zullen het ook nooit krijgen, want iedere glimp van inzicht op zichzelf schuiven ze resoluut aan de kant. Die zelfkennis maakt ze namelijk in eigen ogen zwak. Een narcist móet de mooiste, beste geweldigste mens zijn, hij of zij kan dus nooit het kwaad in zichzelf onder ogen zien. Maar de meesten van ons kunnen dat met de nodige moeite, en met vallen en weer opstaan wel. En dat is de weg naar genezing; de weg naar de keus tot het goede, naar dat wat tot heil is van mensen en de wereld. Een keus, weg van enkel liefde voor zichzelf tot liefde voor alles en allen. Het evangelieverhaal dat wij hebben gehoord laat weten dat Jezus ook die lastige weg is gegaan. Hij ging de confrontatie aan met zichzelf en zag de verleidingen van ons menszijn onder ogen: zelfverrijking, machtswellust, zelfverheerlijking. Dat inzicht was voor Hem de weg om te komen tot een leven waarin Hij Gods goedheid onder ons mensen bracht. Bidden wij dat wij deze 40 dagentijd de confrontatie met onszelf zullen aangaan opdat zijn goedheid ook in ons aan het licht komt. Amen.


Zr. Susan van Driel o. carm.


Overweging 6e zondag door het jaar, 12 februari 2023


Jezus Sirach 15, 15-20


Matteüs 5, 20-22; 27-28; 33-34; 37


Overal kunnen we regels, wetten of geboden tegenkomen die ons leven regelen. Elke gemeenschap of instelling heeft  zijn eigen regels als een basis van hun leven. Iedere staat heeft zijn eigen wet waarmee ze het leven van de staat regelen. Iedere wet of regel is gemaakt met bedoeling dat ons leven in orde kan zijn. Dat betekent dat als we volgens regels leven, zal ons leven ordelijk zijn. Regels helpen ons om ons samen leven op te bouwen.


In het evangelie dat we net hoorden bekritiseerde Jezus de Farizeeën en de Schriftgeleerden. Uit andere bijbel teksten en andere bronnen weten we wie de farizeeën en de Schriftgeleerden waren. De Farizeeën waren degenen die de Thora radicaal wilden uitvoeren. Het probleem was dat zij dat deden om andere mensen te laten zien dat zij goede mensen waren. Zij gingen bidden in openbare plaatsen met de bedoeling dat mensen dat konden zien. Zij deden dat om hooggeacht te worden.


De Schriftgeleerden waren degene die de Thora speciaal leerden. Zij begrepen de Thora meer dan andere mensen. Het probleem was dat zij aan anderen leerden maar zij oefenden dat niet uit. Zelfs wat zij leerden belastte anderen. Zij gebruikten de regels voor hun eigen belang. Daarom zegt Jezus in het evangelie: “als jullie gerechtigheid niet méér betekent dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën, zul je het koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan”. De aanwezigheid van Jezus en zijn woord maakte de Farizeeën en de Schriftgeleerden vaak ongemakkelijk, verontrust en geïrriteerd. Daarom werd Jezus vaak beschuldigd van het overtreden van Joodse wet. Zij dachten dat Jezus was gekomen om de Wet van de profeten op te heffen. Wat Jezus zegt in Matteüs 5, 17 maakt het voor ons duidelijk dat hij is gekomen niet om die wet op te heffen maar om te vervullen. Dus Jezus is niet tegen de wet van de profeten. Jezus bekritiseert hoe de mensen die wet in de praktijk brengen. Jezus is tegen het misbruik van wetten of regels.


In principe zijn regels of wetten goed voor ons leven en we hebben het nodig om samen het leven te regelen. We kunnen ons voorstellen wat er zou gebeuren als er geen regels zijn. Alles zou niet in orde kunnen zijn want iedereen doet wat hij/zij wil zonder rekening houden met andere mensen. Jezus vraagt ons om niet letterlijk naar wet te kijken en naar de praktijk te brengen maar dieper dan wat er is geschreven. We kijken naar de geest van de regel.  Een regel is gemaakt voor het welzijn van mensen. Daarom wordt een wet in ons leven toegepast, niet omwille van die regel zelf, maar allereerst voor het welzijn van de mensen.  


Wij hoorden in de eerste lezing dat we gevraagd zijn om het gebod van God oprecht en van ganser harte uit te voeren. God wil dat wij een goede relatie met Hem en met andere mensen hebben. De toepassing van de regels moet ons brengen tot respect  voor God en tot menselijke waardigheid. We kunnen niet zegen dat we een goede relatie hebben met God terwijl we een slechte relatie met onze naaste hebben.  Daarom vraagt Jezus ons om te doen meer dan wat er letterlijk is gezegd in de regels. Doden is zeker niet goed. Het is ons verboden om anderen te doden. Maar elke beledigende en kwetsende woorden of opmerkingen zijn ook verboden want we kunnen ook anderen vermoorden door wat we zeggen. Echtbreuk plegen is verboden. Maar Jezus vraagt ons om goed voor ons hart en onze gedachten te zorgen en onze ledematen goed te gebruiken. Een slechte gedachte en het misbruik van ledematen zijn ook een echtbreuk.


De toepassing van regels of wetten helpt ons om een goede relatie met God, met onze naaste en met de natuur op te bouwen. Dus het helpt ons om volmaakt te zijn, dat we God en onze naaste kunnen liefhebben met heel ons hart en onze ziel. Op deze manier antwoorden we op wat in de eerste lezing zegt dat als we de geboden van God onderhouden, we onze God kunnen behagen. Als we zo doen, zal ons leven een zegen zijn voor onze naaste.


Pastor Simon Taa, o.carm.


Overweging Zondag 29 januari 2023, bij Matteus 5, 1-12


Op de goede weg


Stelt u zich voor dat wij dicht bij Jezus zitten op de berg en zijn woorden goed kunnen horen. Verbaast het u dat Jezus zijn onderricht begint met de woorden: Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Hoort u ook in deze woorden de beginwoorden van Psalm 1 die begint met Het woord: Gelukkig, gelukkig de mens die…..


In Psalm 1 worden twee wegen geschetst: de weg waar God en mens samen door het leven gaan en de weg waar de mens zonder God door het leven gaat, denkend genoeg aan zichzelf te hebben. De mens die de levensweg samen met God gaat, wordt gelukkig genoemd. Jezus begint met een herhaling van deze eerste Psalm en Hij prijst net als deze Psalm al die mensen gelukkig die nederig van hart zijn, die hun levensweg gaan met God. Jezus begint zijn rede dus met tegen ons te zeggen: Gelukkig jullie hier samen, gelukkig jullie die geloven, die luisteren en handelen naar het woord van God. Gelukkig zijn jullie dat je je vertrouwen op God stelt. Gelukkig zijn jullie, want voor jullie is het koninkrijk van de hemel. Jezus vervolgt zijn onderricht met Gelukkig de treurende, want zij zullen getroost worden. Ik hoor deze woorden iets van wat Jezus bedoelt met het koninkrijk van de hemel. Het koninkrijk van de hemel is daar waar treurende worden opgemerkt, worden gezien. Dat er mensen zijn die zich om hen bekommeren, naar hen luisteren, hen nabij zijn. Die door hun vaak stille aanwezigheid en liefde een troost zijn. Jezus zegt tegen mensen die zachtmoedig zijn: gelukkig dat jij zo bent, je bent op de weg van God! Jezus zegt tegen ons: Zie de zachtmoedige mens, die vrouw of man die anderen altijd voor laat gaan, die zichzelf vergeet. Word zelf een zachtmoedig mens en geef elkaar als vanzelfsprekend dat wat ieder nodig heeft. Heel anders dus dan hoe het toegaat in wat wij noemen de gewone wereld. Daar geldt veelal het recht van de sterke, daar moet je assertief zijn, voor jezelf opkomen, vechten voor wat je nodig hebt, desnoods ten koste van een ander. Jezus prijst de zachtmoedige gelukkig, de zachtmoedige zijn op de goede weg, op de weg van God. We hoeven alleen maar naar Jezus zijn leven te kijken om te weten dat Jezus zachtmoedig is. Evenzo weten we dat Jezus zelf hongert en dorst naar gerechtigheid, dat Hij barmhartig is, een zuiver hart heeft, omwille van de gerechtigheid vervolgd wordt enzovoorts. Als u thuis de hele Bergrede leest, dan merkt u dat alles wat Jezus daarin zegt, door Hem in de praktijk wordt gebracht, dat Hij daarin het voorbeeld is voor ons allen. In deze hele Bergrede en dus ook in deze opening van de Bergrede spreekt Jezus over zichzelf en spreekt Jezus over God. Hij spreekt over de weg die Hij gaat, over de weg die God met Hem en met ons gaat. En het is daarom dat Jezus ons gelukkig prijst als wij net als Hij onze levensweg gaan met God als ijveraars voor Zijn rijk. Het Rijk der hemelen, Gods rijk is in de ogen van Jezus geen mooi sprookje maar werkelijkheid. Gods werkelijkheid waar we middenin mogen leven. Een werkelijkheid die we leren zien als we onze ogen door Jezus laten openen en leren horen wat Hij ons op vele manieren vertelt over God en over Gods werkelijkheid die voor elk mens is te zien, is te ervaren. Ik vermoed dat ieder van u momenten in uw leven heeft mogen ervaren waarin u wist: hier is God, dat u mocht ervaren: dit is wat Jezus bedoelt als Hij zegt dat  Gods rijk is in ons Gods rijk is in ons midden. Graag deel ik met u een eigen ervaring. We waren bij mijn toen al oude moeder op bezoek en ze vertelde ons over toen ze als jonge vrouw van begin twintig doodziek alleen in een ziekenhuiskamer lag. Verlamd en veelal buiten bewustzijn. Mijn moeder zei: als ik even bij kennis was, dan bad ik het onze Vader. Dat deed ik onophoudelijk, maar ik sloeg één bede over: die van Uw rijk kome… Ik dacht toen dat Gods rijk zou komen na dit leven. Ik wilde niet sterven, ik wilde leven! Ik wilde met je vader trouwen. Ze keek uit het raam de verte in, verzonken in haar herinnering aan die tijd. Na een tijdje vroeg ik voorzichtig: en nu, hoe zie je nu het rijk van God? Mijn moeder keek naar ons, keek weer naar buiten en weer naar ons. Haar ogen vulden zich met tranen, ze strekte haar armen uit en zei: jullie, wij samen, dit alles is het rijk van God! Stil bleven we een poos zo samen naar elkaar kijken en wisten: ja, dit is het rijk van God. Zulke momenten zijn bronnen van geluk, van zegen, van kracht om  verder op Gods weg te gaan en te vertrouwen dat Hij met ons is, ook als er beproevingen zijn, als we worden bespot en uitgesloten. Want velen van ons worden bespot om hun geloof, door familieleden, kinderen, buren… Of door medegelovigen… Ja zo heel dicht bij door mensen die je lief zijn. Dat dan in ons Jezus woorden klinken als bemoediging als hij zegt: Gelukkig zijn jullie. Verheug je en juich! Proberen wij met Jezus Gods weg te gaan. En laten we als we zijn weg kwijt zijn, ons omkeren en Hem en de gerechtigheid dan zoeken in het vertrouwen dat Hij zich steeds opnieuw laat vinden en met ons verder trekt op zijn weg. 


Greetje Feenstra (Woord en Communiegroep)


Overweging oecumenische viering 22 januari 2023


In de verzen die in het evangelie volgens Mattheus voorafgaan aan de lezing die we zojuist hebben gehoord, staat geschreven dat Jezus rondtrekt in heel Galilea. Er staat ook geschreven dat Hij niet alleen in woord maar ook in daad het Koninkrijk verkondigde: ‘ze brachten alle zieken bij Hem, die gekweld werden door allerlei ziekten en pijnen, mensen die bezeten waren door demonen, lijders aan vallende ziekte en verlamden, en Hij genas hen.’ Gewéldig! Het is dan ook niet voor niets dat daarna de zin volgt: ‘En grote groepen mensen volgden Hem. Grote groepen, een mensenmassa, een menigte. Die massa mensen komen we nogal eens tegen in het evangelie. Het is een gezelschap van allerlei soort: mannen en vrouwen, doorsnee mensen, maar ook, hoeren en met de Romeinse bezetter heulende tollenaars, vergelijkbaar met wat in onze tweede wereldoorlog NSB’ers waren.  Een grote menigte die, dat lijkt Mattheüs te suggereren, achter Jezus aan zijn gegaan om zijn naam en bekendheid en om wat Hij ze kan geven. Een mooi stelletje ongeregeld dus, die menigte mensen. Eigenlijk mensen als u en ik. Sommigen slecht, sommigen goed, de meesten heel gewoon een beetje goed en een beetje minder goed. En dan staat er geschreven, op dat moment begint de lezing die we daarnet hebben gehoord: ‘Toen Jezus de mensenmassa zag’. Jezus ziet díe massa mensen, die mensen van allerlei soort. Maar dan maakt Hij toch een onderscheid. Want Jezus lijkt in de lezing niet al die mensen aan te spreken. Nee,  Hij spreekt zijn leerlingen aan, die dicht om Hem heen zijn gaan zitten. Die leerlingen zijn natuurlijk ook mensen die gewoon achter Jezus aan zijn gegaan. Maar er is een verschil, eigenlijk wel een groot verschil. Leerling ben je namelijk pas als je wilt leren. Dat is het kenmerkende van een leerling. De leerlingen zijn er niet zomaar omdat ze nieuwsgierig zijn, of omdat ze genezing of andere hulp zoeken. Nee de leerlingen willen hun leven echt laten raken door de boodschap van Jezus, de boodschap dat het Rijk der Hemelen, het Rijk van God nabij is. Héél dichtbij, het is zelfs, staat in het evangelie, als zuurdesem, dat het brood helemaal doortrekt en doet rijzen. Onzichtbaar is het overal, áls wij het toelaten. Prachtig! In de eerste lezing konden wij echter van Prediker horen dat onze wereld heel vaak in tegenstelling staat tot die wereld van God: ‘Er zijn de tranen van mensen die lijden onder onderdrukking’ en, zegt Prediker, ‘er is niemand die hen bijstaat’. Dat zegt Prediker in die korte tekst zelfs tweemaal: Mensen lijden onder de onderdrukking van andere mensen en ‘er is niemand die hen bijstaat’. Een paar dagen geleden kreeg ik weer een e-mail van Amnesty International. Ze sturen die e-mails heel geregeld om aandacht te vragen voor iemand die ergens ter wereld is opgepakt omdat hij of zij heeft gedemonstreerd of een artikel heeft geschreven dat het regiem van hun land niet zint. Vaak zitten ze jaren in de gevangenis zonder uitzicht op vrijlating. Maar het kan nóg erger, de laatste tijd wordt aandacht gevraagd voor jonge mannen en vrouwen in Iran. Zij hebben gedemonstreerd en  dreigen na een oneerlijk proces opgehangen te worden. Vreselijk! Wie ziet dan, met de woorden van Prediker, ‘de tranen van de onderdrukten’, hún tranen, hun angst en benauwdheid. Tegen de mensen die zijn leerlingen willen zijn, tegen ons dus, zegt Jezus: Het moet anders, het kán ander. Hij maakt dat eigenlijk heel concreet: Hij zegt: je kunt vrede zoeken, zelfs als je wordt vervolgd; barmhartig zijn, zelfs als mensen er misbruik van maken. Jezus leert ons mensen, ons zijn leerlingen, dat wij de liefde van God pas werkelijk kunnen vinden, als wij zelf de liefde dóen; als we niet kwaad met kwaad vergelden maar het zo nu en dan verdragen; als we eerlijk willen zijn, ook al zien we corruptie om ons heen; als we vrede zoeken ook al is de wereld oorlogszuchtig. Dat is niet makkelijk, maar als we dát doen dan staan wij in de onmetelijke liefde van God en schenken wij leven aan deze wereld, die wereld waarin het vaak lijkt alsof het kwaad het voor het zeggen heeft. Het is geen veilige weg. Het is een weg van kwetsbaarheid. Jezus is daar zelf het beste voorbeeld van, Hij ging de weg tot op het kruis. En er zijn talloze anderen die hun leven gaven voor waar ze in geloofden. Er zijn de bekende namen van Martin Luther King, Oscar Romero, Dittrich Bonhoeffer, Mahatma Ghandi, Etty Hillesum. En er zijn talloze mensen waarvan we de namen niet kennen die bereid waren díe weg te gaan. Het is een zéér oecumenisch gezelschap en het zijn lang niet allemaal christenen, ook joden, hindoes, boeddhisten, moslims. Maar allemaal gingen ze die weg van vrede, barmhartigheid, zuiverheid, zachtmoedigheid. Het grondplan van het christendom, zo worden deze zaligsprekingen ook wel genoemd. Als dat grondplan wordt gevolgd, worden mensen die lijden onder onderdrukking wél bijgestaan. Het is niet iedereen gegeven om het zo groot te maken dat het de kranten en het televisienieuws haalt. Dat is ook niet nodig: Het is soms heel eenvoudig en klein, b.v. een brief of een e-mail schrijven voor Amnesty, voor een jonge man in Iran die heeft gedemonstreerd en nu geëxecuteerd dreigt te worden. Dan is er wél iemand die ‘de tranen van de onderdrukten’ ziet, wél iemand die hen bijstaat. Laten wij bidden dat wij als trouwe leerlingen de route gaan die Jezus wijst en dat wij de klachten van de onderdrukten zullen horen, dat wij hun tranen zullen zien. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging, 2e zondag door het jaar bij Galaten 5,13-14.16.22 en Johannes 1,29-34


We hoorden Johannes de Doper zojuist over Jezus zeggen: “Hij is het die doopt met heilige Geest".  Johannes doopte de mensen met water, door ze onder te dompelen in het water van de Jordaan. Maar Jezus doopt met heilige Geest. Hoe moeten we ons dat voorstellen? Mogen we hier ook denken aan onderdompelen? Onderdompelen in heilige Geest? En wat zou dat dan zijn? Wat gebeurt er dan met ons? Wat doet de heilige Geest met de doop dan met ons? De meest heldere beschrijving van wat de heilige Geest doet, vinden we bij Paulus, in zijn brief aan de Galaten (5,22). Daar heeft Paulus het over de gaven van de heilige Geest. En dan noemt hij de volgende. "Liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid…”. Als de Doper zegt dat Jezus ons doopt in heilige Geest: dan zegt hij als het ware dat Jezus ons onderdompelt in die gaven van de Geest, in liefde, vreugde, vrede, geduld, enzovoort. Maar dan nog blijft de vraag wat wij ons daarbij kunnen voorstellen. Als wij het al ooit hebben over de gaven van de heilige Geest – en ik denk dat die in feite niet zo vaak ter sprake komen – over de gaven van de heilige Geest, dan denken wij vaak aan verheven dingen, verheven eigenschappen, niet weggelegd voor de meeste gewone mensen. Maar dat is wel een beetje jammer. Pas zei een opa na de doop van zijn kleinkind dat hij het een mooie viering had gevonden. Hij was duidelijk onder de indruk. "Het was zo gewoon. Zo menselijk." Ik vond het fijn dat hij dat zo zei, hoewel ik tegelijk dacht: 'eigenlijk zou zoiets als een doopviering altijd 'gewoon' en 'menselijk' moeten zijn, dicht bij het leven van alledag. Bij die doop had opa ervaren dat kleinzoon niet alleen afhankelijk zal zijn van de liefde van zijn dochter en schoonzoon, van zijn familie en de kring van vriendjes en vriendinnetjes en later nog van veel meer mensen… maar hij had ook in gewone woorden gehoord dat zijn kleinkind de liefde van God nodig heeft. Hij vond het belangrijk dat daar in eenvoudige woorden over gesproken werd. En zo zou het eigenlijk altijd moeten zijn, want de zaken van God en de dingen van het alledaagse leven liggen dichtbij elkaar. De liefde van ouders voor hun kind is een heel menselijke kracht, een oerkracht zelfs, - en ook een vonk van Gods Geest. Dat laatste klinkt dan weer heel verheven en heilig. Maar we moeten goed weten dat die heilige liefde zich doorgaans uit in het verschonen van je kind, in het onderdrukken van je ongeduld, in het wachten bij het schoolhek... Met andere woorden: het goddelijke wordt voelbaar in het menselijke van alledag, dat wat van God komt krijgt menselijk gestalte. Oprechte liefde van mensen voor elkaar, in welke relatievorm ook, is heilig. Soms noemen we die liefde een sacrament, maar altijd geldt dat die heilige liefde voor een groot deel gestalte krijgt in het schillen van de aardappelen, het doen van overwerk, het wassen van de auto, het plakken van een lekke band of het gewoon maar luisteren naar elkaar. Of zoals iemand het ooit mooi zei: 'al die gewone dingen bergen in hun plooien de Geest van God'. "Ik doop jullie met water", zei Johannes de Doper, "maar hij daar", en hij wees toen dus naar Jezus, "hij doopt u met heilige Geest". Door een gelovige bril bezien, verheft de heilige Geest ons dagelijks doen en laten tot iets dat van belang is. Juist omdat wij gedoopt zijn met heilige Geest doet het er bij voorbeeld wel degelijk toe of wij elkaar verdragen en vergeven. Het doet er wel degelijk toe of wij uit zijn op vrede. Want bij God en bij de heilige Geest doet dat ertoe. Of we ons inzetten voor de parochie, de voedselbank, de Zonnebloem, de KBO of het Rode Kruis… het is bezig-zijn met iets dat telt, iets waar het op aankomt, iets dat – zoals een oud gebed tot de heilige Geest bidt – iets dat uiteindelijk het aanschijn van de aarde zal vernieuwen. Wij mogen geloven dat we in al dit soort dagelijkse bezigheden bezield worden door de Geest van God. Ook al zouden wij dat nooit zo van onszelf zeggen, maar als Johannes de Doper ons met dit soort dagelijkse dingen bezig zou zien, dan zou hij misschien wel zeggen: “dat bedoelde ik nou toen ik zei dat Jezus je doopt met heilige Geest”… En verder: hoe Gods Geest precies werkt en waar en wanneer, dat weten we niet… maar ik zou het met woorden van Huub Oosterhuis en met de woorden van de apostel Paulus zó willen zeggen: overal zijt Gij onzichtbaar gegeven… sprekend nabij… mensen bestaan U, zien en beleven U… in liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid…


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Openbaring des Heren, 8 januari 2023


Inleidend woord


Vandaag vieren we het feest van Driekoningen, het feest van de openbaring van de Heer. In onze streken is dit een soort afsluiting van het kerstfeest. De koningen hebben met hun kameel hun plaats bij de kribbe. Nu is het kerstfeest af. Maar eigenlijk zouden we moeten zeggen: nu begint het kerstfeest pas. Want in het pasgeboren kind van Jozef en Maria heeft God aan alle mensen van over de hele wereld voorgoed geopenbaard wat zijn boodschap voor ons is: ons leven heeft zin, een diepe zin, het ligt in Gods hand en tegelijk is alles wat wij doen van belang voor deze wereld. Dat is de boodschap van het kerstkind. De hoop om die belofte te mogen ervaren heeft de drie wijzen vol vertrouwen op weg gezet naar het pasgeboren kind van Bethlehem. Wij willen vandaag aan het begin van het nieuwe jaar 2023 stilstaan bij deze hoop, die ook de drie wijzen bezielde. Aan het begin van deze viering wil ik u allen alvast van harte een Zalig Nieuwjaar wensen. Straks zullen we dat in het parochiehuis uitvoeriger doen. Maar nu voor u allen en voor allen die u dierbaar zijn: een gezegend en gelukkig nieuwjaar.


Eerste lezing: over de hoop


Diep in onszelf dragen wij hoop.


Als dat niet het geval is, is er geen hoop.


Hoop is een kwaliteit van de ziel


en hangt niet af van wat er in de wereld gebeurt.


Hoop is niet


voorspellen of vooruitzien.


Het is een gerichtheid van de geest,


een gerichtheid van het hart,


verankerd voorbij de horizon.


Hoop in deze diepe en krachtige betekenis


is niet hetzelfde als vreugde omdat alles goed gaat,


of bereidheid je in te zetten voor wat succes heeft.


Hoop


is ergens voor werken


omdat het goed is,


niet omdat het kans van slagen heeft.


Hoop is niet hetzelfde als optimisme;


evenmin de overtuiging dat iets goed zal aflopen.


Het is de zekerheid


dat iets zinvol is


onafhankelijk van de afloop,


onafhankelijk van het resultaat.


Het is hoop, meer dan wat dan ook, die ons de


Kracht geeft om te leven en voortdurend nieuwe


dingen uit te proberen, zelfs in omstandigheden die


hopeloos lijken.


Van Vaclav Havel uit het boek: Disturbing the peace.


Tweede lezing: het verhaal van de drie koningen uit het oosten


uit: Mattheüs 2,1-12


Overweging


Als het goed met je gaat, dan leef meestal je gewone leven. Maar in een tijd als deze waarin onderwerpen als klimaat- en energiecrisis, opvang van asielzoekers, afnemende koopkracht en de vreselijke oorlog in Oekraïne aan de orde van de dag zijn, - kortom in een tijd met zoveel problemen zitten velen van ons met grote vragen. 'Waar gaan we naar toe?' 'Wat voor wereld staat onze kinderen en kleinkinderen te wachten?' of: 'Als er nog een God bestaat, waarom kan dit dan allemaal? Waarom laat Hij dit toe?' De wijzen uit het oosten zijn waarschijnlijk mannen geweest die intensief bezig waren met het zoeken naar de betekenis van wat er om hen heen gebeurde. Onder andere daarom volgden zij aandachtig de sterrenstelsels die langs de nachtelijke hemel trekken. En op een bepaald moment zagen zij toen een nieuwe ster en ze probeerden daarvan de betekenis te duiden. Zij kenden waarschijnlijk de geschriften van de volken in de omgeving en zo ook de voorzegging van de profeet Micha: Er zal onder u een leider geboren worden, die herder zal zijn van het volk van Israël'.  Hun conclusie was in ieder geval: er is een nieuwe koning van de Joden geboren, die een Herder zal zijn voor veel mensen. In hun hart voelden ze toen het sterke verlangen om hem op te zoeken. En zo gingen ze op weg naar Jeruzalem, een van de grote en belangrijke steden van hun tijd. De schrijver van de eerste lezing over de hoop, Vaclav Havel, was in de jaren zestig een van de bekendste intellectuelen en schrijvers van Tsjecho-Slowakije. Maar in 1968 was daar plotseling de Russische invasie en dat maakte ook voor hem alles anders. Hij werd gedwongen om in een brouwerij te gaan werken. Hij bleef echter ondergronds wel actief in een groep vooraanstaande schrijvers. Met hen ondertekende hij in 1977 een manifest, de Charta, waarin ze vroegen om democratische veranderingen. Dat had tot gevolg dat hij, Havel, samen met de anderen werd opgepakt en voor jaren in de gevangenis belandde. Het prachtige stuk over de hoop, dat wij zojuist in de eerste lezing hoorden, is een paar jaar na die gevangenschap geschreven. Havel beschrijft daar hoe hij het uithield in de uitzichtloosheid van zijn gevangenschap. Hoop, zo ervaarde hij, is niet de overtuiging dat iets goed af zal lopen. Hoop heeft ook niet te maken met het succes dat je hebt gehad. Hoop heeft te maken met wat je niet direct ziet, maar wat je wel voor ogen hebt. Je hebt eerlijkheid voor ogen, je hebt een manier van leven voor ogen die bepaald wordt door waarheid en recht en door jouw verlangen naar recht en gerechtigheid. Hoop heeft te maken met een gerichtheid in je hart die verankerd ligt voorbij de horizon. Hoop is je ergens sterk voor maken, niet omdat je de zekerheid hebt dat het kans van slagen heeft, maar  omdat het goed is en zinvol. De wijzen uit het oosten gingen op reis naar Jeruzalem, omdat ze voelden dat het zinvol was om de pasgeboren koning van de Joden te ontmoeten. Maar toen ze in Jeruzalem arriveerden verdween de lichtende ster die hen begeleidde. Ze vonden in plaats van een pasgeboren koning een meedogenloze heerser, Herodes. Hun reis leek mislukt. Maar ze bleven hopen dat ze toch zouden vinden wie ze zochten: die pasgeboren herder voor alle mensen. Ze pakten hun spullen weer op en reisden verder. En toen ze dat deden verscheen ook de lichtende ster weer. Die leidde hen naar een klein en onooglijk stadje, Bethlehem. Daar blijft de ster stil staan: als om te zeggen: hier is het. En inderdaad: wat ze zo gehoopt hadden, werd hen gegeven: ze vonden het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op hun knieën, huldigden het kind en zijn moeder, gaven het kostbare cadeaus: goud, wierook en mirre en gingen naar huis terug. Vandaag hebben we het over de hoop. ‘Hoop’ zegt Havel, ‘is een kwaliteit van de ziel’. Hoop is een cadeau, je krijgt het als je blijft uitzien naar de dingen die werkelijk belangrijk zijn: recht in de samenleving, liefde, barmhartigheid, eerlijke leiding, standvastigheid. Allemaal zaken waarvoor Jezus zich ingezet heeft met hart en ziel. Het uitzien daarnaar, de hoop daarop en het werken daaraan, - dát geeft ook óns leven richting. De wijzen uit het oosten waren niet de enigen die zochten naar wat ons eigenlijk kracht geeft om te leven. Eigenlijk zoekt de hele wereld daarnaar. En op onze bescheiden wijze doen wij dat ook: telkens als wij hier samenkomen doen we dat om leiding te ontvangen van hem die door de profeet genoemd is: een leidsman die herder zal zijn voor vele mensen Wij sluiten ons dan telkens aan bij de hoop die in heel veel mensenharten leeft. Bidden wij, dat ook wij elkaar in het komende jaar kunnen bemoedigen en bij elkaar de hoop kunnen versterken dat God ons in Jezus blijft leiden in alle omstandigheden van ons leven. Amen 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Nieuwjaarsdag zondag 1 januari 2023



  1. Num 6,22-27

  2. Gal 4,4-7

  3. 3. Lc 2,16-21


Afgelopen nacht hebben veel mensen elkaar een gelukkig nieuwjaar gewenst. Ook hebben in de afgelopen tijd veel mensen kaarten of e-mails gestuurd met daarop wensen voor fijne kerstdagen en veel heil en zegen voor het nieuwe jaar. Misschien heeft u wel de formulering gebruikt die vroeger gebruikelijk was: ‘Ik wens u een zalig nieuwjaar.’ Wellicht heeft u het niet beseft dat al deze zegenwensen in God geworteld zijn. U heeft al het goede toegewenst aan de mensen die u dierbaar zijn. In een denken dat meer magisch is georiënteerd werkt een zegen, en trouwens ook een vloek, uit zichzelf. Door de woorden van een zegen of een vloek uit te spreken, en de gebaren die daarbij horen te maken, worden mensen daadwerkelijk gezegend of vervloekt. In de traditie van het Jodendom en het Christendom werken zegen en vloek niet op deze magische manier. In de joodschristelijke traditie is het God die ons zegent. In de eerste lezing heeft u de woorden van een prachtige zegening gehoord uit het Bijbelboek Numeri. Het is een klassieke en zeer poëtische tekst. Bijbelkenners noemen deze tekst de Aäronszegen of de priesterzegen. In die tekst wordt duidelijk dat als de priesters de naam van God uit spreken over de Israëlieten het God zelf is die de Israëlieten zegent. De woorden die Aaron en zijn zonen uitspreken, verwijzen steeds naar wat God doet. ‘Moge de Heer u zegenen.’ De zegen uit het boek Numeri is al zeer oud. In een grot onder een kerk vlak bij het Hinnomdal in Jeruzalem zijn in 1979 twee zilveren cilindertjes gevonden. Het was een spectaculaire vondst. Op die cilinders stond in oud Hebreeuws schrift de zegenspreuk die wij zojuist gelezen hebben. De cilinders stammen uit de zevende of de zesde eeuw voor Christus. Dat is nog voordat de eerste Bijbelboeken tijdens de ballingschap op schrift werden gesteld. De zegenspreuk bestond toen al als een zelfstandig geheel. Later is de spreuk in het boek Numeri opgenomen. In de priesterzegen wordt de naam van God expliciet genoemd. Als de zonen van Aaron de naam van God uitspreken zal God de Israëlieten zegenen. We kennen allemaal het verhaal van het brandende braambos. God heeft toen zijn naam aan Mozes geopenbaard. De naam van God is: ‘Ik zal er zijn voor u.’ Die naam is zelf al een zegening. God belooft dat hij solidair zal zijn met zijn volk. Het kermen en het zuchten in de slavernij van Egypte heeft hij gehoord en hij heeft de ellende van zijn volk gezien. Zijn belofte aan het volk betekent bevrijding, welvaart, vruchtbaarheid en geluk. Dat alles wordt ons geschonken als God ons zegent met zijn naam. In de bijbel vinden we niet alleen uitspraken dat God mensen zegent en de schepping zegent. In de Bijbelse liturgie zegenen mensen ook God. Dat betekent dat mensen de macht, de verhevenheid en de heiligheid van God erkennen. Ze brengen hem eer en uiten hun dankbaarheid vanwege de weldaden die ze van God ontvangen hebben. God zegenen is uitspreken dat we vertrouwen hebben in God en in zijn betrokkenheid op ons. Soms heb ik de indruk dat de zegeningen die we elkaar toewensen bij gelegenheden als het nieuwe jaar, te lijden hebben aan inflatie. De diepgang die gelegen is in de zegen wordt niet of nauwelijks herkend. Een en ander zal zeker van doen hebben met alles wat we de afgelopen jaren hebben meegemaakt. De coronacrisis heeft veel contactverlies betekent. De eenzaamheid onder mensen is toegenomen. De oorlog in Ukraine doet bij veel mensen de vraag op komen naar de aanwezigheid van God. Als zoveel mensen omkomen en te lijden hebben aan wat we elkaar aandoen, waar is God dan nog. Het is een vorm van genocide als de ontberingen van de winter worden ingezet als ene oorlogswapen. De ene crisis volgt op de andere: een energiecrisis, een voedselcrisis, een crisis in de vluchtelingenopvang, een torenhoge inflatie waardoor zelfs mensen met middeninkomens zijn aangewezen op de voedselbank. Dan is er nog de klimaatcrisis en de opwarming van de aarde. Wat mensen elkaar en de schepping aan doen, zijn echt geen zegeningen te noemen. Ook vergeten we soms dat de diepe vreugde die in de zegening besloten ligt, van een andere aard is dan de zintuigelijke pleziertjes die de commercie ons belooft. We dreigen de goddelijke oorsprong van de zegening te vergeten. De idee dat we alles kunnen maken en beheersen heeft geresulteerd in de uitbuiting van de aarde en we zijn vergeten dat het Gods schepping is. Wanneer we elkaar het echte heil toe wensen, betekent dat dat we contact mogen maken met de diepe bronnen van ons bestaan. We worden uitgetild boven de kortstondige genoegens van het moment. We krijgen weet van het onnoembare geheim dat alles doordringt. Elkaar zegenen, zoals God zijn volk heeft gezegend, betekent dat we verantwoordelijkheid dragen voor elkaar en voor heel de schepping. Wanneer we Gods zegen ontvangen, betekent dat ook dat we elkaar tot zegen willen zijn. Het betekent dat we elkaar willen opbouwen tot een heel mens en dat we zo kunnen uitstralen wat we van God ontvangen hebben. In deze zijn wens ik u allen, ook namens het pastorale team en de Karmelgemeenschap een Zalig Nieuwjaar.


Pater Huub Welzen o.carm.


Overweging oudjaar


Twee lezingen, twee visioenen. Twee lezingen waar de glans van Gods vrede afstraalt. Níemand zal nog kwaad doen, zegt de profeet Jesaja. Niemand zal nog kwaad doen… Als we op het voorbije jaar terugkijken: hoe ver zijn we daar dan niet vandaan? De verschrikkelijke oorlog in Oekraïne, steeds meer mensen die afhankelijk worden van de voedselbank, nóg grotere vrouwenonderdrukking in Afghanistan, mensen die overal ter wereld om hun geaardheid worden vervolgd, stromen vluchtelingen, klimaatellende… kortom, al het leed waar wij en vele mensen overal ter wereld mee geconfronteerd zijn in het afgelopen jaar… En als we in ons persoonlijk leven kijken? Op deze oudjaarsavond zullen velen van ons toch denken aan mensen die zij moeten missen. Misschien wel een verlies van het afgelopen jaar. Ik denk nu persoonlijk aan onze trouwe en lieve medebroeder Jos Boermans die een paar maanden geleden is overleden. Hij wordt door heel veel mensen erg gemist. We denken aan onze ouders, kinderen broers en zussen. Het is allemaal pijnlijk verlies en we ontkomen er niet aan om zeker op de drempel van een nieuw jaar aan ze te denken. Er zijn mensen die beweren dat alle geloof een soort van pleister is  op de wond van het verlies. Maar wij, zoals wij hier bijeen zijn, weten wel beter. Geloof maakt verlies en gemis niet minder pijnlijk. De wonden zitten er. Maar geloof doet misschien wel iets anders, het maakt het ons zo nu en dan ontvankelijker voor die momenten dat hemel en aarde elkaar raken. Het maakt ons misschien wel open voor alles wat van God uit mogelijk is. En daar gingen toch die lezingen die wij hebben gehoord toch over. Beide waren lezingen over wat van God naar ons toe kan komen. Al die zaligheden van Jezus zijn er ook niet zomaar onder de mensen. Nee, die zijn van God en moeten ooit nog worden  voltooid. ‘Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel’, zegt Jezus. Onze medebroeder Falco Thuis, die drie jaar geleden is overleden zei, toen hij gevraagd werd of hij iets verwachtte na dit aardse leven: “Ik laat me verrassen”. Dát is geloof, dat is in het niet weten aan God overlaten wat Hij voor ons in petto heeft in wat voor toekomst dan ook. Of dat nu is na ons aardse leven of gewoon, morgen, in het nieuwe jaar. De volgende tekst vond ik zó bij de lezingen passen, dat ik u die niet wil onthouden. 


Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,


wacht er je een wonderlijk avontuur.


Het doet je verlangen en het schrikt je af,


het doet je hopen en het brengt twijfel,


het brengt je licht en het laat je schaduw vinden.


 



Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,


wacht er je een reisgenoot op,


een Zoon van mensen, een broeder.


Hij vertelt je ongelooflijk goed nieuws,


Hij roept je bij je eigen naam


en doet je over water lopen waar je eigenlijk bang voor was.


Hij zet de deur van het geluk open,


maar niet zoals je het eigenlijk had verwacht...


 


Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,


wacht je het leven van de vlinder.


Een rups krijgt alleen maar vleugels


als ze wordt ingesponnen in de cocon van de werkelijkheid.


Als de ragfijne draadjes van hoop, vriendschap en nabijheid


verweven zijn met het spinsel van zorgen, angst en pijn.


 


Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,


kun je niets uit de weg gaan,


ook geen lijden en dood.


Je zult je leven verliezen,


als de cocon openscheurt.


Maar je vleugels zullen opengaan


en op de adem van de liefde


vlieg je mensen tegemoet.


Hier komen het visioen van Jesaja en het visioen van Jezus bijeen. Doorheen onze wereld waarin het helaas vooral mensen zijn die elkaar kwaad doen, zien we de hemel soms even open. Als mensen even zichzelf vergeten, hun eigen belangen, eigen projecten, eigen ideeën. Meestal gebeurt dat in het heel gewone, als mensen zich inzetten voor elkaar; als die zaligheden uit Jezus’ Bergrede onder mensen even werkelijkheid worden: barmhartigheid, zachtmoedigheid, gerechtigheid…vrede. Dat was er in het afgelopen jaar ook. Ik heb het zelf gezien. Gewoon onder mensen in onze parochie, die zich inzetten voor elkaar. Echt iedere dag… Bidden wij, dat het er ook zal zijn in het nieuwe jaar én dat wij het in geloof mogen zien. Amen. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging Tweede Kerstdag 2022


Lezingen: Handelingen 6,8-10 en 7,54-60; Mattheus 10,17-22


Inleiding  


Eigenlijk verwacht je op een dag als vandaag een evangelie dat te maken heeft met de geboorte van Jezus. Maar wat we zullen horen in de lezingen is het vreselijke verhaal over de eerste christelijke martelaar Stefanus. Stefanus was een diaken die door het Opperste Gerechtshof van de Joden, het Sanhedrin, ter dood werd veroordeeld om zijn geloof in Jezus. Hij werd gestenigd. En na het vreselijke verhaal over de dood van Stefanus confronteert het evangelie ons met heel zware en ernstige woorden van Jezus: hij waarschuwt dat er rondom zijn persoon spanningen en conflicten zullen ontstaan, zelfs onder familieleden. Wat zou de boodschap hiervan zijn? 


Overweging


Waarom heeft de kerk al sinds de vierde eeuw deze gedeelten uit de heilige Schrift, die u zojuist hoorde, zo vlak na Kerstmis geplaatst? Niet alleen het verhaal over Stefanus maar ook de waarschuwingen van Jezus in het evangelie staan nogal haaks op het kerstfeest zoals wij dat doorgaans beleven: kerst is voor ons toch een feest van vrede en onderlinge saamhorigheid. Maar in het evangelie waarschuwt Jezus dat er in alle tijden mensen zullen zijn die elkaar verraden, familieleden en vrienden die elkaar niet meer kunnen vertrouwen, de angsten en de zorgen die mensen soms door moeten maken om hun geloof. Waarom zo’n evangelie direct na Kerstmis. En dat geldt ook voor het verhaal over de moord op Stefanus. Waarom? Ik heb me dat ook lang afgevraagd. Maar de laatste jaren denk ik dat deze harde overgang ons echt tot nadenken kan stemmen. En dat ben ik gaan denken toen ik op een bepaald moment een overeenkomst ging zien tussen Stefanus en Titus Brandsma. Titus leefde in een zeer onzekere tijd. Voor sommige mensen zeker ook een angstige tijd. Want het nationaalsocialisme liet steeds duidelijker zien wat zijn ware aard was. Het beoordeelde mensen op ras en geaardheid, de maatschappij moest gezuiverd worden van Joden, zigeuners, Roma en Sinti, homoseksuelen en mensen met een handicap. De staat meende te weten welke mensen recht op leven hadden en welke niet. Het verraderlijke was dat het hier om een geleidelijke ontwikkeling ging, voor de meeste gewone mensen vaak niet duidelijk zichtbaar. Het voltrok zich niet in één keer, nee, het ging sluipenderwijs; de maatregelen werden steeds een beetje meer aangescherpt, Vooral in het begin dachten veel mensen dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Maar er wáren mensen die het doorzagen. Zo bij voorbeeld de toenmalige aartsbisschop van Utrecht, de latere kardinaal De Jong, en onze onlangs heiligverklaarde medebroeder Titus Brandsma. Aartsbisschop De Jong vroeg hém daarom in 1942 om aan de hoofdredacties van de katholieke kranten te vragen voortaan geen advertenties meer op te nemen van de NSB. Titus was geestelijk adviseur van de journalistenbond én hij had de ontwikkelingen in Duitsland al vanaf 1930 nauwlettend gevolgd. Hij was dus dé aangewezen persoon. Titus Brandsma wist heel goed dat hij aan een risicovolle missie begon. Maar hij begon onmiddellijk aan opdracht van De Jong. We weten allemaal hoe dat is afgelopen. Waar het mij vandaag om gaat, dat is de Bron van waaruit Titus de ontwikkelingen doorzag, wat was het dat hem dreef? Uit alles wat hij heeft gezegd en geschreven blijkt dat hij deed wat hij deed vanuit zijn geloof, een diep doorleefd geloof. Titus had van huis uit een grote eerbied meegekregen voor de waardigheid van iedere mens; iedere mens was immers geschapen naar Gods beeld? En gaandeweg was er bij hem een sterke band met Jezus gegroeid,  de goede Herder die zijn leven had gegeven voor zijn schapen. In Jezus had God toch laten zien dat Hij er alles voor over heeft dat mensen recht wordt gedaan… Zijn geloof én zijn inzichten in de gevaren van het nationaalsocialisme hebben er zeker aan bijgedragen dat Titus met volle inzet inging op de vraag van aartsbisschop De Jong. Ik weet natuurlijk niet of Stefanus zijn geloof op eenzelfde manier heeft beleefd. Maar uit zijn laatste toespraak valt wel op te maken dat ook hij diep geraakt geweest is door de constante aandacht van de profeten van het Oude Testament én  van Jezus voor vrijheid en vrede voor alle mensen. Ook voor Stefanus was de bron van wat hij deed zijn geloof in de band van Jezus met zijn Vader. Stefanus en Titus, en met hen vele andere moedige mensen hebben zich tot in hun laatste uren bemoedigd en gesterkt geweten door het voorbeeld van Jezus en door zijn geloof in Gods liefde. Daarin zie ik de overeenkomst in hun beider leven. En daarom heb ik bij het evangelie van vandaag en bij het verhaal over de marteldood van Stefanus moeten denken aan het leven en de marteldood van Titus. De belangrijkste boodschap van vandaag lijkt mij te zijn: dat het geloof in Jezus ook voor ons consequenties heeft. Misschien en hopelijk niet die vreselijke consequenties die Stefanus en Titus hebben moeten trekken, maar wel zullen we ons regelmatig moeten afvragen of de woorden en de daden van Jezus ook werkelijk meetellen in ons doen en laten. Laten wij bidden dat de manier van leven van Jezus ook ons de kracht geeft om mee te werken aan een nieuwe wereld, Gods koninkrijk.


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider 


Overweging Eerste Kerstdag 2022  


Lezingen: Jesaja 52,7-10 en Johannes 1, 1-18


Inleiding


In de vieringen van gisteravond hoorden we het heel bekende evangelieverhaal over de geboorte van Jezus Christus. Hij kwam niet met pracht en praal, nee, hij kwam in ons midden in een armoedige stal, tussen een paar dieren. De enigen die het van nabij meemaakten waren Maria en Jozef en een paar herders. In de loop der tijden is dit gebeuren behoorlijk geromantiseerd, niet in het minst door de traditie van de kerststallen, ze zijn er te kust en te keur. Ook in onze basiliek zijn ze in heel hun verscheidenheid te bewonderen. Vandaag zullen we een kerstevangelie horen dat heel anders klinkt, het evangelie zoals de evangelist Johannes het heeft opgeschreven. U kent het vast wel. Het begint zo: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord wás God”. “En dit Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond”. Net zoals die verhalen over Jezus’ geboorte in een stal, wil ook Johannes op zijn heel eigen manier onder woorden brengen hoe groot het geheim is, hoe heel rijk en kostbaar het mysterie van Gods komst in onze geschiedenis… Dát vieren we, ook vanmorgen. 


Overweging


“In het begin was het Woord en het Woord was bij God”  


Eén van de meest wezenlijke ervaringen in ons leven is dat wij méns worden, omdat wij aangesproken worden. Je kunt geen mens worden als er niet iemand is die je aanspreekt, en vraagt, hoe klein je ook nog bent,  wie ben je? wie wil je worden? wie wil je zijn? en die jou in de ogen kijkt en tegen jou zegt: jij mag er zijn, je bent welkom bij ons.Om een mens te worden is het noodzakelijk, dat er een ander is, die ons aanspreekt of uitnodigt of uitlokt. Onze ouders hebben dat gedaan, onze zussen en broers deden en doen dat op hun manier, onze medezusters en medebroeders, onze vrienden en vriendinnen,  al die talloze mensen die wij in ons leven ontmoeten, nodigen ons uit, met of zonder woorden, om méns te worden, goede mensen. Vandaag vieren we dat we niet alleen door ménsen aangesproken worden, maar ook door Gód. Vandaag vieren we dat er in ons leven een heel bijzonder Woord is gaan klinken, het Woord namelijk dat van God kwam en dat méns geworden is. “In het begin was het Woord, het Woord was bij Goden het Woord was God. En dat Woord is mens geworden in een klein en kwetsbaar kind, in Jezus Christus. Door hem spreekt God ons aan en vraagt ons: 'mens, wie ben je, wat wil jij met jouw leven, wat is het doel van jóuw leven?' Zó nodigt God ieder van ons door Jezus uit om méns te worden. Het leven van Jezus is samen te vatten in één enkel Woord: Liefde. Eigenlijk brengt hij maar één boodschap: dat God verlangt en hoopt dat jij en jij en ik Zijn Liefde laten doorwerken in ons hart en in onze samenleving. Tegenover dit diepe verlangen van God plaatst het evangelie van Johannes vandaag op een ontnuchterende wijze de werkelijkheid van de mens. “Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan”. Dat is iets dat we eigenlijk liever niet horen. Zeker niet op Kerstmis. We hebben liever een kerstmis met een kerstbestand en een staakt-het-vuren, terwijl we goed weten dat de werkelijkheid er op derde kerstdag vaak weer heel anders uitziet. En daarom moeten we ook goed willen weten dat God juist mens geworden in een wereld die ook in de tijd van Jezus al volop de egoïstische kant van de mensen kende, en de gevolgen daarvan: honger, ongelijkheid, discriminatie, eigen volk eerst, geweld, terreur, angst. “Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan”. Dat kán als een verwijt klinken, maar wij kunnen er ook een uitnodiging in zien om aandachtig te kijken naar dat goddelijke kind in de kribbe. En misschien zien we dan dat de man die er uit dat kind gegroeid is ook in onze tijd aandacht zou vragen voor de mensen die op de vlucht zijn. of voor de armen en de daklozen, of voor de slachtoffers van geweld en terreur. En dat hij ons zou vragen om God  te helpen op de duistere plekken van onze wereld Zijn Licht te ontsteken. “In het begin was het Woorden het Woord was bij God en het Woord wás God. En dit Woord is vlees geworden”, dit Woord is mens geworden. Dat is de kern van wat wij vieren met Kerstmis. Wij worden uitgenodigd om in onze dubbelzinnige, soms duistere werkelijkheid ook méns te worden om in ónze tijd en in óns leven ons hart en onze wereld open te maken voor Gods Liefde. Dit alles wil ik graag willen laten doorklinkenals ik u toewens: Zalig Kerstmis. 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging Kerstavond


Jaren geleden was ik in Israël en ons reisgezelschap bezocht ook Bethlehem. Als je in de geboortekerk een nauwe wenteltrap afgaat kom je op de plaats waar volgens de overlevering de geboorte van Jezus plaatsvond. Je kunt nog zien dat het een grot is geweest, hoewel al heel lang geleden de wanden prachtig zijn bekleed met marmer. Er is in die ruimte ook een lage nis. In die nis geeft een zilver en gouden ster de plaats aan waar Jezus volgens de traditie is geboren. Als je die plaats wilt aanraken - veel mensen willen dat - moet je door je knieën, anders kun je er niet bij. Ik vond het wonderlijk en opvallend dat bijna iedereen dat deed, die diepe buiging om die plaats aan te raken, om die plaats te kussen. Ook de zo nuchtere Nederlanders in ons gezelschap deden dat. En tot mijn eigen verbazing deed ik het ook. Later vroeg ik mijzelf af: Wat gebeurde er toch, daar diep onder de grond? Waardoor zijn al die mensen, en ook ik, toch zó ontroerd? Want op zichzelf lijkt het allemaal niet zo geweldig te zijn: een man en een vrouw die nergens welkom zijn en dan een geboorte waarbij het kind in een voerbak wordt gelegd. Hoe armoedig kun je het hebben? Maar misschien is dát het antwoord. Misschien herkennen wij er iets van onze eigen armoede in; de armoede van ons eigen bestaan. Want of wij nu rijk of arm zijn: wij leven een bestaan dat gekenmerkt wordt door broze eindigheid. In de jaren van het coronavirus zijn we daar wel heel nadrukkelijk mee geconfronteerd. Het is nu drie jaar geleden dat wij voor het laatst gewoon Kerstmis konden vieren. Er is bij ons mensen niet veel voor nodig. Een virus dat onder een gewone microscoop niet eens is te zien en de hele wereld leeft onder bestaansdreiging. Ons leven is broos, kwetsbaar en eindig. Het wonderlijke verhaal dat met Kerstmis centraal staat, vertelt dat God in precies dát bestaan is gekomen. Hij heeft ons bestaan aangenomen, met alles erop en eraan. Het is een wonder dat mensen ook niet zomaar accepteren. In het begin van onze jaartelling zijn er groepen mensen geweest die te vuur en te zwaard absoluut niet accepteerden wat wij ieder jaar weer vieren: God werd mens. Niet een beetje mens, nee, helemaal mens. In de verhalen van de antieke wereld had je wel halfgoden, mensen die waren geboren uit de relatie van een god en een mens. Sterke, bijna onkwetsbare helden. Maar de christelijke boodschap was een andere: God is mens geworden, helemaal mens geworden. Hij kwam in onze moeizame wereld en nam ons bestaan aan, zoals het is. Op sommige iconen wordt dat heel mooi uitgebeeld. Zo is er de icoon van Maria van altijddurende bijstand. Die icoon beeldt de kleine Jezus af op de arm van zijn moeder en wel op het moment dat zijn schoentje uitvalt. Het schoentje van het kind is uitgevallen, omdat het kind vreselijk is geschrokken. Het kind kijkt namelijk omhoog en in de hoek van de icoon is een engel afgebeeld. Het kind kijkt naar de engel, maar de engel heeft al een kruis in de hand. Ook wij worden geboren en er staan kruizen op ons te wachten. In Oekraïne weten ze daar nu alles van. Daar vieren mensen in vreselijke omstandigheden van vernietiging, kou, duisternis en ook honger Kerstmis. Maar misschien kunnen zij toch ook iets voelen van die boodschap van kerstmis. Want toen dat kind in die voerbak groot geworden was ging het een leven leiden van barmhartige goedheid voor mensen. Hij ging om met de verschoppelingen van zijn tijd en vertelde ze dat ze niet door God aan de kant worden gezet. Hij vertelde dat met woorden en daden en toen de mensen dat zagen zeiden ze: ‘Ja, die mens laat ons zien wie God is’. Dat is dus een liefde die ook in ons geboren kan worden. En zelfs in Oekraïne kan dat, als mensen zich tegen onrecht verweren en er niet in meegaan dat mensen worden buitengesloten; als zij elkaar in moeilijke omstandigheden niet in de kou laten staan. Als dat gebeurt, ja, dán raakt even de hemel de aarde. Bidden wij dat het licht van liefde en goedheid in ons geboren zal worden, het hele jaar lang. Amen


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging, 4e zondag van de Advent 2022


Lezingen: Jesaja 7,10-14 en Mattheüs 1,18-24


Overweging


Naast milieuvervuiling bestaat er ook zoiets als taalvervuiling. Zo hoor je tegenwoordig soms spreken over 'een kindje nemen', in plaats van 'een kindje krijgen'. Wat mij betreft klinkt dat laatste eerbiediger: 'een kindje krijgen of ontvangen' laat meer heel van het wonder dat de geboorte van ieder kind toch ook is. Er is een mooi gedichtje van Toon Hermans dat het wonder van het krijgen van een kindje in eenvoudige woorden treffend onder woorden brengt:


Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots,


diep in dat dingetje verbergt zich iets groots:


er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs,


een kind is meer dan alleen iets engelachtigs.


Ik weet niet wat het is, dat niet, maar ik maak me sterk:


zo'n kind is niet alleen maar mensenwerk.


Toon Hermans zegt hier met heel gewone woorden dat elk mensenkind een wonder is en elk mensenkind een kind van God. Dat wórdt het niet door de doop, nee, dat ís het al bij de geboorte. In de doop wordt dat gevierd en daar wordt gezegd: God is de bron van alle leven, dit kindje van jullie... dit kleine wonder komt ook uit de hand van God, elk kind dat uit mensen geboren wordt, is óók een kind van God. Vandaag en de komende dagen gaat het over het kind dat Jozef en Maria kregen. En om het heel bijzondere van dit kind aan te geven, vertelt het evangelie van Mattheüs vandaag dat er in een droom een engel, een bode van God, aan Jozef verschijnt. 'Wees niet bang, Jozef, om te trouwen met Maria; het kind in haar schoot is van de heilige Geest'. Het evangelie van Lucas, dat we op het kerstfeest zélf horen, vertelt over een andere engel, Gabriel, die door God naar Maria werd gezonden. 'Vrees niet Maria, want je hebt genade gevonden bij God. Je zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen die je de naam Jezus moet geven'Met de manier waarop Mattheüs en Lucas over de geboorte van Jezus vertellen en over de betekenis van zijn naam, willen zij laten zien dat Jezus op een heel bijzondere wijze Gods kind is en dat God zich in de geboorte van Jezus op een heel intieme manier met ons verbonden heeft. Hij laat zien dat Hij ons en de wereld niet aan ons lot overlaat. In Jezus is Hij ons mensenbestaan komen delen. Hij weet wat ons aan vreugde en verdriet kan overkomen… Jezus is in een stal geboren, hij heeft moeten vluchten en heeft honger gekend. Hij is verdacht gemaakt en moest tegen allerlei misverstanden opboksen. Hij is verraden en gedood omdat Hij gevaarlijk voor machthebbers was. Wij geloven dat God mens is geworden, Hij heeft ons mensenbestaan gedeeld, - ook de moeite en het verdriet die met zich meebrengt. Tegelijkertijd is in Jezus zichtbaar geworden waar God naar verlangt. In psalm 85 – dé kerstpsalm bij uitstek – wordt dat heel mooi verwoord: 'Genade en waarheid ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar'. Laten wij bidden dat wij aan dit verlangen van God tegemoet kunnen komen door recht te doen aan elkaar, aan onze wereld en aan onze aarde. 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging 3e zondag van de Advent 2022


Lezingen: Jesaja 35,1-6a en Mattheus 11,2-11


Vorige week zondag maakten wij al kennis met Johannes de Doper. Vandaag kwam hij opnieuw in beeld. Johannes de Doper was geen makkelijke man. Integendeel. Hij was een echte profeet die de Joodse gezagsdragers ongezouten de waarheid durfde te vertellen. En het wereldlijke gezag, koning Herodes, moest het bij hem helemaal ontgelden omdat deze koning zijn eigen broer had laten doden om te kunnen trouwen met diens vrouw. Maar de koning accepteerde de kritiek van de Doper niet. Hij liet hem gevangenzetten. Daar – in de gevangenis – begint de evangelielezing van vandaag. Dáar werd Johannes de Doper overvallen door twijfel. In de eenzaamheid van zijn cel vroeg hij zich af of hij zich niet vergist had in Jezus. "Bent u nou de komende, de Messias, of hebben we nog een ander te verwachten?" Een knagende twijfel. Johannes had het moeilijk. Ik denk dat we dat menigeen dat wel meemaakt: een moment of momenten in je leven dat je bevangen raakt door twijfel. Als er in je leven ingrijpende veranderingen plaatsvinden of als je de tijd krijgt om te piekeren… Een voorbeeld. Iemand is half vijftig, hij heeft lang en hard gewerkt, altijd met plezier. Maar door de automatisering is hij zonder werk geraakt, overbodig geworden en beleefd op straat gezet. Financieel komt hij niets tekort, maar voortdurend spookt het door zijn hoofd: waarvoor heb ik al die tijd zo hard gewerkt? Had ik het niet anders moeten doen? Zoiets stel ik me ook voor bij Johannes de Doper: "Heb ik het wel goed gedaan? Heb ik me voor niets zo druk gemaakt? Is Jezus wel de Messias die God gezonden heeft? Of moet ik toch een ander verwachten?" Er is nóg een reden voor de twijfel van Johannes: er zou een Messias komen, dat hadden de profeten beloofd. Die zou zorgen voor recht en rechtvaardigheid, het kaf van het koren scheiden en de machtigen mores leren… Maar ondertussen zat de machtige Herodes nog wél hoog en droog op de troon en hij, Johannes, die groot onrecht had aangeklaagd, zat eenzaam opgesloten in de gevangenis. Begrijpelijk dus dat hij zijn leerlingen naar Jezus stuurde om het hem op de man af te vragen: "Bent u het nou of moeten wij een ander verwachten?" Maar Jezus gaf geen rechtstreeks antwoord. Hij zei alleen maar: "Ga Johannes vertellen wat je ziet: blinden zien, doven horen, lammen kunnen weer lopen, arme mensen krijgen goed nieuws te horen." Dat waren eigenlijk woorden van de profeet Jesaja; u hoorde ze in de eerste lezing. Daar moest Johannes de Doper het mee doen. In al zijn ellende moest Johannes het doen met wat hij had gezien en gehoord. En daar moest hij maar zijn conclusies uit trekken en hoop uit putten. Met andere woorden: als het leven tegenzit of we worden overvallen door twijfel en we weten niet goed wat te doen, dan kunnen we alleen maar verder als we oog blijven houden voor het goede dat er om ons heen gebeurt en daaruit hoop putten en moed. Ik hoor wel eens naar aanleiding van sommige ontwikkelingen in de kerk: "Is dit nou de kerk waar we in de jaren zestig van droomden? Hebben we ons voor niets zo druk gemaakt voor een meer eigentijdse kerk? Voor een meer gelijke positie voor vrouwen in de kerk bijvoorbeeld? Hebben we ons niet vergist? Is dit nou de kerk die Jezus bedoelde?" Vandaag leer ik van Jezus – hou elkaar overeind met wat je ziet en hoort. Waar de kerk mensen in staat stelt om te werken aan een betere gezondheidszorg in de arme streken van de wereld… waar de kerk  missionarissen – en dan niet alleen priesters, maar steeds meer leken-missionarissen, mannen én vrouwen – helpt om soms tegen de druk van de machthebbers in namens  Jezus een boodschap van vrede en gerechtigheid voor alle mensen te verkondigen… waar de paus waar hij maar kan, van de week zelfs in tranen, hartstochtelijk staat te pleiten voor het beëindigen van het oorlogsgeweld overal te wereld… waar honderden katholieke en protestantse gemeenschappen de Voedselbanken elke week weer ondersteunen… waar duizenden vrijwilligers en mantelzorgers zich dag in dat uit inzetten waar ze nodig zijn… waar parochies elke zondag weer aandacht vragen en bidden voor de noden van de armste van de armen… waar onze kerk op deze manier de wereld vooruit helpt: dáár zouden we mét Jesaja tegen elkaar moeten zeggen: "zie, de steppe gaat bloeien…" En als we af en toe twijfelen aan de eigentijdsheid van ons geloof, dan zouden we naar dit soort dingen van de kerk moeten kijken en luisteren, want dáár is ze de kerk die Jezus bedoelde…


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging 2e zondag van de Advent 2022


We zijn gewend om in de Adventstijd liederen te zingen van hoop en verwachting. "O Heiland kom, de wereld wacht" en straks “De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij”. In de woorden zit altijd iets van zoeken naar licht in donkere dagen. Na nachten van pijn en gemis verlangen we naar betere tijden. Verlangen, uitzien naar, dat is een typisch menselijke bezigheid. Ik las een tijd geleden een verhaal van een vluchteling, een gevluchte jonge Afghaan, die als tolk met de Nederlandse militairen terug naar zijn vaderland was gegaan. Hij vertelde dat hij aanwezig was bij een bomaanslag. Hij ontfermde zich over een zwaargewond kind. Het kind, vertelde hij, had verschrikkelijke pijn. Tóch vroeg hij maar één ding: of de man op zijn schooltas wil passen.  Dat zwaargewonde kind bleef geloven in de toekomst. Dáár had hij die tas voor nodig. Profeten zijn ook mensen die geloof houden in de toekomst. Ze zijn niet een soort waarzeggers. Ze kunnen niet de toekomst voorspellen. Ze proberen de mensen niet koest te houden met ‘hier heb je het misschien zwaar en moeilijk, maar later in de hemel krijg je het beter’. Nee, ik denk, dat we van profeten mogen zeggen, dat ze mensen zijn die open staan voor wat er eigenlijk hier en nu aan de hand is. Ze sluiten nergens hun ogen voor. En wat ze dan zien, is hetzelfde als wat u ziet als u ‘s avonds naar het nieuws kijkt. En dan zien ze beroerde zaken. Daarover trekken ze hun mond open. Ze klagen bedrog aan en mensen die zwelgen in hun rijkdom en de armen vergeten. Ze klagen aan dat er heersers zijn die alleen uit zijn op eigen gewin en macht en nog veel meer misstanden klagen ze aan en ze roepen op tot bekering. Maar profeten klagen niet alleen maar aan wat hier en nu niet deugt. Profeten kijken ook naar de geschiedenis, een geschiedenis van God met de aarde en van God met zijn volk. Zij zien dan een God die aan het begin van alles staat. Zou God die het leven en de liefde heeft geschapen zijn schepping ooit in de steek laten? Ze zien in de geschiedenis dat God zijn volk nooit in de steek heeft gelaten. Heeft Hij zijn volk niet bevrijd uit de slavernij uit Egypte? Is Hij er niet geweest toen ze in ballingschap waren? Heeft Hij zich niet altijd, doorheen pijn en ellende een God getoond die de klachten van de mensen hoort en die de armen, de vreemdelingen, weduwen en wezen wil beschermen? Heeft Hij niet een wet gegeven, juist om de zwakken te beschermen? Ik denk dat wij allemaal hier iets van kunnen herkennen. Ik heb vaak van oudere mensen gehoord dat als zij terugkijken op hun leven, waarin er ook heel moeilijke en zware tijden waren, dat zij durven te zeggen dat ze in die moeilijkheden gedragen zijn. Dat Hij er is geweest. Op het moment zelf hadden ze dat niet in de gaten en waren ze alleen bezig met overleven. Maar tóch, achteraf, ze kregen de kracht, ze kregen de moed om door te gaan. Een profeet als Jesaja durft op grond van hoe God zijn volk door de woestijn heeft gedragen te zeggen dat het goed zal komen. Veel mensen hebben moeite met woorden als: ‘Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen.’ Ook in de tekst uit het evangelie vallen een paar harde woorden. Maar je zult nu maar in Oekraïne leven waar de raketten en granaten de hele dag het leven van je kinderen bedreigen… Toch, waar het vooral om gaat, is het grondvertrouwen van Jesaja én van Johannes de Doper. Zij kunnen niet geloven, dat onrecht en geweld uiteindelijk het lot van mensen kan zijn. Het kan en moet anders. Maar daarin zien zij voor mensen ook een eigen verantwoordelijkheid. Ook wij worden opgeroepen tot bekering, we kunnen niet alles op God afschuiven: Hij heeft ons geschapen met verstand en vooral ook met de mogelijkheid tot liefhebben. Alle geweld en vernietiging waartoe wij mensen in staat zijn heeft gevolgen, maar het goede dat wij doen ook. Maar, wat als we onmachtig zijn? Want dat voelen we ons vaak. Ja, dan is er gelukkig nog dat woord van de profeten, dat Hij ons te hulp zal komen. Hij zal een gerechtige sturen, die gerechtigheid zal dragen, ‘als een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen’. Hij zal Gods woord van liefde zijn. Laten we ieder op eigen wijze werken aan een betere wereld en blijven vertrouwen dat we er uiteindelijk niet alleen voor staan. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging, 1ste zondag van de Advent 2022


Inleiding


Vandaag begint de advent, de tijd waarin we ons voorbereiden op het grote feest van Kerstmis. Over vier weken vieren we groots het geboortefeest van hem, Jezus Christus, die voor heel veel mensen in onze wereld – en ook voor ons – licht heeft gebracht in de duisternis. Als teken van ons geloof dat hij ook in ons leven licht zal brengen, ontsteken wij nu de eerste kaars van onze adventskrans en wij bidden: Heer, onze God, nu wij de eerste adventskaars ontsteken, bidden wij: laat uw licht doorbreken in al wat klein en kwetsbaar is. Uw licht geeft óns hoop en uitzicht. Maak ons hart gereed voor uw komst en maak onze geest attent om te zien dat Uw goedheid ook nu al merkbaar is in ons midden. Amen.


Eerste lezing: Jesaja 2,1-5


Visioen van Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem. Op het einde der dagen zal de berg waarop de tempel van de Heer staat, oprijzen boven alle bergen en uitsteken boven alle heuvels. Alle volkeren zullen erheen stromen en talloze naties erheen trekken. Zij zullen zeggen: 'Kom, laat ons optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons zijn wegen wijzen en wij zullen zijn paden bewandelen. Want uit Sion komt de Wet, het Woord van de Heer uit Jeruzalem. Oordelen zal Hij de volkeren, rechtspreken over de talloze naties. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, en niemand zal nog leren oorlog voeren. Huis van Jakob, kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer.'


Evangelielezing: Mattheus 24,37-44


In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Zoals de mensen in de dagen vóór de zondvloed doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden totdat de zondvloed kwam en allen wegrukte: zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op de akker zijn de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten; twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.' 


Overweging


Wie de geschiedenis van het Joodse volk een beetje kent, weet dat de Israëlieten weinig goede en heel veel slechte tijden hebben gekend. Maar bijna altijd waren er in die beroerde omstandigheden mensen die droomden van een betere toekomst. Dat waren de profeten. Soms kwamen die wat vreemd over, omdat ze begonnen te praten over hun dromen terwijl de mensen om hen heen gebukt gingen onder de ellende van oorlog en geweld. En daarom wilden de mensen soms ook niets van hen weten. Ze hadden wel wat anders aan hun hoofd. Jesaja was zo'n profeet. We hoorden hem vandaag. "Eens", zei hij, "zullen alle volken hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, en van hun speren zullen ze zeisen maken. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, niemand zal nog leren hoe je oorlog moet voeren". Daar droomde hij van. Dit was zijn visioen. Er zou een betere toekomst komen. God zou daarvoor zorgen. Daar geloofde hij in. Dat gaf hem de moed en de kracht om positief te blijven. En de mensen van zijn tijd en de mensen daarna hebben aan zijn woorden en dromen meestal tóch hoop ontleend en kracht, - anders zouden ze de verhalen over hem niet zolang, eeuwenlang, doorverteld hebben. De Bijbel zegt het ergens kort en krachtig: "Als het visioen verdwijnt, verwildert het volk" (Spreuken 29,18). De vraag aan ons is daarom vandaag: hebben wij als kerkgemeenschap, plaatselijk, nationaal of internationaal, nog visioenen? Dromen we nog van een betere toekomst voor alle mensen? Staan wij nog attent in het leven? Of met een woord dat Jezus vandaag gebruikt: zijn wij nog waakzaam? Léven wij nog waakzaam? Eigenlijk is dát hét sleutelwoord van de Advent: waakzaamheid. In een zekere zin zijn wij wel waakzaam. We moeten wel. Want voor je het weet is je fiets weg als je niet oplet. Of is je raam geforceerd en zijn jouw dierbare spullen gestolen. Winkels die bewakingscamera's en alarminstallaties verkopen, doen goede zaken. Als je het zo bekijkt, zijn we echt wel waakzaam. Maar zijn we ook waakzaam op wie we zijn? Op hoe we leven? En: zijn we ook op ons qui-vive als christen, als gelovige? Of leven we maar zo'n beetje van de ene dag in de andere, vooral druk met dingen die in wezen niet zo belangrijk zijn? Zijn we, zoals Jezus dat zei in het evangelie, "zoals de mensen uit de tijd van Noach, mensen van vóór de zondvloed, die gedachteloos doorgingen met eten en drinken, alsof er niets aan de hand was"…


Wie eerlijk is, zal moeten toegeven dat er ook wij best hele tijden kennen waarin we onnadenkend of oppervlakkig leven en waarin wij, de één meer dan de ander, voorbij leven aan God en aan elkaar. De profeet Jesaja en Jezus roepen ons op deze eerste zondag van de Advent op om wakker te blijven en waakzaam, en om bewust te leven… Zij vragen ons om in ons midden actief oog te hebben voor de tekenen van Gods gerechtigheid, hoe klein die soms ook zijn, te zoeken naar tekenen van Zijn vrede en goedheid. Jezus zei daarom: 'Wees waakzaam. De Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht. De een wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten’. Als ik die woorden wat vrij mag weergeven, dan zeg ik het graag zo: de één wordt meegenomen en geraakt door wat hij/zij ziet, hoort of leest, - de ander blijft onverschillig. De één laat zich beroeren door de ellende of de zorgen van een ander, - de ander blijft onbewogen. De één zet zich in voor zijn naaste, voor de kerk of voor een of andere goed doel, - de ander zegt: dat is mijn zaak niet. 'Wees waakzaam', zei Jezus: 'wees attent op de vele gebaren van liefde en verzoening om je heen; want die zijn er veel, als je maar goed kijkt; zie en hoor het wanneer iemand een ander bemoedigt wanneer die in de put zit; heb oog voor de vele daden van goedheid en hartelijkheid waarmee mensen elkaar helpen als de tijden moeilijk zijn… want dat zijn de tekenen waarin God laat zien dat Hij er ook is, midden onder ons…' Laten we bidden dat de Advent zo een tijd kan worden van geloof in de toekomst. Amen.


Pastor Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


 


Overweging Christus Koning


2 Sam 5, 1-3, Lucas 23, 35-43


Als we over koning praten, denken we aan de belangrijkste persoon van een koninkrijk. Een koning heeft een grootste macht in zijn koninkrijk. Hij woont in een groots paleis en zit op een prachtige troon waar hij regeert. De bewaarders omringen hem en de dienaren en dienaressen staan klaar om hem te bedienen. Hij heeft ook duizenden soldaten. Iedereen moet zich onderwerpen aan hem. Vandaag vieren wij Christus Koning. De vragen zijn: waar is Zijn paleis? Waar is Zijn troon? Wie heeft Hem tot koning verheven? Over wie regeert Hij? En er zijn misschien nog veel vragen die wij kunnen stellen. Het evangelie van vandaag gaat zelfs over Jezus die aan het kruis is gehangen. Het volk stond toe te kijken. Niemand wilde hem verdedigen. Zelfs de leiders lachten Hem uit. De beledigende woorden kwamen uit hun monden. Waar waren zij die door Jezus waren genezen? Kwamen zij niet om Jezus te helpen? Er is nog een vraag: als Hij Koning is, waarom is Hij aan het kruis gestorven? Waar was Zijn macht als een koning? Het evangelie van vandaag laat ons het koningschap van Jezus zien die de wereld niet kan zien. Jezus laat ons weten dat Hij een echte Koning is. Hij is de koning van heelal, van alles wat bestaat. Dat betekent dat Zijn koningschap en zijn koninkrijk niet beperkt zijn door tijd en ruimte. Het kruis is zijn troon waaruit Hij Zijn grootheid toont. Voor de wereld is het kruis het symbool van zwakheid en minachting. Maar voor ons die in Hem geloven is het kruis het Symbool van overwinning. Vanuit het kruis laat Jezus zien dat Hij ons echt liefheeft. Jezus is de koning die Zijn hele leven geeft aan de mensen die de Vader aan Hem heeft gegeven. Hij laat ons weten dat een koning een herder is. De erkenning dat Jezus koning was kwam uit een van de twee misdadigers die naast Jezus zijn gekruisigd. Hij zei: Jezus, vergeet mij niet wanneer u in uw koninkrijk komt. Het antwoord van Jezus benadrukte waar zijn koninkrijk was. Jezus zei tegen hem: Ik beloof je, vandaag nog zul jij bij Mij zijn in het paradijs. Jezus heeft geen koninkrijk zoals de wereld denkt. Zijn koningschap is niet van deze wereld of van iemand anders. Daarom antwoordde Jezus op de vraag van Pilatus toen hij werd geoordeeld: “Mijn koningschap is niet van deze wereld. Als Mijn koningschap van deze wereld was, zouden Mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd. Mijn koningschap is echter niet van deze wereld”. Het koninkrijk van God is de plaats waar Jezus heelal regeert met liefde want zijn wapen is de liefde. Als we het over het koninkrijk van God hebben, hebben we het over gerechtigheid, waarheid, elkaar liefhebben, elkaar helpen, voor elkaar respect hebben, liefde en zorg voor het milieu en de natuur. Het koninkrijk van God is een plaats voor iedereen, waar de mensen leven als broeders en zusters. David was een van de grootste en beroemdste koningen van Israël. Tijdens zijn regering bereikte Israël glorie. Maar toch was zijn koningschap voorbij want zijn koningschap was beperkt door tijd en ruimte. Hij heeft Israël geregeerd zoal andere koningen. Jezus is koning meer dan David. Hij regeert over het heelal, onze wereld, alle landen, alle mensen van verschillende talen en rassen, onze familie, onze gemeenschap. En het belangrijkste is dat Hij in ons hart leeft en regeert. Ik citeer wat Paulus zegt in zijn brief aan de Romeinen: “Het koninkrijk van God is geen kwestie van spijs en drank maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest”. Amen. 


Simon Taa o.carm.


 


Overweging, 33ste zondag door het jaar


Het is nogal wat, dat wat wij zojuist hebben gehoord in de tweede lezing. Trouwens, ook wat wij hebben gehoord in de eerste lezing: verwoesting en ellende. Allemaal als behorend bij de eindtijd. De tijd die het definitief komen van Gods Rijk op aarde moet inluiden. Het zijn heftige woorden waar heel veel mensen een hekel aan hebben. Toch hebben ze op onze cultuur een enorme impact gehad. Eigenlijk alle eeuwen door. Op sommige momenten was het nóg meer aanwezig dan anders. Zo verzamelden zich in het jaar 999 na Christus een massa mensen op een berg bij Jeruzalem. Ze waren daar door een heel zware reis te maken vanuit Europa naartoe getrokken om daar het einde der tijden af te wachten en het grote heil van Christus’ komst. Paus Sylvester II had voorspeld dat op 1 januari van het jaar 1000 het einde van het christelijke duizendjarige rijk zou komen en dus aan de wereld. Toen dat einde niet bleek te komen zou het 33 jaar later gebeuren, 1000 jaar na het lijden en sterven van Christus. Wéér trokken mensen naar Jeruzalem, weer gebeurde er niets. Als je op het internet gaat zoeken, kun je ook nu allerlei kleine geloofsgemeenschappen vinden die ‘het einde der tijden’ centraal stellen in hun geloofsverkondiging. Zij geloven ook allemaal dat zij zoveel mogelijk mensen moeten bekeren tot hun eigen wijze van geloven, want alleen daar is het heil te vinden; alleen de eigen mensen zullen van het geweld en het daarbij horend oordeel gered worden. Zij gaan van deur tot deur, of proberen mensen te overtuigen via sociale media. Moderne middelen, maar eigenlijk is er niet veel veranderd in de tweeduizend jaar dat de christenheid bestaat. Jezus kan nog zogezegd hebben: ‘wij weten dag noch uur’, toch steekt het iedere keer weer de kop op dat mensen het zeker weten dat het nú toch echt zover is gekomen dat het staat te gebeuren. Zij weten het zeker. Dit ‘zeker weten’, staat eigenlijk helemaal in tegenspraak met wat geloof ten diepste is. Geloof is niet het voor wáár houden van profetieën over de toekomst, het is niet het voor wáár houden van geloofsstellingen en -regels. Geloof heeft veel meer van doen met vertrouwen ‘dat het goed zal komen’. Hoe? De grond van dat vertrouwen is ten diepste Jezus die wij Messias noemen. Tweeduizend jaar geleden herkenden mensen in de ontmoeting met Hem het komen van God zelf. Hij gaf mensen hun leven terug door ze te genezen van hun ziekten en tekorten. Hij haalde ze uit hun isolatie. Zij konden weer opgenomen worden in de relatie met hun medemensen en met God. Dat herkenden die mensen als heil van God komend. Het kwam goed. En wij, tweeduizend jaar later, doen dat nog altijd.  Als wij het evangelie horen of lezen ontmoeten wij Hem nog altijd, net als die eerste leerlingen. Ook wij kunnen ‘heil’, genezing, in die ontmoeting ervaren. Vanaf het eerste begin is in de verkondiging van het Christendom dan ook benadrukt dat we niet moeten gaan wachten tot Christus terugkomt. Ja, Hij heeft dat beloofd, alles moet nog worden voltooid. Maar ook heeft Hij gezegd dat Gods Rijk in ons en onder ons is. Gods heil is er al. Daarvoor hoeven wij niet op een berg te gaan zitten. Ik las kortgeleden een citaat van de augustijn Joop Smit. Hij schrijft over wat het woord ‘heil’ in het Nieuwe Testament betekent. Hij schrijft: ‘Het woord ‘heil’ blijkt niet over een onduidelijke, ongrijpbare werkelijkheid te gaan, maar over een nabije, menselijke realiteit. Het feit dat een mens wordt bevrijd uit het isolement waarin hij zichzelf heeft gebracht, doordat een ander hem weer tot medemens maakt, […] Ik mag mij bij het woord [heil] blijkbaar iets heel ‘gewoons’ voorstellen: een menselijke ontmoeting waardoor je uit je isolement wordt verlost en als herboren in de mensengemeenschap wordt teruggebracht.’ Elke echte menselijke ontmoeting ís volgens Joop Smit ten diepste een eindtijdelijk gebeuren, een gebeuren waarin Gods aanwezigheid in onze wereld aan het licht kan komen, in ons, onder ons. Dat is wat de boodschap van Jezus is. Ook de boodschap van de eerste lezing van Maleachi. Wij kunnen beginnen bij de vreselijke tekenen die Hij noemt, maar waar zijn woorden op neerkomen is dat God komt. Het boek van deze profeet begint zelfs met de prachtige woorden: “Ik heb u lief, zegt de Heer.” “Ik heb u lief”, dat is het begin en het einde van alles. Door alles heen zal Hij zijn schepping niet in de steek zal laten. Hoe? In belangrijke mate door ons mensen heen. Soms in grote gebeurtenissen, meestal in het kleine, b.v. een ontmoeting van mens tot mens. Bidden wij dat ook wij dragers zullen zijn van die liefde die altijd komend is. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging 6 november 2022, 32ste zondag door het jaar


Eerste lezing:  2 Makkabeeën 7,1-2.9-14 Evangelie lezing: Lucas 20,27- 38


Vele vragen over leven en dood komen in je op als je zo’n stukje Evangelie leest én herleest. Wat is leven, wat is de kern van het leven? Wat is dood? Essentiele vragen waar je over het algemeen niet zo gemakkelijk bij stil staat, waarom zou je? Je móet wat met zo’n tekst. Het helpt om over leven en dood na te denken. Gaandeweg ga je het leven nóg meer waarderen. Het verwondert je! Zeker in herfst en lente als je grote veranderingen ziet in de natuur en geniet van een voor- of najaarszonnetje. Het leven verwondert je óók wanneer je van nabij te maken krijgt met knikpunten in het leven als geboorte en overlijden dan hap je toch echt even naar adem zo van: hoe kán het allemaal? Mijn Vader is geen God van doden maar van levenden!’ Wat bedoelt Jezus daar mee, hoe ver gaat dat? Je krijgt al lezend en zoekend niet overal antwoord op. Gaande de weg zie je dat het bij God en bij Jezus niet alleen dwars door alles heen, om de liefde voor het biologische leven draait - maar ook om de liefde in de geestelijke relatie met de mensen, zelfs voorbij de dood. Dat weet of je vermoed je eigenlijk wel; maar voor die relatie open staan, er dagelijks in de praktijk ruimte voor maken, vraagt vertrouwen, motivatie en wilskracht… 


Titus Brandsma verwoordt het zo:


Van het leven een voorsmaak maken van de hemel door hier reeds zo veel mogelijk God met ons verenigd te zien, God in alles lévend en in alles wérkend.


De Levende in alles werkend. Leven is voor Hem anders, veel méér dan voor ons, dat kan niet anders. Ons leven is begrensd, beperkt tot het hier en nu. Zijn grens ligt bij de vrije wil die Hij ons gegeven heeft. We kunnen Jezus en zijn levensadviezen van verstrekkende liefde: - Hou van God met gehéél je zijn, van jezelf én je naasten van groot tot klein – aanvaarden of naast ons neer leggen, want in de vrije wil zit de ware liefde. Ik vraag me af: slaat daar die zin uit het Evangelie op: zij die waardig bevonden worden deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden...’  Het doet me toch weer belanden bij Titus’ woorden: ‘Van het leven een voorsmaak maken van de hemel.’ Je kunt er in geloven en mee aan de slag gaan… of niet. Je kunt het belachelijk maken zoals de Sadduceeën in de Evangelielezing maar naar mijn idee is het leven daarvoor te kostbaar. Jezus neemt het leven uiterst serieus en geeft als leermeester van allen een doordacht antwoord waar iedereen, die dat wil, mee uit de voeten kan. Tijdens ons leven waarin we God een belangrijke plaats geven, als voorsmaak van de hemel’, krijgen we - van de wieg tot het graf – niet alleen te maken met grote fysieke veranderingen maar ook met een enorme geestelijke groei en dat allemaal uit liefde om, zoals het in de Catechismus staat: ‘hier én in het hiernamaals gelukkig te zijn.’ Veel van wat er in ons leven gebeurt, stelt ons voor vraagtekens. Een embryo weet niet dat het eens het stadium van de geboorteadem bereikt. Een rups weet niet dat hij een vlinder wordt maar heeft het wel in zich om er gehoor aan te geven zich te gaan verpoppen. De moeder en haar 7 zoons uit de eerste lezing vertrouwden op Gods belofte in een verder bij Hem na hun overlijden. ‘God heeft ons geen kalme reis beloofd maar wel een behouden aankomst’, zegt een tegeltjeswijsheid. Op weg met en naar de Eeuwige vinden er veel veranderingen plaats, ‘that’s live’, zo is het leven. De tekst van een bekend lied verwoordt: ‘Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden Ik, zegt Hij, ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen, merk je het niet?’ Iedere dag wordt in het heden - door liefde op vele fronten, - aan de toekomst gebouwd, een toekomst waar we nu nog geen concreet zicht op hebben: maar God is een God van levenden dwars door alles heen. Daar, zo leert Jezus ons naar mijn idee, mogen we vast op vertrouwen. 


Betzie Brakels


Werkgroep Woord- en Communie vieringen


 


Overweging zondag 30 oktober (Allerheiligen – Allerzielen)


Ik ben de opstanding en het leven


Zusters en broeders…


Het is echt een groot verlies als iemand die wij goed kennen is overleden. Het overlijden van iemand is echt een triest incident. Het is een pijnlijke ervaring. Iedereen die dat ervaart zal verdrietig zijn.  Natuurlijk wil niemand dat ervaren. Er zijn veel mensen die depressief zijn vanwege het overlijden van hun dierbare mens. De dood is echt een afscheid. Wij vragen ons af wanneer wij hen weer tegen kunnen komen. Misschien vragen wij ons ook af waarom er dood is. Maar de dood is een werkelijkheid die niet kan worden ontkend. Iedereen die geboren wordt zal zeker sterven. En wij weten nooit wanneer die tijd komt. Ik herinner me mijn ervaring bij het overlijden van mijn vader. Toen waren ik en mijn broers en mijn zussen nog niet zelfstandig. Wij hadden de liefdevolle en bemoedigende aanwezigheid van onze vader nog nodig.  Wij vroegen ons af: waarom is het gebeurd, waarom verlaat onze vader ons, houdt God van ons? Maar die trieste ervaring bracht ons tot een bewustzijn op wie wij moesten vertrouwen en aan wie wij ons leven toe kunnen vertrouwen. Het verlies maakte ons geloof sterk. God had een plan achter wat wij ervoeren. Vandaag horen wij het evangelie dat over de aankomst van Jezus bij Marta en Maria gaat. Jezus kwam naar Marta en Maria vanwege het overlijden van hun broer, Lazarus.  Wij kunnen ons voorstellen hoe verdrietig zij waren. Daarom zei Marta tegen Jezus dat als Hij bij hen was geweest, hun broer niet gestorven zou zijn. Maar Marta geloofde dat Jezus een goede relatie had met Zijn Vader in de hemel. Jezus zou het beste doen voor hen.  Daarom overtuigde Jezus haar dat Lazarus niet dood was. En Jezus wilde laten weten wie Hij is. Hij is de opstanding en het leven. Hij heeft macht over leven en dood. Johannes in zijn visioen zag een grote menigte die voor het gelaat van het Lam stonden om God te loven. Het is een visioen van de mensen die gered zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat er een nieuw leven is na de dood. Jezus is het Lam en de rechter die beslist wie voor het Troon van God mogen staan. 


 Zusters en broeders…


Veel mensen zijn de afgelopen twee jaar overleden aan het coronavirus. Zij zijn misschien onze familie, onze vrienden, onze buren, onze medewerkers, onze medezusters en medebroeders, onze dierbare mensen. Dat doet wel pijn. Maar wat betekent de dood voor ons? In Jezus geloven wij dat iedereen die in Hem gelooft zal worden gered. Jezus heeft ons beloofd dat hij zou gaan om een plaats voor ons gereed te maken. Daarom is de dood niet het einde. De dood is het begin van het nieuw leven. Wij geloven dat zij die al zijn overleden nu voor de troon van God staan om Hem te verheerlijken. Moge ons geloof versterkt worden. Jezus is de opstanding en het leven. Wij bidden voor de overledenen. Moge zij rusten in de vrede van de Heer. En wij zijn ook gevraagd om ons leven altijd te vernieuwen. God heeft ons lief. Hij wil ons redden. Wij reageren op Zijn aanbod van redding door goed te doen zoals Hij wil. 


Simon Taa o.carm.


Overweging 16 oktober 2022, 29e zondag door het jaar


Lucas 18,1-8 (en Rom.8,26-27)


Mijn overweging sluit vandaag vooral aan bij een van de laatste zinnetjes in het evangelie dat u zojuist hoorde. Namelijk: 'Zou God geen recht verschaffen aan de mensen die dag en nacht tot Hem roepen; ik zeg u: Hij zal hen recht verschaffen'. Dit zinnetje is voor mij aanleiding geworden om u vandaag te vertellen over een bediening zoals ik die onlangs mocht vieren met een mevrouw die niet lang meer te leven had. Haar kinderen hadden mij gebeld: moeder zou nog héél graag bediend willen worden. Ze was altijd een echt gelovige vrouw geweest. Haar geloof had altijd veel voor haar betekend. Ik hoorde aan de manier waarop de zoon dat aan mij zei dat ik er niet te lang mee moest wachten. Ik ben dus onmiddellijk gegaan. Toen ik binnenkwam, was ze blij dat ik er was. ‘Ja, nu zie ik het', zei ze, 'ik ken u van de kerk. Fijn dat u zo snel kon komen’. En wat ze toen zei, verraste mij. ‘Ik ben in stervensnood’. Ik kende die uitdrukking natuurlijk wel, maar ik dacht bij dat woord altijd aan angst voor het naderende sterven. Maar bij haar zag ik geen spoortje van angst. Maar wat zou ze dan bedoelen? Zou ze bedoelen dat ze nood had aan. Behoefte had aan. Gaf ze met dat woordje stervensnood aan dat ze graag Gods steun wilde voelen? En daarom vroeg ik haar of het goed was dat we maar gewoon zouden beginnen. Ze knikte. Ik begon met het gebed dat ik dan meestal bid: ‘Goede God, meer dan ooit doen wij een beroep op U. Van Jezus weten wij dat U ons nooit in de steek laat. U hebt ons uw grootste gave gegeven, het leven zelf. Het ons eigen bestaan. Maar meer dan van ons is het ook van U. Daarom vertrouwen wij ons toe aan uw veilige handen. Bescherm ons, bewaar ons, voltooi ons!’ Ik merkte dat dit bidden haar goed deed. We gingen verder en baden de geloofsbelijdenis. Zij en ik samen. Luid en duidelijk. Toen legde ik mijn hand op haar hoofd en zei: ‘Wat ik nu doe hebt u bij uw kinderen vast en zeker ook vaker gedaan. Als u hen het gevoel wilde geven dat alles goed was, dan pakte u hun gezicht in uw handen of dan legde u een hand op hun schouder of dan sloeg u een arm om hen heen. Op die manier liet u hen voelen dat u heel veel van hen hield. Ik leg nu mijn hand op uw hoofd en dan bid ik dat u in de zorg, de hulp en de liefde van uw kinderen, dat u daarin mag voelen dat God ook heel veel van u houdt. Daarna zalfde ik haar met chrisma en bad: ‘Moge de Geest van God in u wonen, moge de kracht van God u vervullen, moge de hoop op Gods liefde leven in uw hart en u bemoedigen’. Tot slot baden zij en ik samen met de kinderen nog een Onze Vader en een Wees Gegroet. Toen ik afscheid van haar nam, pakte zij mijn hand en zei: 'Nu is het goed'. Ze had er dus echt nood aan gehad. Behoefte aan gehad om te voelen dat ze zich met een gerust hart kon overgeven en dat ze zich kon toevertrouwen aan Zijn veilige handen. In de eerste lezing hoorden we dat wij soms niet weten hoe we moeten bidden. En dat is zo. Maar de dringende vraag van deze vrouw om bediend te worden, heb ik achteraf ervaren als een echt gebed. Met de woorden van Paulus uit de eerste lezing zou ik willen zeggen: de heilige Geest heeft gezien wat er in haar hart leefde, Hij is haar te hulp gekomen (Rom.8,26-27) en God heeft haar recht gedaan. Amen


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging zondag  9 oktober 2022,  28ste zondag door het jaar


‘Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea’. Zo begint het verhaal uit het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord. Het is een zin met nogal een lading. Immers, de evangelist Lukas laat er geen misverstand over bestaan: Jezus wéét waarheen Hij op weg is. Hij is vastberaden op weg naar Jeruzalem, waar Hij, dat heeft Hij al voorspeld, ‘zal worden weggenomen’. Hij is dus op weg naar lijden en dood. En kijk eens waar zijn weg doorheen gaat. Midden tussen Galilea en Samaria door. Aan de ene kant Galilea waar Nazareth ligt, de stad waar zijn familie woont. Maar, in zijn vaderstad hadden zijn dorpsgenoten zich zo aan Hem geërgerd dat zij Hem zelfs in de afgrond wilden stoten. Nee, daar was Hij niet welkom. Aan de andere kant van zijn weg ligt Samaria. Ook daar, heeft Lucas verteld, wilden ze Hem niet ontvangen, juist omdát Jezus gericht was op Jeruzalem. Je kunt dus zeggen dat Jezus in de marge verkeert, niet gewenst door de mensen die Hem na zouden moeten staan, niet gewenst bij de mensen voor wie Hij een vreemde is. Hij is ongewenst, maar Hij heeft toch wel gezelschap, want achter Hem aan, schrijft Lucas aan het begin van hoofdstuk 17, ‘trekken drommen mensen’, Dat Maar dat zijn dus níet de mensen waarmee Jezus emotioneel en sociaal een nauwe band heeft. Nee, dat zijn: armen, zieken, zondaren. Mensen die sociaal en religieus aan de kant zijn gezet; mensen die met opgeheven hand staan en zelf maar heel weinig te geven hebben. Tussen Galilea en Samaria trekkend, langs de weg naar Jeruzalem gebeurt het weer: daar staan wéér tien zieke, uitgestoten mensen die hulp nodig hebben. Door hun huidziekte is ook voor hen alleen nog maar dat grensgebied gebleven waar de weg van Jezus doorheen gaat.  ‘Jezus, Meester, heb medelijden, roepen ze van ver. Heeft Jezus medelijden? Dat vertelt het verhaal niet. Wél ziet Hij ze en Hij handelt zonder aarzeling. Maar het blijft een afstandelijk gebeuren: geen aanraking, geen woorden van genezing en erbarmen. Geen redding wordt aangezegd. Alleen maar die paar woorden: ‘Ga je aan de priesters laten zien’ en zij wórden genezen. Zij kunnen sociaal weer worden opgenomen door familie, dorpsgenoten, hun geloofsgenoten. Ze kunnen weer aan hun leven beginnen. Er komt er maar één terug naar dat grensgebied waar de weg van Jezus doorheen trekt. De anderen laten zich niet meer zien. Mensen die Jezus willen navolgen worden ook wel eens mensen van de weg genoemd. Wíj, zoals wij hier zitten, worden mensen van de Weg genoemd. Beseffen we dan wel genoeg dat het dan over díe weg gaat: een weg die uiterst eenzaam is, vaak niet begrepen, ook niet door de mensen die ons dierbaar zijn? Een weg waarlangs ándere mensen zich ophouden die óns nodig hebben zonder dat ze iets terug kunnen of willen geven? Jezus, is níet persoonlijk beledigd dat de negen niet terugkomen om Hem te bedanken. Nee, alleen dat zij de Vader geen eer brengen lijkt Hem pijn te doen: ‘Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen?’, zegt Hij. Wij zouden misschien zeggen: ‘Is er dan niemand een beetje dankbaar?’ Toen men eens aan de Belgische kardinaal Daneels vroeg naar het verschil tussen een gelovige en een ongelovige was zijn antwoord: "Een, gelovig mens is meestal een dankbaarder mens". Wat gelovigen dus ten diepste onderscheidt van niet gelovigen was volgens Daneels niet goede dingen dóen. Ook mensen die niet geloven, zijn heel vaak goede mensen die het goede doen. Maar een gelovig mens beseft steeds dieper dat wij onszelf niet hebben gemaakt en dat er een scheppende liefde is die de grond is van ons bestaan. Ook al gebeuren er in een leven verdrietige dingen. Velen van ons gáán de weg naar Jeruzalem, velen van ons ervaren eenzaamheid; voelen zich niet begrepen; voelen zich niet gesteund door anderen; moeten tegen de stroom in zich inzetten voor wat zij voelen als waardevol en goed. Juist dat besef dat wij ons hele bestaan ontvangen kan ons helpen de weg te gaan, waar die ons ook heen zal leiden. Jezus besefte heel diep dat Hij alles had ontvangen van zijn Vader. Dát had Hem op zijn weg gezet. Een weg waarop Hij er was voor mensen die aan Hem niets te geven hadden. Hij ging de weg, ónze weg, in dankbaarheid aan de Vader; een vaak eenzame weg, onbegrepen door wie hem na staan, vastberaden, tussen Galilea en Samaria door, naar Jeruzalem… Bidden wij dat ook wij de kracht ontvangen om steeds verder die weg te gaan. Amen


Zr. Susan van Driel o.carm.


Zondag 2 oktober 2022, 27ste zondag door het jaar


Overweging bij Lucas 17,5-10


In het evangelie van vandaag vragen de leerlingen aan Jezus: ‘Geef ons meer geloof, geef ons meer vertrouwen’. Dat vroegen ze niet zomaar. Kort tevoren had Jezus gezegd: 'Als iemand je op één en dezelfde dag 7x beledigt en dan 7x tegen je komt zeggen dat het hem spijt, dan nog moet je hem toch vergeven'. Jezus vroeg hier aan zijn leerlingen – en dus ook aan ons – om een royale, hartelijke vergevingsgezinde manier van omgaan met elkaar. In plaats van een ander te laten vallen, moeten we hem of haar altijd weer de ruimte geven om het leven te beteren. Dat vonden de leerlingen toch maar heel moeilijk. Hoe kun je iemand na zoveel fouten nog vertrouwen? Vandaar die vraag: 'Heer, geef ons meer geloof.' In mijn ogen is de reactie die Jezus dán geeft, heel opvallend. Als ik hem goed versta zegt hij dan namelijk dat ons geloof en ons vertrouwen niet vermeerderd hóeft te worden. Want hij zegt: al had je maar een geloof als een mosterdzaadje, dat is genoeg – en dan wijst hij naar een grote boom – met een geloof zo groot als een mosterdzaadje zou je die boom met wortel en al uit de grond kunnen trekken en in zee laten verdwijnen. Waarom zou je dus ‘meer geloof’ nodig hebben? Vervolgens voegt de evangelist Lucas daar nog een klein verhaaltje aan toe, - over een heer en zijn knecht. Daar zegt Jezus dat je gewoon moet doen wat je heer – Jezus dus – je opdraagt. Dus als we net als de leerlingen de opdracht krijgen om telkens weer te vergeven en onze medemensen nooit te laten vallen, dan moeten we dat gewoon doen, zoals een knecht zijn werk moet doen. Daar heb je niet een groter geloof of meer geloof voor nodig. Dat roept dan wel de vraag op wat Jezus dan toch met geloof bedoelt. Ik versta het als volgt: als je werkelijk in een ideaal gelooft, dan betekent dat ideaal alles voor je, dan heb je daar alles voor over. Als wij werkelijk geloven dat God liefde is en dat Hij dus van ieder van ons houdt, wie zijn wij dan dat wij iemand zijn of haar fouten achterna blijven dragen? Geloven in God was voor Jezus geloven in de kracht van de liefde. Voor Jezus was geloven niet wat het voor ons vaak is: wij geloven dat iets zo of zo is, wij geloven dat iets waar is of niet, dat een bewering of een leerpunt waar is of niet. Voor Jezus was geloven een levenshouding. Als wij werkelijk geloven dat het Gods bedoeling dat wij in vrede met elkaar leven en dat wij zorgen dat iedereen in deze wereld genoeg te eten heeft, dan is het ook zaak dat we daar werkelijk aan werken, met hart en handen. En dan zal dat ook binnen enkele generaties werkelijkheid kunnen zijn. Maar heel vaak willen wij dat niet echt. Wij zijn niet van plan onze consumptiegewoonten echt te veranderen. Wij geloven niet echt in de kracht van dat visioen van Jezus: dat het Gods Rijk in ons midden werkelijkheid kan worden. Daar ligt een belangrijke oorzaak dat wij niet tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen en daarom gaan de dingen zoals ze gaan. Wij willen het niet echt. Natuurlijk zijn er soms ook dingen die we wél echt samen willen. Een zieke bij voorbeeld wil heel echt beter worden en als familie wil je dat ook echt. Maar met alle 'echt willen' en 'echt geloven' blijkt er toch soms geen genezing meer mogelijk. Wij stuiten dan op de hardheid van de werkelijkheid die zijn eigen wetmatigheden heeft, dwars door ons menselijke willen heen. Dan móeten we begrijpen – of we willen of niet – dat we ons willen of ons verlangen moeten afstemmen op wat mogelijk is. Ik hoorde in Lourdes een mooie voorbede: 'Geef, God, dat de relatie tussen mijn vriend en zijn vriendin weer hersteld kan worden. Maar als dat niet kan, geef dan dat er weer vrede komt in het hart van twee mensen'. Wij weten dus soms best wel dat ook liefde haar grenzen kent. Maar vandaag wijst Jezus ons op iets anders: namelijk dat wij heel vaak nog lang niet toegekomen zijn aan de grenzen van het mogelijke. Dat er ontzettend veel mogelijk is, als we echt willen dat er ontzettend veel mogelijk is, als we echt ergens in geloven. En daarom toch maar die bede: 'Heer, geef ons meer geloof. Amen'. 


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


 


Overweging bij de oecumenische viering van de Vredesweek op 25 september 2022


Passend bij Psalm 156 in een vrije vertaling van Enis Odaci


Lezing: Exodus 20,4-6 NBV


Toen sprak God deze woorden:


Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht. 


Die paar verzen die we uit de Bijbel hoorden, zijn heel pittige woorden. Ze staan meteen aan het begin van de Tien Geboden, als een soort terzijde bij het gebod om geen beelden te maken van goden. In protestantse kerken klonken deze woorden in het verleden elke zondag opnieuw: voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde en het vierde geslacht wanneer ze mij haten….


Dat doet iets met je – er wordt een beeld opgeroepen van een wraakzuchtige en straffende God, die niet alleen mensen zelf straft als ze iets fout doen, maar ook nog hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen… Wanneer houdt dat op? Er is over deze woorden heel wat geschreven. Over de juiste vertaling (want het Hebreeuws waarin het geschreven is, is buitengewoon lastig te vertalen) en daarmee ook over de juiste interpretatie. Ik wil u vanmorgen niet lastigvallen met de details hierover, maar wel wil ik u vertellen hoe ik denk dat je deze woorden mag en kunt uitleggen. Het gaat hier om afgoden. Daar maakten ze vroeger beeldjes van, waar ze dan dingen bij afsmeekten: gezondheid, geluk, vruchtbaarheid, overwinning bij een strijd. De God van Israël maakt heel duidelijk dat zoiets niet past bij mensen die aan hem zijn toegewijd. Ik heb jullie uit de slavernij in Egypte bevrijd, zegt God, dan is het niet de bedoeling dat jullie opnieuw slaaf worden – dat jullie de gunst van de goden moeten gaan afsmeken om een beetje goed terecht te komen in het leven. Ik heb jullie bevrijd, zegt God, het is de bedoeling dat jullie verantwoordelijk zijn voor je eigen leven, voor de wereld waarin jullie leven, voor de koers die jullie varen als gemeenschap. Jullie zijn zelf verantwoordelijk, zegt God, en vergis je niet: als je jezelf weer slaaf maakt van een of andere afgod die je geluk of overwinning of gezondheid belooft, dan heeft dat niet alleen gevolgen voor jou, maar ook voor de generaties die na jou komen. Vroeger was dat heel letterlijk zo, want mensen woonden als families bij elkaar: mensen bleven bij hun ouders wonen, ook als ze zelf kinderen en kleinkinderen kregen. Dat derde en vierde geslacht woonde op den duur dus gewoon onder jouw dak. Maar ook nu, nu dit heel anders is, snappen we nog steeds de impact die keuzes van mensen hebben op de generaties die na hen komen. Waar stel jij je vertrouwen op? Dat heeft gevolgen, volkomen ongewild, maar toch…


Denk aan de tweede wereldoorlog, waar mensen die ‘fout’ waren hun nageslacht opzadelde met schuld en trauma’s. Denk aan mensen die honger hadden en hun kinderen daarna vooral liefde gaven in de vorm van veel eten. Denk aan krampachtig bezorgde ouders, die hun kinderen niet willen laten overkomen wat hun zelf of familieleden was gebeurd. Waar jij je vertrouwen op stelt heeft impact mensen die na jou komen. Waar jij jouw geluk van laat afhangen, heeft gevolgen. Als we dus in deze Vredesweek spreken over ‘Generatie vrede’, dan gaat dat om de vraag: waar stel jij vertrouwen in? Wat is voor jou het belangrijkste? Wat laat je daarmee na aan de mensen die na jou komen? Je eigen familie, maar ook buurkinderen, jeugd die jou in de supermarkt moet helpen, verzorgend en verplegend personeel, jongeren die in je buurt rondlopen. Wat geef je hen mee? Leer je ze dat het normaal is dat je elkaar wantrouwt, dat je allereerst kiest voor jezelf, dat je geen verandering wilt, dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ lang niet zo fijn is als wij in onze jonge jaren waren? Leer je ze angst voor wat anders is en wie anders is? Of geef je ze andere zaken mee: Godsvertrouwen, vertrouwen in henzelf, besef van verantwoordelijkheid, laat je ze zien dat (en hoe) ze jou kunnen helpen en dat jij er ook voor hen bent als dat nodig is? Vrede is meer dan afwezigheid van oorlog. Oorlog kunnen wij als individuen niet zomaar verhelpen. Wel kunnen wij zorgen, daar waar wij leven en bestaan, dat haat en wantrouwen niet de hele wereld vergiftigen. Dit kunnen we als individuen doen, maar ook als gemeenschap. Als we God liefhebben, vrede en rechtvaardigheid zoeken, liefde en vertrouwen verspreiden, kan dat tot in het duizendste geslacht doorwerken. Daar rust Goddelijke zegen op, die veel langer duurt en veel verder reikt dan we ooit voor mogelijk hielden. 


Marise Boon 


 Predikant protestantse gemeente te Boxmeer


 


Zondag 18 september 2022, Corneliusviering Vortum-Mullem


De H. Cornelius is maar heel kort paus geweest. In 251 werd hij paus, in 253 stierf hij in ballingschap. Maar tóch, de manier waarop hij zijn pausschap invulde, de manier waarop hij als christen zijn geloof beleefde, heeft een onuitwisbare invloed gehad op de héle christenheid na hem. Als hij zich niet sterk had gemaakt voor die boodschap van Christus, dat God zielsblij is met iedere gelovige die zich wil omkeren naar Hem, zouden wij hier misschien niet eens  in deze kerk hebben gezeten. Immers, waar ging het om in de strijd tussen paus Cornelius en tegenpaus en tegenstander Novatianus. De tijden waren zwaar. Christenen werden zwaar vervolgd en gedwongen hun geloof af te zweren, ze moesten offeren aan de god-keizer. Lang niet alle mensen werden martelaar. Lang niet iedereen kon het opbrengen om familieleden en ook kinderen op te offeren voor het geloof. Nee, zij brachten dat offer aan de keizer. Zij werden zogenaamde afvalligen. Werden ze daarmee ook door God afgeschreven? Schrijft God überhaupt mensen af? Cornelius besefte en geloofde dat God dat niet doet. Immers: had de eerste Paus Petrus, Jezus ook niet verloochend? En al die woorden van Jezus in de evangeliën, laten ook die niet zien dat God op de uitkijk staat, als zijn kind maar naar huis wil komen en als dat kind dat doet, dan zijn er zelfs geen verwijten maar dan ontvangt de Vader hem met een groot feest.  Cornelius besefte diep dat als hij zich niet sterk zou maken voor mensen die weleens verkeerde wegen gaan, onder dwang of niet, dat wij dan eigenlijk ook onszelf zouden afschrijven. Immers, doen wij altijd wat God eigenlijk van ons vraagt: liefde en goedheid voor onze naasten? Ieder mens, in verleden en heden, doet weleens wat hij of zij eigenlijk niet wil en wordt zo weleens afvallig. Maar wij mogen geloven, dankzij mensen als Sint Cornelius, dat wij ons altijd weer mogen bekeren, mogen terugkeren naar de Vader die daar alleen maar zielsblij mee is.  Cornelius, in dat hele korte pausschap, trotseerde de mensen van de harde lijn, de mensen die overtuigd waren dat zij de ware kerk zijn. Hij eindigde zijn leven in ballingschap. Wij weten eigenlijk niet precies hoe hij is gestorven. De traditie zegt door onthoofding, andere verhalen vertellen dat hij is gestorven aan de ontberingen die hij moest doorstaan. Maar zijn boodschap staat nog altijd overeind: God heeft mensen lief, en Hij wacht op ons allemaal, Hij staat op de uitkijk tot wij thuiskomen, altijd weer. Amen. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


Zondag 11 september 2022, 24ste zondag door het jaar (Startviering)


Onze huidige paus zegt heel vaak: ‘Ik ben alleen maar een zondaar’. Echt, in bijna ieder interview dat hij geeft, zegt hij het: ‘Ik ben een zondaar’. Bedoelt hij daarmee te zeggen dat hij zulke verschrikkelijke dingen doet? Waarschijnlijk niet. Wat hij, denk ik, bedoelt te zeggen is dat hij niet anders is dan andere mensen. Wij zijn allemaal mensen die geschapen zijn om uit, met en voor God te leven; mensen die leven uit het Leven, met een hoofdletter! Zelf. Maar telkens weer vergeten wij dat, doen wij dingen die níet het leven dat God ons gunt ondersteunen. Op die momenten dwalen wij af. De paus is zich bewust dat hij dat dus ook doet. Een van de belangrijkste redenen van dat afdwalen, is dat wij mensen rekenen. Wij bepalen elkaars waarde in aantallen en gewicht. De 99 schapen in het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord zijn meer waard dan 1 schaap, die 99 leveren veel meer wol en vlees. Mensen leveren geen wol en vlees maar van mensen bepalen we waarde aan wat we gestudeerd hebben, de functies die we bekleden, of we veel geld hebben, of we nuttig zijn, veel bijdragen aan de maatschappij. Wij mensen tellen en wat het meeste oplevert, dat is het belangrijkst. Maar de liefde, de liefde die God is, telt niet, die redeneert niet logisch. Voor Jezus die spreekt voor de Vader, is die éne bijzonder en van zo’n waarde dat Hij een hele kudde in de steek laat. Ja, zo de hele kudde aan gevaren blootstelt, om die ene te zoeken. De waarde van mensen zit voor Jezus dus niet in dat wat je kunt tellen. En zelfs zit die waarde er niet in of wij ons aan de voorschriften houden die de H. Schrift en ook Jezus ons voorhouden. Immers: In de evangelielezing over de herder en het schaap dat hij gaat zoeken en de vrouw die haar hele huis op z’n kop zet om die ene drachme te zoeken, hoort ook nog dat verhaal van de Vader die op de uitkijk gaat staan om zijn verloren zoon te verwelkomen.  Die ene zoon die zich aan God noch gebod heeft gehouden. Als dat gebeurt, dan wordt het groot feest. Die Vader had nóg een zoon, één die altijd netjes had gedaan wat hij had voorgeschreven, die had Hij ook lief maar voor die afdwalende ene blijft Hij op de uitkijk staan. Nee, God rekent niet, God is niet logisch. Hij houdt van ons, werkelijk zoals we zijn: mensen die geregeld afdwalen. Net als de paus. Maar ook mogen wij ons geliefd weten en – heel belangrijk! –mogen wij vanuit die liefde van God met elkaar omgaan, open staan voor elkaar, op de uitkijk, zoekend naar elkaar. Daarbij zijn wij soms schaap, maar soms ook herder. Of vader


In het mooie boek Eindelijk thuis, van Henry Nouwen, verplaatst hij zich in de drie hoofdpersonen van het dat verhaal over ‘de verloren zoon’. Hij erkent dat hij vaak die verloren jongen is geweest, ook die rechtschapen en jaloerse zoon herkent hij in zichzelf. Maar waar hij uiteindelijk bij uitkomt is de persoon van de Vader, die uitkijkende Vader, waarvan de ogen zijn zoon blijven zoeken. Dát is mijn opdracht, realiseert Nouwen zich uiteindelijk; dat is ónze opdracht. Uitkijken naar elkaar, blij zijn dat wij een gemeenschap mogen zijn. Ieders waarde zíen. Of we gezond of ziek zijn, of we veel of weinig naar de kerk komen, of we veel kunnen bijdragen, in geld of inzet, of niet. Laten we, wie we ook zijn, wat we ook kunnen bijdragen, zoeken naar elkaar. Ik denk dat we dat in onze parochie al veel doen. Maar bidden we, dat het ons in dit komend jaar gegeven zal zijn om er misschien nog een schepje bovenop te doen om een open, verwelkomende, ja, een zoekende gemeenschap te zijn. Héél gewoon, mensen die proberen te gaan in geloof in Hem die is Vader en Herder, en huisvrouw die haar hele huis overhoopgooit om iedere keer weer óns te zoeken. Wat een genade. Amen


Zuster Susan van Driel o.carm.


Zondag 4 september 2022, 23ste zondag door het jaar


Inleiding


Ieder weekend staan we hier stil bij wat het betekent Jezus na te volgen in je dagelijkse leven. En we weten onderhand wel dat dit niet vrijblijvend is. Maar wat Jezus vandaag zegt, is niet alleen niet-vrijblijvend, maar het roept bij veel mensen ook flinke weerstand op. We zullen Jezus namelijk horen zeggen: 'Als je bij mij wilt horen, dan moet je alles opgeven wat je hebt: je vader en je moeder, je vrouw en je kinderen, je broers en je zussen. Zelfs moet je bereid zijn je eigen leven op te geven'. Ooit zei iemand over dit fragment uit het evangelie: 'Dit past niet bij de liefde die Jezus verkondigt. Ik heb liever dat deze bladzijde uit de Bijbel verwijderd wordt'. Maar u hoort het: de bladzijde zit er nog steeds in.  Kort en goed: een pittig evangelie vandaag, maar we gaan toch proberen stil te staan bij wat Jezus bedoeld kan hebben. 


Evangelie: Lucas 14,25-33


Een grote groep mensen reisde met Jezus mee. Jezus zei tegen hen: Als je bij mij wilt horen, dan moet je alles opgeven: je vader en je moeder, je vrouw en je kinderen, en je broers en je zussen. Je moet zelfs bereid zijn om je eigen leven op te geven. Als je dat niet wilt, dan kun je mijn leerling niet zijn. Je kunt alleen mijn leerling zijn als je met mij meegaat en samen met mij lijdt.’ Jezus zei: ‘Stel dat je een toren wilt bouwen. Dan ga je eerst bedenken hoeveel dat kost en of je genoeg geld hebt. Want stel dat je wel begint te bouwen, maar geen geld hebt om het werk af te maken. Dan zullen alle mensen je uitlachen. Ze zullen zeggen: ‘Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet afmaken!’ Of stel dat een koning oorlog wil voeren tegen een andere koning. Hij weet dat die andere koning met een leger van twintigduizend soldaten komt. Dan gaat hij natuurlijk eerst bedenken of zijn eigen leger van tienduizend soldaten wel groot genoeg is. Als dat niet zo is, kan hij beter zo snel mogelijk een dienaar sturen. Die kan de andere koning dan om vrede vragen. Bedenk dus goed wat het betekent om mijn leerling te zijn. Want je moet alles opgeven wat je hebt. 


Overweging


‘Om Jezus te kunnen navolgen moet je alles kunnen opgeven.' Alles opgeven dat is nogal wat. Wat ik in de inleiding al zei: ik vermoed dat dit soort uitspraken van Jezus best weerstand oproepen. Ze gaan in ieder geval tamelijk direct in tegen wat in onze cultuur normaal gevonden wordt. De boodschappen die in de reclames op ons afkomen, spreken in ieder geval een andere taal. Die zeggen dat ik deodorant moet gebruiken omdat ik dat waard ben. Die zeggen dat ik naar bepaalde supermarkten moet gaan om mezelf te kunnen verwennen. Dit soort boodschappen proberen mij voortdurend aan te spreken op welke dingen en voorzieningen ik nodig zou hebben. Voor de èchte man, voor de èchte vrouw, voor jou, is een speciale auto ontworpen en bijzonder ondergoed. Jongeren krijgen een beeld voorgeschoteld van een wereld die er speciaal voor hen is, vol oppervlakkig genot, snelle computerspellen, mooie stranden en een studie die een hoog inkomen garandeert. Onze maatschappij is erop gericht dat mijn 'ik', mijn ego aan zijn trekken komt. De wereld die Jezus voor ogen heeft lijkt haaks te staan op ons beeld van een goede wereld. Vandaag lijkt mij een heel belangrijke vraag te zijn te zijn hoe wij de woorden van Jezus van vandaag moeten verstaan. Ik waag een poging. Ons evangeliefragment begint met te zeggen dat Jezus grote groepen mensen aantrok. Ik stel me zo voor dat er onder die mensen nogal wat meelopers waren. En dat hij zich in het evangeliegedeelte van vandaag speciaal tot hen richtte. Dat hij speciaal die mensen aansprak met de woorden die ons erg scherp in de oren klinken. Als ze zich werkelijk aangesproken voelden door zijn levensstijl, zei Jezus in mijn woorden, dan zouden ze er zich goed van bewust moeten zijn dat het je iets zal kosten als ze hem willen navolgen. Hij neemt als voorbeeld iemand die een toren wil bouwen en een koning die een oorlog moet voeren, - die moeten ook goed nadenken voor ze beginnen. Ik neem nog een ander voorbeeld, nu uit onze tijd. Ik heb ooit in een andere parochie een man ontmoet van wie de vrouw na een slopende ziekte overleden was. Hij vertelde mij dat ze langzaam maar zeker bedlegerig was geworden. Al gauw was ze zo achteruitgegaan dat ze bijna niets meer zelf kon. Er kwamen steeds meer zorgtaken bij hem te liggen. Eerst had hij het alleen gedaan. Daarna met hulp van wijkverpleging. Maar toen dat ook niet meer ging, had ze tot hun beider grote verdriet  naar een verzorgingshuis gemoeten, in een plaats zo'n twintig kilometer verderop. Ze hadden met elkaar afgesproken dat hij haar elke dag zou komen opzoeken. En dat had hij ook gedaan! Twee en een half jaar lang, op de bromfiets, door weer en wind, tot zij kwam te overlijden. Ondertussen was hij zo gewend geraakt aan de andere mensen in dat verzorgingshuis, dat hij had besloten door te gaan met zijn regelmatige bezoeken. 'Had je niet graag wat meer tijd voor jezelf gehad', vroeg ik hem. 'Nou nee', zei hij. 'Ik hield heel veel van haar en ik hou nog heel veel van haar. Ik heb er geen enkele spijt van. Ik wilde ik elke dag graag bij haar zijn, al was het maar even'. 'Maar nu kom je hier nog steeds', zei ik. 'Ja', zei hij, 'maar daar heb ik wel goed over nagedacht. Na een paar weken ik kwam tot de ontdekking dat die anderen op de kamer van mijn vrouw bijna familie van mij waren geworden. En daarom kom ik er nog steeds graag'. De liefde tussen hem en zijn vrouw had hem stapje voor stapje geholpen om de gewoonten en hobby's die hem eerst dierbaar waren, op te geven. En dat was hem niet moeilijk gevallen. Maar hij had er wél goed over nagedacht. Hij had zich niet gedwongen gevoeld of zo. Het was een vrije keuze geweest. Zijn liefde was onbaatzuchtig geworden en dat had van hem een vrije man gemaakt. Ik geloof dat Jezus zoiets bedoelde met zijn op het eerste gehoor onmogelijke woorden. Als je door iemand of iets geraakt bent kun je vrij worden van dingen die je eerst maar moeilijk los kon laten. Maar ik zeg er onmiddellijk bij dat ik met mijn verhaal over die man niet bedoelde te zeggen dat iedereen dit op deze manier zou moeten doen. Integendeel. Er zijn heel wat situaties waarin dat zelfs gewoonweg niet kan. Maar het verhaal over deze man  zo uit het leven gegrepen  kan ons wel dichterbij de betekenis brengen van het evangelie van vandaag. Het kan mij zelfs helpen die andere woorden van Jezus beter te begrijpen: 'Wie zijn leven durft te verliezen, zal het winnen'. 


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


Zondag 28 augustus 2022, 22ste zondag door het jaar


Er is een nederigheid waar ik veel argwaan tegenover heb. Ons Christenen, werd altijd al met de paplepel ingegeven dat we nederig móeten zijn. We zijn vaak opgegroeid met stichtelijke verhalen over mensen die de nederigheid perfect beheersten. Mensen die zichzelf volkomen wegcijferden. Een totale dienstbaarheid met voorbijzien van eigen behoeften, werd als ideaal voorgehouden. Soms leek de boodschap van die verhalen zelfs te zijn dat wij om nederig te zijn, onszelf zouden moeten verontschuldigen, gewoon omdat wij leven. In die zin wil ik helemaal niet nederig zijn! Dat ik mijn bestaan heb ontvangen beschouw ik als een groot geschenk, niet als iets om mij voor te schamen, En dan is er nog dat altijd terugkerende spel dat we altijd met elkaar spelen, vooral niet de hoogste te willen zijn. Een kaart door een groep mensen laten ondertekenen en vooral je naam niet bovenaan zetten, waardoor alle namen zich op het alleronderste stukje kaart verdringen. Vooral niet als eerste iets te eten pakken, niet het eerste stukje vlaai pakken en zeker niet de laatste. ‘Ontrief ik niemand als ik dit opeet?’ Niet vooraan gaan zitten, bescheiden op de achtergrond blijven. Als je geprezen wordt, er vlug aan voorbij gaan. Niet in de schijnwerpers gaan staan. Op mij komt het lang niet altijd als echt over: een aangeleerd kunstje, ja, een kunstje dat wij állemaal krijgen aangeleerd. En wat horen we nu in het evangelie van vandaag? Dat evangelie schijnt gewoon zout in dezelfde wonde te strooien: ‘Wees nederig, ga liever achteraan zitten, je loon zal des te groter zijn!’ Maar is dat dan niet diezelfde mentaliteit als die waarmee wij dikwijls met elkaar omgaan? Diezelfde toch wat schijnheilige nederigheid die maar doet alsof? Achteraan gaan zitten en erop rekenen dat je wel naar voren geroepen zal worden. Dat kennen wij ook wel: ‘Maar meneer de directeur, u hier? Uw plaats is toch gereserveerd op de eerste rij, naast de burgemeester en de bisschop!’  Er was ooit een hoogwaardigheidsbekleder die per ongeluk niet op de ereplaats was gezet. De gastvrouw was zich wanhopig aan het verontschuldigen. De zelfbewuste reactie van de gast was: ‘Weest U niet bezorgd mevrouw, daar waar ik zit, daar is altijd de ereplaats.’ Klinkt behoorlijk aanmatigend, maar misschien sluit het toch wel aan bij wat Jezus ons wil leren. Jezus wil ons leren over het Rijk van God. Hij wil ons, zijn leerlingen, leren hoe wij in een Christelijke gemeenschap met elkaar moeten omgaan. In die gemeenschap moet niemand een ereplaats krijgen, want voor God is iedere mens ‘eerwaardig’. Wij zijn als mens een afbeelding van God. Ja, Titus Brandsma zei zelfs: ‘Wij zijn van goddelijke afkomst’. Als wij ons dat bewust zijn, dan voelt de ene mens zich niet belangrijker dan de andere, maar ook zeker niet minder. Dan zijn wij een gemeenschap van gelijken, die ook – en dat is belangrijk! - een gelijke verantwoordelijkheid dragen. In ons kerkelijk wetboek staat geschreven [can. 208]: ‘Tussen alle christengelovigen, en wel krachtens hun wedergeboorte in Christus, bestaat een ware gelijkheid in waardigheid en handelen, waardoor allen, ieder overeenkomstig de eigen plaats en taak, aan de opbouw van het lichaam van Christus meewerken.’ Hoewel het weleens anders lijkt en onze kerk vaak een kerk van priesters lijkt, klopt dat beeld dus niet helemaal. Een Jezusgemeenschap moet een gemeenschap zijn van mensen die elkaar dienen, elk naar eigen aanleg en mogelijkheden. Mensen die liefdevol als Hij in het leven willen staan, liefde ontvangen van God om ze dan ook weer verder weg te schenken. Vooral aan de mensen die het ’t hards nodig hebben die – wat dus geheel ten onrechte is - als de minste worden beschouwd. Jezus zet ons op het spoor van wie wij ten diepste zijn, van wie wij in Gods ogen zijn. We hebben in zijn ogen allemaal een hoge status, omdat we allemaal geschapen en gewild zijn door Hem. Hij heeft ons het leven geschonken en door ons doopsel en ons geloof zijn wij op de weg van het evangelie gezet. Bidden wij dat wij steeds meer beseffen wat voor een enorm geschenk maar ook grote verantwoordelijkheid dat is. Amen. 


Zuster Susan van Driel o.carm.


Zondag 21 augustus 2022, 21ste zondag door het jaar


Als wij kijken naar menselijke verhouding, is “kennen” of “elkaar kennen” heel belangrijk. Een vriendschapsrelatie zal sterk zijn als de mensen elkaar kennen. Wij kunnen elkaar liefhebben als wij elkaar goed kennen. Wij zijn beslist teleurgesteld als iemand die wij goed kennen ons niet meer herkent. We kunnen ons voorstellen als we niet worden erkend door onze familie of onze vrienden. Dat doet wel pijn. Het evangelie dat wij vandaag horen daagt ons uit om ons af te vragen hoe diep onze relatie is met God. Wij vragen ons ook af of wij bij de groep horen die door Jezus is gekend. Iemand komt bij Jezus en vraagt hoeveel mensen zullen worden gered. Jezus antwoordt hem met een vraag om zich in te spannen door een nauwe deur binnen te komen. Toen was Jezus onderweg naar Jeruzalem waar zijn lijden zou beginnen. Jezus wil ons laten weten dat als wij hem willen volgen, wij in zijn lijden moeten deelnemen. Iedereen die Hem volgt tot Jeruzalem kent Hij goed. Jezus volgen tot Jeruzalem betekent dat wij doen wat wij kunnen om door de nauwe deur binnen te komen. Jezus neemt een gelijkenis over een vaderhuis die is opgestaan en de deur gesloten heeft. Alleen mensen die op tijd zijn kunnen binnenkomen. Mensen die te laat komen, blijven buiten. Zelfs kent de heer van dat huis hen niet. Uit het evangelie weten wij wie niet binnen mogen komen. Het zijn allen die ongerechtigheid bedrijven. Is het aantal mensen dat binnen mag komen beperkt? Is het koninkrijk van God te klein voor alle volken? Ik denk dat het niet de bedoeling is. Het is niet zo belangrijk hoeveel mensen worden gered want God besluit of we gered worden of niet. Het belangrijkste is wat wij doen om op het onderricht van Jezus te reageren. De mensen die buiten de deur staan zeggen tegen de heer van dat huis dat zij samen met die heer hebben gegeten en gedronken. Zij kennen die heer als iemand die in straten onderricht heeft gegeven. Maar tocht kent de heer hen niet. Zij kennen de heer eigenlijk ook niet. Er is een wederkerige relatie tussen ons en God. God biedt redding aan mensen en we worden gevraagd om erop te reageren. Mensen die op het onderricht van Jezus reageren kent God goed. Zij zijn als mensen die het huis binnen komen voordat de deur op slot gaat. Daarom is het woord van Jezus dat wij vandaag horen kritiek voor de situatie waar mensen bezig zijn met wereldse zaken. Druk bezig met het zorgen voor wereldse dingen maakt ze zelfgenoegzaam en laat om het huis van God binnen te komen. Het is ook kritiek op toenmalige religieuze leiders. Zij voerden de religieuze rituelen uit, maar zij deden onrecht. Zij luisterden niet naar Jezus, zelfs zochten zij naar manieren waarop zij van Jezus konden afkomen. Ikzelf vraag me af of ik hoor bij de groep die door God wordt gekend.  Is het een garantie om gered te worden omdat ik priester ben? Geloven wij dat wij zullen worden gered omdat wij katholieken zijn? Nee. Vandaag worden wij gevraagd om een diepe en intieme relatie met God op te bouwen. Iedereen is geroepen om naar God te luisteren en om te doen wat Hij wil. Wij zijn ook geroepen om een goede relatie met andere mensen op te bouwen. Jezus vraagt ons om recht te doen. Op deze manier komen wij binnen het koninkrijk Gods door een nauwe deur. Amen.


Simon Taa o.carm.


Zondag 14 augustus, 20ste zondag door het jaar


bij het feest van Maria Ten Hemelopneming


Evangelie: Lucas 1, 39-56


In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een stad in Juda. Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. Zodra Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Elisabeth werd vervuld met de heilige Geest en riep met luide stem: 'Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt? Zie, zodra de klank van uw groet mijn oor bereikte sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is.' En Maria sprak: 'Mijn hart prijst hoog de Heer. Van vreugde juicht mijn geest om God, mijn redder, daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig, omdat Hij die machtig is aan mij zijn wonderwerken deed, en heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen. Hij toont de kracht van zijn arm; slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar Hij verheft de geringen. Die hongeren overlaadt Hij met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen. Zijn dienaar Israël heeft Hij zich aangetrokken, gedachtig zijn barmhartigheid voor eeuwig jegens Abraham en zijn geslacht, gelijk Hij had gezegd tot onze Vaderen.' Nadat Maria ongeveer drie maanden bij haar gebleven was keerde zij naar huis terug.


Overweging


Wat is het nou waardoor dit feest van Maria ten Hemelopneming de eeuwen door mensen is blijven aanspreken? Zo sterk zelfs, dat de paus er in 1950 een dogma van heeft gemaakt? Ik denk, dat in dit feest een van de grootste geheimen van ons leven wordt aangeraakt. In dit feest beleven we ons geloof dat onze levensweg een bestemming heeft. Ons leven brengt ons niet zomaar 'ins Blaue hinein'. Het is een weg ergens naar toe: 'naar God', leerde Maria van haar zoon, ‘naar God’, zegt ook onze christelijke traditie. In het leven van Maria is er verschillende keren sprake van een 'op-weg-zijn':  Maria, op weg door de bergen naar Elisabeth, zoals we vandaag hoor­den;  Maria, samen met Jozef op weg naar Bethlehem, omdat daar een volkstelling gehouden werd;  Maria, met Josef en Jezus op weg naar Egypte, op de vlucht voor het geweld van koning Herodes; Maria, diverse keren op weg naar Jerusalem, waar haar zoon haar kanten van zijn leven liet zien die ze nauwelijks kon begrijpen. En dan op het laatst die weg naar Golgotha dat moet wel het vreselijkste stuk van haar levensweg zijn geweest. Alleen al deze kleine opsomming leert ons dat Maria soms voor zware opgaven heeft gestaan. Maar het bijzondere van haar weg is wel geweest, dat ze is blijven vasthouden aan die ervaring die ze heeft gehad toen haar de geboorte van Jezus werd aangekondigd: dat God haar in al haar kwetsbaarheid kracht zou geven, dat Hij haar zou blijven vasthouden. Dat grote vertrouwen van Maria heeft mensen de eeuwen door aangesproken. In Maria's leven voelen wij dat diepe vertrouwen – of  misschien moeten we zeggen: het diepe verlangen – dat ook in het hart van velen van ons leeft: dat we in de bedreigingen en angsten die we tegenkomen op onze levensweg,- dat we daarin overeind kunnen blijven dat er een houvast zal zijn en op het einde een thuis dat we niet ten onder zullen gaan een oud Maria-lied zingt: ‘als de golven dreigen, hoger, hoger stijgen, schijn dan veilig voor ons uit.’ en de eerste lezing zei het met heel eigen woorden: dat de draken langs onze levensweg ons niet de baas zullen worden ook niet als onze levensweg ten einde loopt. Zo is het feest van Maria ten hemel opneming eigenlijk een verrijzenis-feest. En zo is de weg van Maria voor vele mensen de eeuwen door een bron van inspiratie en hoop geweest. Tot slot nog dit. Onze levensweg, onze weg naar onze uiteindelijke bestemming, ligt niet vast, zoals bijvoorbeeld de weg van Boxmeer via Sambeek naar Vortum-Mullem. Je levensweg moet je altijd zelf banen, - iedere dag weer opnieuw. Je moet keuzes maken over de richting, je moet weten wanneer je op moet schieten en wanneer je de tijd moet nemen, je moet soms luisteren naar de adviezen van anderen, en dan weer zelf beslissingen nemen. En ook maak je mee, dat je de weg die je gaat, niet zelf kunt kiezen. Zeker niet als onze weg hier op aarde ten einde loopt. Er is dus een soort evenwicht tussen zelf je weg uitstippelen, zelf je weg banen én je laten leiden op je weg, je durven overgeven, in het vertrouwen dat je leven in Goede Handen is. Precies in dat evenwicht is Maria ons een prachtig voorbeeld. 


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider 


Zondag 7 augustus 2022, 19e zondag door het jaar


In de eerste lezing hebben wij kunnen horen dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën Abraham als voorbeeld neemt van geloof. Hij schrijft: ‘Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roep van God, en ging hij op weg naar een land […]. Hij vertrok zonder te weten waarheen. Door het geloof heeft hij als vreemdeling gewoond in het land dat hem beloofd was; hij woonde er in tenten’.  Niet voor niets wordt Abraham in jodendom, christendom én islam de ‘vader van het geloof genoemd’. Hij was de eerste die een roepende stem hoorde, en hij ging; die stem dreef hem het onbekende en onvaste in. Toen ik nadacht over dit thema moest ik denken aan een tekst die ik ooit had gelezen van Ives Congar. Hij was een theoloog, docent in Parijs. In de jaren ’50 werd hij in Rome aangeklaagd door mensen die meenden het ware geloof te moeten verdedigen tegen zijn theologische opvattingen, opvattingen over oecumene en over de leek in de kerk. In 1954 werd Ives Congar door prelaten in Rome gehoord. Het was een uiterst negatieve ervaring voor hem. Op 22 november 1954 noteert hij in zijn dagboek dat hij gewond en gekwetst is en zwaar getekend door wat hem is verweten en waarvan hij is beschuldigd. Maar verbitterd was hij niet, Zijn geloofsinspiratie was namelijk een andere dan die van de theologische discussie. Er is ook nog, schrijft hij: ‘het gebed en de psalmen, het geloof dat er in bestaat in God te geloven zonder te weten waarheen hij ons leidt, de dimensie van de onoverwinnelijke hoop.[…en] er is er de mens, die zich niet laat overmeesteren door het kwaad, om zichzelf te blijven doorheen alles, om verder opbouwend te werken aan zichzelf in Christus, om zich te interesseren in de mensen en met hen in contact te treden overal waar hij ze ontmoet, om helemaal waardevol te zijn voor de mensen met zicht op Jezus-Christus. Dat de Heer me ter hulp mag komen, Hij op wie onze vaderen hebben gehoopt en die Israël uit Egypte heeft geleid!’ (Yves Congar, Journal d’un théologien 1946-1956, p. 289). Het geloof waar de theoloog Congar over spreekt is vertrouwen. Het is een vertrouwen dat gegrond is in Christus. Die mens voor mensen, de mens waarin wij nog altijd God herkennen. Die nog altijd hét voorbeeld is van de mens die God bedoelde toen Hij die schiep. Ik hoor nogal eens dat mensen verklaren dat zij niet meer kunnen geloven. Vaak zit daar een groot verdriet onder. U zult het ook wel van mensen horen: ‘Toen ik mijn dochter verloor, ben ik opgehouden met bidden’. ‘Een God die liefde is, die neemt geen kinderen af.’ ‘Ik heb gebeden en gebeden, ze ging gewoon dood. God bestaat niet…’ Mensen zijn dan ook wel boos op die God die niet bestaat. Bij zulk verdriet kun je niet veel zeggen, Toch, tegelijk, u zult dat misschien wel gek vinden, kan dat ongeloof een groot geluk worden. God houdt dan namelijk op precies te passen in onze vooronderstellingen over hoe wij mensen de schepping zouden willen hebben. In dit zgn. ongeloof kunnen wij tot het vertrouwen komen van Ives Congar, een grondvertrouwen dat niet stuk te krijgen is door wat mensen doen, een vertrouwen dat veel verder gaat dan geloof in zichzelf en in wat mensen überhaupt vermogen, een vertrouwen waar de psalmist over spreekt als hij zegt ‘met U spring ik over een muur’; het vertrouwen waar Abraham het grote voorbeeld van is, de man die de stem van God hoorde en op weg ging, niet wetend waarheen. Die, ondanks dat hij kinderloos was, vertrouwde de stamvader te worden van zoveel mensen als er sterren aan de hemel zijn. Hij vertrouwde op een land terwijl hij geen vaste grond onder zijn voeten had. Hij geloofde in de God van uitzicht en toekomst; Die zich toont doorheen een reis van loslaten, niet wanhopen bij tegenslag, volhouden ook als de toekomst onzeker is, verder gaan. Het volgende gedicht kwam mij onder ogen. Het gedicht is getiteld ‘foto aan het strand’: 


We waren toen aan zee


maar ik weet er niets


meer van, wel weet ik


hoe mijn vader me omhoog


gooide en later weer opving.


 


Dat moment dat moeder


in de camera ving:


Vader ik kom, ik kom


ik zweef in de lucht


boven zee als een vliegtuig.


 


Mijn armen gespreid


ik wist zeker: hij vangt me op


de verrukking, de angst ook


mijn voeten gestrekt


juichend maar zonder geluid.


Amen


Zuster Susan van Driel o.carm.


 


Zondag 31 juli 2022, 18e zondag door het jaar


Overweging Hebben wij ons hart bij de Heer?


Niets is van ons, zo leren Jezus en de kerkleraren ons. Niets. En toch eigenen we ons van alles toe. Ons leven, de aarde, de bezittingen van onze ouders als ze komen te overlijden, de opbrengst van onze arbeid en noem het maar op. We vinden dat heel gewoon. De rijke man waarover Jezus vertelt, staat in hoe hij denkt, dicht bij ons.  Ook ik wil graag mijn bezit veiligstellen en wel zo dat ik er nog jaren van kan genieten. Wat is daar nu dwaas aan? Want dwaas is het, zo zegt God. Laten we eens kijken of we de logica van God een beetje kunnen begrijpen. Gods logica die zo anders is dan die van de wereld waarin wij leven. De gelijkenis die Jezus vertelt, begint met ‘Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.’ Het gaat dus om een rijk mens met veel land. De oogst is veel groter dan wat de rijke gewend is, want de schuren die hij heeft, zijn berekend op de gemiddelde oogsten die zijn land oplevert. Maar nu is de oogst zo groot dat zijn schuren te klein zijn. We kunnen ons nu de vraag stellen: Waardoor is de oogst zo groot geworden? Door deze rijke man? Of is het geluk, zoals het ook pech is als de oogst mislukt? Laten we eens aannemen dat deze man de grote oogst ziet als een geluk. Misschien dankt hij de weergoden, misschien dankt hij God voor de opbrengst. Dat alles weten we niet. Wel weten we dat hij bij zichzelf denkt: ‘Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit; eet, drink en neem het ervan!’ In deze woorden horen we de voldoening van de man en zien we hem al voor ons, zich verheugend op een leven straks van een welverdiend genieten. En dan komt God die tot hem en tot u en mij spreekt: Dwaas! Deze mens, u en ik die ook zo denken, zijn in Gods ogen dwaas. Dwaas om te menen dat de rijke oogst van jou is. Dwaas om te denken dat de oogst alleen voor jou is. Dwaas om de schatten, de vruchten van de aarde, om alles wat we om niet krijgen je toe te eigenen. Dwazen zijn wij die zo denken en handelen, want niets is van ons, alles is en wordt ons door God gegeven. Ook vandaag. Maar wie van ons durft radicaal op de woorden van Jezus te vertrouwen dat onze Vader weet wat we nodig hebben, dat Hij voor ons zorgt, meer nog dan voor de vogels op het veld? Vertrouwen we niet liever op onszelf, op onze denkbeeldige schuur vol graan? Bezit, hebzucht, de zucht van meer en meer, groter en groter bezit. Het is van alle tijden. Ook Jezus werd beproefd. De duivel liet Jezus in een flits alle koninkrijken van de wereld zien en zei: ‘Heel die macht en al hun pracht zal ik U geven, want zij zijn mij in handen gegeven en ik geef ze aan wie ik wil. Als U mij aanbidt zal het allemaal van U zijn.’ De reclames die wij overal tegenkomen, vertellen ons hetzelfde als de duivel destijds Jezus. Als wij Mammon dienen, dan kunnen wij alles kopen, kunnen wij alles ons eigendom noemen, hebben we ons leven in eigen hand… Jezus wist de duivel te weerstaan. Jezus antwoordde de duivel: ‘Er staat geschreven: De heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen.’ Later zegt Jezus tegen zijn leerlingen dat het onmogelijk is om twee heren te dienen. Je dient of God en God alleen, of je dient Mammon. Het gaat niet om een beetje God en een beetje Mammon te dienen. Het is denk ik daarom dat Paulus ons aanspoort om onze zinnen op het hemelse te richten, of te wel op God en niet op het aardse. Op de rijkdommen van God en niet op de wereldse rijkdommen. Paulus stelt ons de vraag of we werkelijk met ons hart bij de Heer zijn, of we werkelijk God aanbidden en Hem alleen dienen. Of wij onze oude mens, de hebzuchtige nooit genoeg hebbende mens, of we die mens en zijn gedragingen hebben afgelegd. Is deze mens werkelijk gestorven? Leven we werkelijk verborgen met Christus in God? We hoeven niet te antwoorden. Paulus kent ons antwoord al. Daarom roept hij ons op om radicaal een einde te maken aan onze hebzucht die gelijk staat aan afgoderij. Gods Woord roept ons op radicaal te breken met onze hebzucht, radicaal onze oude mens met zijn gedragingen af te leggen en ons radicaal op God te richten, op het hemelse, op Gods rijk. Pas dan kunnen we ons bekleden met de nieuwe mens die Christus is. Pas dan zijn we op weg naar het ware inzicht, pas dan worden wij vernieuwt naar het beeld van onze Schepper. Dan leven we daar waar alleen Christus is, verborgen in God. Daar, verborgen in God, is alles in allen. We hebben een weg te gaan. Maar we gaan niet alleen. Als we beseffen dat niets van ons is, dat we alles uit Gods hand ontvangen, dan verbinden we ons hart met God en is ons hart bij de Heer, dan roepen we onze dank uit, schreeuwen we onze nood uit in het vertrouwen dat God ons hoort, ons kent en weet wat wij nodig hebben, nog eerder dan wij hebben kunnen vragen. Bidden wij dat God ons blijft aansporen dwaas te worden voor de wereld en te worden rijke kinderen van God, in liefde met elkaar delend de gaven die wij uit Zijn hand ontvangen. 


Greetje Feenstra


Zondag 24 juli 2022, 17e zondag door het jaar


Lucas 11,1-13


Uit het heilig evangelie van onze heer Jezus Christus volgens Lucas


Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: `Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.’ Hij sprak tot hen: `Wanneer je bidt, zeg dan: Vader, uw naam worde geheiligd, uw Rijk kome; geef ons iedere dag ons dagelijks brood en vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan ieder die ons iets schuldig is, en leid ons niet in bekoring.’ Hij vervolgde: `Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: `Vriend, leen me drie broden, want een vriend van me is na een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.’ Zou die ander dan van binnenuit antwoorden: `Val me niet lastig. De deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed. Ik kan niet opstaan om ze je te geven’? Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, - zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg ik hetzelfde: vraag en u zal gegeven worden, zoek en u zult vinden, klop en er zal worden opengedaan. Want al wie waagt, verkrijgt, wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, doet men open. Is er onder u soms een vader die aan zijn zoon een steen zal geven als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer dan zal uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.’


Overweging


Een van de leerlingen van Jezus vraagt hem of Jezus hem wil leren bidden. Volgens mij is dit een vraag van alle tijden. Toen ik nog als pastor in het ziekenhuis werkte, werd me die vraag dikwijls gesteld. “Kunt u mij vertellen hoe ik moet bidden? Ik probeer het wel, maar het duurt dan maar even of ik zit weer ergens anders met mijn gedachten”. In een gespreksgroep van jonge mensen vroeg ik ooit eens: “Hebben jullie het wel eens over bidden?” “Nee”, was het antwoord. “En áls we het er al over hebben, dan vinden we vaak dat het achterhaald is. Zegt u nu zelf: wat haalt het uit? Het heeft toch geen nut? Als ik bid voor een zieke of voor iemand die honger heeft, wat helpt dat dan?” Tja, wat levert bidden op? Wat koop je ervoor? Die jongeren hadden misschien in een zeker opzicht gelijk: bidden heeft geen nut. Maar dan zeg ik er wel gelijk bij: zoals het ook geen nut heeft om bij voorbeeld steeds maar te blijven zeggen ‘ik houd van je’. Dat heeft ook geen echt nút. Maar het heeft wel degelijk zin. Liefde heeft het nodig, en geloven ook dat je kunt uitzeggen wat er in je omgaat, dat je onder woorden kunt brengen wat je bezighoudt, en – als het over geloven gaat – dat je jouw blijheid, je verdriet, je zorgen aan God kunt laten weten… Voor Jezus had bidden echt zin. Dat hoorden we vandaag en we hoorden ook hoe hij bad. Zijn gebed was niet lang. Hij zei eenvoudig: “Vader.” God was voor hem niet ‘een Iets-dat-er-ergens-wel-moet-zijn’, ook niet zoiets als de oerknal, of wat mensen ook menen te kunnen zeggen over God.  Misschien is Hij dat allemaal óók wel, dat weten wij niet… Maar Jezus noemt Hem gewoon: “Vader”, hij spreekt God aan zoals je een medemens aanspreekt. En vervolgens vraagt hij niet iets voor zichzelf, om een lang leven of om aanzien. Hij bidt in het gebed dat hij zijn leerlingen leert, ook niet voor de zieken of voor de mensen die in de maatschappij niet meetellen … terwijl Jezus toch voortdurend zorg en aandacht vroeg voor hen. Hij bidt ook niet dat de Romeinse bezetter verdreven mag worden uit zijn land… Nee, hij bidt dat de wereld en wij zullen worden zoals God ons bedoeld heeft. Het gaat hem om Gods wil… U moet mij goed verstaan. Jezus zegt niet dat we niet met onze alledaagse zorgen en dankbaarheid aan mogen komen bij God. Natuurlijk mogen we dat. Maar wat in dit Onze Vader van Jezus duidelijk wordt, dat is dat God voor hem voorop staat. Jezus brengt onder woorden dat de dingen waar hij naar verlangt allereerst alles met zijn Vader in de hemel te maken. Dat wordt duidelijk in de eerste drie beden van het Onze Vader: “Vader in de hemel, dat Uw Rijk toch mag komen, dat Uw Naam toch geheiligd mag worden, dat wat U wilt toch werkelijkheid mag worden.”  Het gaat Jezus dus niet om wat hij zelf wil, niet om wat hij zelf verlangt, maar om wat de Vader in hemel wil. En daar geeft hij dan drie voorbeelden van, - van wat Gods wil is: het nodige brood voor iedereen, vergeving en barmhartigheid en verlost worden van het kwade. Zo bidt Jezus. En hij voegt er nog iets aan toe, iets wat we ook in de eerste lezing hoorden. Als we bidden, moeten we het niet te gauw opgeven. Soms lijkt het dat er ondanks ons bidden maar weinig verandert aan de situatie waarin we verkeren. Ook hier kunnen we bij Jezus in de leer. Want zelfs toen het op het eind van zijn leven leek dat heel zijn vertrouwen op God ijdel was geweest… 'God mijn God waarom hebt u mij verlaten?'. Zelfs toen bleef hij bidden: 'niet mijn wil geschiede, maar de Uwe… Steeds weer, tot het einde van zijn leven op deze aarde, probeerde Jezus zich te vinden in Gods wereldplan. En hij deed dat, met aandrang kloppend op de deur… En uiteindelijk vond hij zijn vertrouwen terug: 'in uw handen beveel ik mijn geest'. En daarom herhaal ik het: bidden geeft zin aan je leven; het helpt je om je te oriënteren op wat Gods bedoeling kan zijn met jou en met de wereld; en soms kun je de dingen en gebeurtenissen waarvan je eerst dacht dat het niet te doen was, beter aan… Augustinus zei ooit: "het verlangen bidt altijd". Amen 


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider



Zondag 17 juli 2022, Feest van O.L.V. van de berg Karmel, 1 Koningen 18,42-45


Welkomstwoord


Gisteren is wereldwijd het feest gevierd van Onze Lieve Vrouw van de berg Karmel. In sommige landen wordt het zeer uitbundig gevierd met grote processies en feestelijke bijeenkomsten. In andere landen gebeurt het meer ingetogen. Sinds de fusie van de parochies van Vortum-Mullen, Sambeek en Boxmeer is Onze Lieve Vrouw van de berg Karmel de patrones van onze parochie. Daarom is het goed om in de zondagse eucharistieviering aandacht te geven aan dit feest. De lezingen van vandaag zijn de klassieke teksten die horen bij het feest. De eerste lezing gaat over de profeet Elia. In de evangelie lezing prijst een vrouw uit het volk Maria gelukkig. Ik hoop dat Maria het me niet kwalijk neemt dat ik in de overweging ook aandacht geef aan Elia. Ik wens u een goede viering.


Lucas 11, 27-28


Overweging


De Karmelorde kent twee grote voorbeeldfiguren. De eerste is de profeet Elia. De andere is Maria van Nazareth. Beide personen laten op een geheel eigen wijze zien hoe vanuit hun intieme verhouding met God de aandacht en de verantwoordelijkheid voor de medemens vorm krijgt. Beide personen verenigen in zichzelf het dubbelgebod van de liefde: de liefde tot God en de liefde voor de andere mens die is als jezelf. Elia leefde in de negende eeuw voor Christus. Het is een ruige figuur die niet behoorde tot enig profetengilde. Hij leefde in het noord rijk Israël, op de berg Karmel. Zijn naam betekent ‘Mijn God is Jahweh’. Het staat op het schild bij de ingang van de kerk. Die naam is polemisch bedoeld. Het is gericht tegen het koningshuis van Omri. Omri heeft een veelgodendom ingevoerd. Zijn zoon Achab bouwt in Samaria een tempel voor de god van de vruchtbaarheid, Baal. In de cultus van Baal zijn de goden nauwelijks betrokken op mensen. Hun onderlinge strijd is bepalend voor het lot van de mensen op aarde. Is Mot aan de macht dan is er hongersnood en dood. Iam is de oorzaak van de verwoestende kracht van het water. Als Baal de overhand heeft, is er regen en vruchtbaarheid. Een godsdienst waarin de willekeur van de goden het lot van de mensen bepaalt, is een uitstekend legitimering voor het politieke beleid van Achab dat eveneens op willekeur, corruptie en zelfverrijking is gebaseerd. Een conflict tussen Elia en Achab kan niet uitblijven. Elia kondigt een grote droogte aan. Er zal geen regen of dauw meer zijn. De macht van Baal en daarmee ook de macht van Achab wordt aangetast vanuit de verbondenheid van Elia met Jahweh. Jahweh is een totaal andere god dan Baal. Hij heeft zijn naam geopenbaard als ‘Ik zal er zijn voor jullie’.  Anders dan Baal heeft Jahweh zich verbonden met zijn volk. Hij heeft zijn trouw en zijn solidariteit toegezegd aan zijn mensen. Hij heeft zich verplicht aan Israël. ‘Ik zal jullie God en jullie zullen mijn volk zijn.’Na drie jaar droogte komt het conflict tot een hoogtepunt. Op de berg Karmel zijn de priesters van Baal verzameld samen met Elia. De afspraak is dat zowel de priesters van Baal als Elia een offer zullen brengen, elk tot hun eigen god. De god die vuur uit de hemel stuurt om het offer te verteren is de ware god.  De priesters van Baal bidden, roepen en schreeuwen de hele dag. Ze kerven zichzelf tot bloedens toe. Elia kan het niet laten om hen flink te sarren. Jullie moeten harder schreeuwen, want Baal hoort jullie niet. Misschien slaapt hij of misschien is hij op reis. Misschien heeft hij zich even teruggetrokken. Dat betekent dat hij misschien even is gaan poepen. Jahweh stuurt wel vuur uit de hemel om het offer te verteren. Daarna volgt een groot bloedbad. Alle priesters van Baal worden vermoord. De nederlaag van Baal maakt duidelijk wie de ware god is. Het is Jahweh die met zijn volk is begaan. Uit de zee stijgt een wolk op. Er valt een stromende regen. Het is Jahweh die het land vruchtbaar maakt en het volk zijn voedsel schenkt, niet Baal Het verhaal van Maria is geschreven in een geheel andere toonaard. Er is veel minder geweld, minder bloedvergieten, minder moord en doodslag. Maar de grondbeweging is dezelfde. De verbondenheid met God leidt tot een profetische kijk op onze werkelijkheid. God heeft aan Maria zijn liefde aangeboden. Hij heeft dat gedaan bij monde van de engel Gabriel: ‘Verheug u, begenadigde, de Heer is met u.’ Maria heeft die liefde beantwoord met wederliefde.  ‘Zie de dienares van de Heer. Mij geschiede naar uw woord.’ De innige verbondenheid met God maakt dat ze behoort tot de familie van God. Ze is vanzelfsprekend bij Hem thuis. In de lofzang van Maria wordt duidelijk dat zij zich, net zoals God zelf, verplicht aan de armen en misdeelden. De machtigen, de patsers die hun macht misbruiken voor corruptie en zelfverrijking, de mensen die zichzelf onaantastbaar wanen als waren ze goden, zullen door de arm van God worden gebroken. Maar de slachtoffers, de mensen in de marge mogen rekenen op een God die zich met hen verbonden weet. Ze mogen rekenen op de solidariteit van hen die zich, net zoals Maria, met God verbonden weten. In de evangelietekst van vandaag prijst een vrouw uit het volk Maria. “Gelukkig de schoot die U gedragen heeft en de borsten die U gezoogd hebben.’ Jezus breidt deze lofprijzing uit tot alle mensen die het woord van God horen en bewaren. Daarmee wordt ook van ons gevraagd om dezelfde bewegingen te maken als Elia en Maria deden. Ook wij kunnen onze verbondenheid met God omzetten tot een engagement met de mensen met wie God zich solidair heeft verklaard. We worden opgeroepen om een nieuwe gemeenschap te vormen. De muren die zijn opgetrokken door eigenbelang, zelfverrijking, xenofobie en homofobie worden neergehaald. De populistische afgoden van onze tijd zoals economie, winst, vooruitgang, consumisme, nut en eigen volk eerst zijn niet bekommerd om het lot en het welzijn van de gewone mensen. Maar het woord van God is: ‘Ik ben er voor jullie.’ De voorbeelden van Elia en Maria laten zien hoe wij kunnen leven naar dat woord. Ze laten zien dat God niet overwonnen kan worden, dat goedheid, liefde voor elkaar, solidariteit en betrokkenheid de grondslagen zijn waardoor alle mensen familie van God zijn en broers en zussen van elkaar.


Huub Welzen o.carm.


 


Overweging 15e zondag door het jaar (slotviering) op 10 juli 2022


Evangelielezing: Lucas 10, 25-28


Een wetsleraar stelt Jezus een vraag


Er kwam een wetsleraar naar Jezus toe. Hij wilde Jezus iets verkeerds laten zeggen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?’ Jezus zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet? Wat lees je daar?’ De man antwoordde: ‘Houd van de Heer, je God, met je hele hart, met je hele ziel, met je hele verstand en met al je kracht. En houd evenveel van je medemensen als van jezelf.’ Toen zei Jezus: ‘Dat is het goede antwoord. Als je dat doet, zul je eeuwig leven.’


Overweging


Een oude man zat bij de toegangspoort van een stad in het Midden-Oosten. Een jonge man kwam naar hem toe en zei: “Ik ben hier nooit geweest. Hoe zijn de mensen die hier in deze stad leven?” De oude man antwoordde met een vraag. “Hoe waren de mensen in de stad waar je vandaan komt?” De jonge man zei: “Egoïsten en slechteriken. Het is trouwens om die reden dat ik blij was dat ik vandaar kon weggaan.” De oude man zei: “Je zal soortgelijke mensen hier vinden.” Iets later kwam een andere jongeman in de stad en hij stelde aan de oude man diezelfde vraag: “Ik ben hier net aangekomen. Hoe is het volk hier in deze stad?” Ook aan hem antwoordde de oude man met de vraag. “Zeg me eens jonge man hoe waren de mensen in de stad van waar je komt?” De jongen antwoordde: “Het waren goede mensen. Gastvrij en eerlijk. Het kostte me moeite hen te moeten verlaten.” Daarop zei de oude man: “Je zal dergelijke mensen hier eveneens vinden.” Een handelaar, die zijn kamelen liet drinken bij de bron, had de gesprekjes tussen de oude man en die twee jonge mannen gehoord.  Toen ook de tweede jongen weg was, zei de koopman tot de oude man bij de poort: “Hoe kun je twee totaal verschillende antwoorden geven op eenzelfde vraag, gesteld door twee verschillende personen?” De oude man zei: “Ik heb aan ieder van hen het antwoord gegeven dat hij reeds in zijn hart meedroeg.” Wat wij meedragen in ons hart bepaalt hoe wij kijken en wat wij zien. Overal om ons heen is er goed en kwaad; ook in onszelf is er goed en kwaad. Iedereen die een beetje in zichzelf wil kijken, zal dat erkennen. Hier ligt een belangrijk punt: als we bereid zijn echt in onszelf te kijken, werkelijk stil willen staan bij onszelf, dan moeten we zeggen dat we vaak niet hebben geleerd om op een welwillende manier naar onszelf te kijken. Ga maar na. Hoe vaak vinden we het niet lastig om van onszelf te zeggen dat we iets goed hebben gedaan? Wij hebben vaak niet geleerd om tevreden te zijn met onszelf. En dat komt misschien wel omdat wij elkaar te vaak beoordelen op wat we doen en presteren. Dat begint al vroeg, zeker tegenwoordig, nu kinderen vaak al een (te) volle agenda hebben en al op jonge leeftijd op allerlei gebied flinke prestaties moeten leveren. En als we niet oppassen houden sommigen daar het gevoel aan over dat ze niet goed genoeg zijn. Maar…je kunt pas echt het goede in een ander zien en genieten van het goede om je heen als je de mens die je zélf bent werkelijk kunt accepteren, met alles erop en eraan. Jezus had dat al goed begrepen. En daarom dat het stukje evangelie dat we voor vandaag gekozen, zo belangrijk is. Het belangrijkste gebod is: houd van God; en houd evenveel van je medemensen als van jezelf.  Als je jezelf een beetje kent en jezelf kunt liefhebben, d.w.z. als je er van jezelf mag zijn zoals je bent, pas dan kun je ook echt begrip hebben voor een ander en welwillend kijken naar al het goede dat er in die ander is. Dan kun je ook accepteren dat die ander negatieve kanten heeft en dan kun je verdragen dat niet alles altijd gaat zoals jij zou willen. Ook hier in onze parochie, is er heel veel om dankbaar voor te zijn. Ja, inderdaad ook hier is er ontkerkelijking, wordt het aantal eerstecommunicanten en vormelingen kleiner, zijn er minder huwelijken die kerkelijk bevestigd worden en ja, ook het aantal kerkelijke uitvaarten loopt terug. Maar met die oude man onder de stadspoort zou ik willen zeggen: de manier waarop je hiernaar kijkt, hangt ook af van wat je meedraagt in je hart. Want ondertussen is er wel heel veel onderlinge zorg en dienstbaarheid, hebben we vieringen die ook mensen van buiten aantrekkelijk vinden en is er in het dagelijks leven van onze parochie een sfeer van omzien naar elkaar… dingen om mee te dragen in je hart...  dingen waardoor onze parochie ondanks die terugloop een fijne gemeenschap blijft waar menigeen zich thuis voelt. Laten we bidden dat we dit soort goede ervaringen kunnen blijven zien en vandaaruit geloof, hoop en optimisme zullen blijven uitstralen.


Ben Wolbers o.carm. pastor-teamleider


Overweging  14e zondag door het jaar 2 en 3 juli 2022


We zie aan Oekraïne heel nadrukkelijk wat er gebeurt als je zwak bent. Het is heel begrijpelijk dat president Zelensky vraagt om wapens. Hij wil graag straaljagers, tanks en raketten om die grote agressor te kunnen bestrijden. “Geloof Poetin niet”, zegt hij tegen de westerse landen waar hij hulp aan vraagt. “Het is een wolf”. Heel begrijpelijk, we sympathiseren bijna allemaal met Oekraïne. We hebben zelf in onze recente geschiedenis te maken gehad met een nietsontziende agressor. De meeste mensen die tegenwoordig leven hebben WO II niet meer meegemaakt, maar we weten van de verhalen en de filmbeelden uit de concentratiekampen zitten in ons. Wij begrijpen die vraag om tanks en raketten. Daarom is het misschien goed om tot ons door te laten dringen hoe radicaal de boodschap van Jezus is die wij zojuist hebben gehoord. Als Hij zijn leerlingen uitzendt zegt Hij: “Neem helemaal niets mee, behalve míjn vrede die je brengt aan ieder huis waar je komt”. Hij beseft hoe radicaal dat is, want Hij zegt ook: “Ik zend jullie als schapen onder de wolven”. Toen ik hierover nadacht, kwam een gesprek met ouders van dopelingen bij mij op. Het was een gesprek met ouders over hun motivatie om hun kind te laten dopen. Het ging er veel ouders om dat zij Jezus een inspirerende figuur vonden en dat zij wilden dat hun kind ook door Jezus geïnspireerd zou worden. De oude pastoor uit Utrecht die het gesprek leidde, hoorde dat zo een poosje aan en zei toen: “Jullie hebben het er nou wel over dat jullie willen dat je kind in het voetspoor van Jezus zal gaan, dat het zijn weg zal gaan, maar houden jullie er wel rekening mee dat die weg eindigde op het kruis? Willen jullie ook díe consequentie voor lief nemen?” Zélf een mens van vrede willen zijn, heeft tot gevolg dat je heel kwetsbaar bent tegenover mensen die macht over je hebben. Dat is niet alleen in Oekraïne het geval. Wij mensen kunnen helaas niet zo heel goed met macht omgaan. Ik zeg nadrukkelijk ‘wij’, want het is overal. Er is machtsmisbruik op het werk, in gezinnen en relaties. Soms is het niet eens zo heel duidelijk, we misbruiken soms ook macht zonder dat we het zelf direct in de gaten hebben. We hebben er allemaal ooit mee te maken gehad, dat gevoel totaal onmachtig te zijn. In de moderne psychologie wordt het zelfs onderkend als een van de belangrijkste factoren bij depressiviteit. Wij hebben het psychisch nodig om verweer te hebben. Toch, tegelijk, hebben we ook grote bewondering voor mensen die echt tot het einde toe de weg van de geweldloze vrede gaan. Jezus die ook die weg ging, stond aan het begin van een hele wereldgodsdienst. In de vrede die Hij bracht herkenden mensen God zelf. Mahatma Ghandi, Ds. Martin Luther King. Hun verweer was géén verweer. En dat sloeg ook de wapens uit de handen van de onderdrukkers. Daarom ook waren er zoveel mensen die er werkelijk blij om waren dat Titus Brandsma heilig werd verklaard. Een mens die tot het einde toe de weg ging, die ging voor dat waarin hij geloofde: barmhartigheid, vergeving, liefde voor elke mens. Hij nam de uiterste consequentie en, heel belangrijk, vond daar zélf zijn vrede. Ergens voelen we wel aan dat die uiterste consequentie nemen van ons geloof, wérkelijk een weg van vrede gaan, ook onszelf vrede zal schenken. Dat we niet meer verscheurd zullen worden tussen onze angst voor onder te gaan en ons geloof dat ons vertelt dat we in Gods hand zijn en dat er niets is dat ons kan losmaken van onze Schepper. Want, dat is toch waar Jezus in geloofde, en Titus en al die mensen die werkelijk probeerden de weg van Jezus te gaan? Die mensen worden soms heiligverklaard. Maar er zijn zoveel mensen die helemaal niet als heilig bekend staan en die in hun leven vredebrengers zijn. Mensen die verzoening zoeken waar oorlog of ruzie is, die strijden voor gerechtigheid, waar onrecht heerst. Die de boodschap van vrede brengen, ongeacht wat dan ook. Bidden wij, dat ook wij die weg durven te gaan.



Zr. Susan van Driel o.carm.


 


Boxmeerse Vaart 19 juni 2022 – Sint Petrus basiliek – Boxmeer


Evangelie en overweging


Lukas 9,11b-17


In die tijd sprak Jezus tot de menigte over het Rijk Gods; en wie genezing nodig hadden genas Hij. Toen de dag ten einde begon te lopen kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: “Stuur de mensen weg; dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.” Maar Hij antwoordde: “Geeft gij hun maar te eten”. “Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen”, zeiden ze, “of we zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.” Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen: “Laat hen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.” Dat deden ze en ze lieten allen plaats nemen. Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten. Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken. 


Overweging


Het leek een onmogelijke opgave: zoveel mensen te eten geven en die moesten daarna ook nog ergens onderdak zien te vinden. Dat vonden de leerlingen van Jezus ook: het was een onmogelijke opgave. Daarom zeiden ze tegen hem dat hij ze maar naar de dorpen in de buurt moest sturen. ‘Laat ze daar om eten en om hulp vragen’. Met andere woorden: laat ze het zelf maar uitzoeken. Maar Jezus ging daarin niet mee. ‘Zorgen júllie maar dat ze te eten krijgen’. We kennen de afloop. Na wat tegensputteren gingen zijn leerlingen toch aan de slag. Ze kregen de mensen zo ver dat ze met het weinige dat er was, gingen delen met elkaar. Wat eerst een onmogelijke opgave leek, werd toen toch werkelijkheid. Door het geloof en het vertrouwen en het aandringen van Jezus. In de weken na dit wonderlijke gebeuren had Jezus een paar heel indringende gesprekken met zijn leerlingen. Wat toen de meeste indruk op hen maakte was dat hij bij herhaling zei dat hij er alles voor over had als er maar een wereld zou worden waarin de liefde en de goedheid van zijn Vader in de hemel zichtbaar en richtinggevend zouden zijn voor alle mensen… Hij had er álles, zelfs zijn leven voor over. ‘De Mensenzoon zal veel moeten lijden en ter dood worden gebracht…’, zei hij. De leerlingen konden dat niet geloven… ‘Dat nooit, Heer…’, maar toch… dat hij er wel degelijk rekening mee hield dat zijn geloof hem zijn leven zou kosten, liet hij later zien, tijdens zijn laatste maaltijd met zijn vrienden. Toen nam hij namelijk het brood dat op tafel stond, hij brak het en gaf hun allemaal een stuk. Hij nam toen ook de beker met wijn en gaf hun díe te drinken. En toen zei hij: ‘Zo wil ik herinnerd worden… doe dit tot mijn gedachtenis… dit ben ik zelf… zo zal ik blijvend onder jullie aanwezig zijn… ik ben als dit brood dat nu gebroken wordt voor jullie en als deze wijn die jullie nu te drinken krijgen’... Wij weten nu dat hij daarmee al verwees naar zijn kruisdood op de volgende dag. Hij wist dat hij zou moeten sterven. Hij moest gebroken worden omdat de godsdienstige leiders het niet konden hebben dat hij, tegen alles en iedereen in, prioriteit gaf aan liefde, vrede, recht en gerechtigheid… én omdat hij erop vertrouwde dat dit ook het diepste verlangen is van de Vader in de hemel… Zo werd het brood dat hier en overal in onze wereld elke dag in Jezus’ naam gebroken en gedeeld wordt in de eucharistie, hét teken bij uitstek van zijn manier van zijn leven en sterven. En daarom is dit brood heilig brood. Brood op zich is niet heilig. Maar dit brood wel.  Het brengt ons in herinnering dat Jezus zijn leven gegeven heeft omdat hij intens geloofde in een wereld zoals God die bedoeld heeft. Dit brood is ook heilig omdat het ons oproept om net als Jezus veel, zo niet alles over te hebben voor de komst van die wereld. En de beker met wijn die bij iedere eucharistie op het altaar staat is heilig omdat je vanuit de traditie van de Boxmeerse Vaart kunt zeggen: ‘het is een beker die overstroomt van liefde’. Straks dragen wij dit heilig brood van Jezus in de processie plechtig rond door de straten van Boxmeer. Ik hoop dat dit ons én de mensen langs de kant te denken geeft en dat we, al is het maar in een flits, even beseffen wat Jezus ons heeft voorgedaan…


Ben Wolbers, pastor-teamleider o.carm.


Feest van de Heilige Drie-Eenheid 12 juni 2022


Als misdienaar heb ik vaak de tekst gelezen die rondom de apsis in de kerk van mijn geboortedorp geschreven staat: ‘Ere zij God de Vader die mij geschapen heeft. Ere zij God de zoon die mij verlost heeft. Ere zij God de heilige Geest die mij geheiligd heeft.´ Pas veel later heb ik beseft dat deze tekst op een specifieke manier gelezen wil worden. Het is geen beschrijving van God, maar een lofzang aan God. Het is de uitdrukking van mensen die God eer brengen vanwege de manier waarop zij God ervaren hebben. Het is de lof van mensen aan God die hebben ervaren dat hun bestaan een geschenk is, dat er ooit ruimte is gekomen in hun benauwenissen en dat ze deelgenoot mogen zijn van een werkelijkheid die groter is dan zij zelf. Het is van enorm belang te beseffen dat ons spreken over God zelden uitspraken zijn over hoe het is met God, hoe Hij in elkaar zit. Al ons spreken over God zijn uitdrukkingen van onze ervaringen met God. De geloofsformuleringen dat God één natuur is in drie personen is geen anatomie van de christelijke godheid. Het is een poging van mensen in de eerste eeuwen van het christendom om uit te drukken hoe ze God ervaren hebben. Het is ongelooflijk belangrijk om te beseffen dat al onze woorden over God niets anders zijn menselijke pogingen om tastenderwijze te reiken naar het geheim dat God is. Dat geheim gaat ons fundamenteel te boven. Ons spreken over God kan Hem nooit geheel omvatten. Dat besef maakt ons bescheiden als we spreken met mensen die geloven op een andere manier. In het verleden is in christelijke regionen vaak gesproken over ketters en afvalligen. Andersgelovigen zijn vaak met geweld gedwongen om zich te bekeren tot het ware geloof. We moeten ook niet vergeten dat de godsdienstoorlogen zelden met het geloof alleen van doen hadden. Meestal was het ook een strijd om de macht en om geldelijk gewin. Veel bloedvergieten is er het gevolg van geweest. Ook nu nog zien we dat de overtuiging van het eigen fundamentalistisch gelijk een nietsontziende agressiviteit met zich mee brengt. Bekeringsdrift en agressiviteit is een gevaarlijke combinatie. Niet alleen in christelijke kringen, maar ook in andere godsdiensten. We weten niet welke wegen God met mensen gaat. Wel kunnen we zien hoe mensen proberen uit te drukken wat God met hen gedaan heeft, hoe Hij hun leven veranderd heeft. Het besef dat de beelden en de woorden die we daarvoor we gebruiken, uitdrukkingen zijn van menselijke ervaringen met God, van ons verlangen naar God en soms ook van ons gemis aan God, maakt een dialogische omgang met elkaar mogelijk. We zouden ervan doordrongen kunnen zijn dat onze vragen naar God niet dezelfde hoeven te zijn als de vragen van andere mensen. Onze eigen weg hoeft niet per se dezelfde weg te zijn als de weg die God met anderen gaat. Religieuze taal is ervaringstaal. Het is de nooit gelukte poging om het onzegbare te zeggen. Dat betekent ook dat we op een bepaalde manier naar elkaar moeten luisteren. Als we willen verstaan wat werkelijk in onze woorden klinkt, zullen we in en achter de woorden moeten luisteren naar wat er werkelijk gezegd wil zijn, maar onzegbaar is. We zullen moeten luisteren met de oren van een gelovig hart en van een gelovige ziel. Het is als met de beroemde versregel uit het gedicht Awater van Martinus Nijhoff: ‘Lees maar er staat niet wat er staat.’ Awater werkt op een kantoor. Hij is accountant of zoiets, wordt in het gedicht opgemerkt. Met schrijft er Arabisch schrift met Italiaans. Dat wil zeggen dat men cijfers en letters gebruikt. Men is er aan het werk met rekenmachines en typemachines. 


… De schrijfmachine mijmert gekkenpraat.


Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:


‘O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen


waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,


en niet meer ga ik op vrije dagen


met een paar bloemen naar het hospitaal,


maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan …’


Dit staat er…


In de cijfers en de letters die het kantoor produceert is verdriet, verlangen, teleurstelling, gemis en hunkering uitgedrukt. ‘De schrijfmachine mijmert gekkenpraat.’ Cijfers en letters staan er niet. ‘Er staat: ‘O moeder …’’ De zakelijkheid van de kantoorproducten communiceert de diepmenselijke emoties, die we allemaal kennen. Willen we het verstaan dan is het nodig te weten dat er niet staat wat er staat. Luisteren naar religieuze taal, luisteren naar de religieuze ervaringen van de ander, gebeurt op een soortgelijke manier. Het is horen wat niet wordt gezegd, en verstaan wat onzegbaar is. Kenmerk van de religieuze dialoog is terughoudendheid in het oordeel over wat de ander beweegt. Nodig is wederzijdse empathie, eerbied en respect, omdat we in de ander God werkzaam weten. In een dergelijke dialoog kunnen we wat de ander ter sprake brengt ervaren als een geschenk. We kunnen de werkzaamheid van God in de ander ervaren als we ons ontdoen van alles wat ons hindert tot God te naderen. Interreligieuze dialoog is daarom ook een ascese. Het is het opschorten van het eigen gelijk en erkennen dat God groter is dan we zelf kunnen denken. Het is erkennen dat God met ons soms onvermoede wegen gaat. Op Drievuldigheidszondag spreken we over God als Vader, Zoon en Geest. Misschien moeten we spreken over een meervuldigheidszondag. De erkenning dat God zich op velerlei wijzen aan mensen manifesteert en openbaart, kan een einde maken aan het religieuze geweld.


Prior Provinciaal Huub Welzen o.carm.


Tweede Pinksterdag maandag 6 juni


Eerste lezing: Handelingen 1,12-14, Evangelie: Johannes 19, 25-34


Wij willen altijd het beste voor hen van wie wij houden. Wij willen niet dat er iets ergs gebeurt met hen. Wij zouden verdrietig zijn als iemand die wij goed kennen pech heeft. De ouders willen zeker niet dat hun kinderen lijden. Het belangrijkste voor de ouders is het geluk van hun kinderen. Het evangelie dat wij vandaag horen vertelt dat Maria bij het kruis van haar Zoon stond. Dat was echt een aandoenlijk moment. Maria was beslist echt verdrietig. Voor de laatste keer was Maria naar haar Zoon aan het kijken. Ik vraag me af hoe ik me zou voelen als zoiets in mijn leven zou gebeuren. Wij kunnen ons voorstellen dat wij in positie van Maria waren. Menselijk, was dat echt een onaanvaardbaar incident. Wij zouden misschien erg boos kunnen zijn als er zoiets met ons zou gebeuren. Wij zouden eraan denken om wraak te nemen op mensen die ons hart en gevoel hebben gekwetst. Maar wat is er gebeurd met Maria? Zij was toen echt verdrietig. Welke moeder zou toestaan dat haar kind gemarteld wordt? Maria is echt een sterke moeder. Zij liep niet weg van die bittere werkelijkheid. Maria keek naar haar Zoon met de ogen van het geloof. Dat was een genadig moment. Op dat moment nam zij afscheid van haar Zoon, maar tegelijkertijd kreeg zij een opdracht. Jezus keek naar Zijn moeder en zei: “vrouw, daar is nu je zoon”. Een tegen de leerlingen van wie Hij hield zei Hij: “daar is je moeder”. Sinds dat moment kreeg Maria een opdracht als “de moeder van de kerk”, de moeder voor iedereen die in Jezus gelooft. Van Maria kunnen wij heel veel leren. Op het moment dat Maria bij het kruis van haar Zoon was, realiseerde Maria zich dat Jezus niet van haar was, maar van God en de mensheid. Maria leert ons hoe wij ons bezit los moeten laten. Alles wat wij hebben is van God. Wij moeten wat wij hebben terug aan God geven, als God dat wil. Van Maria leren wij ook om ons leven aan God te geven. Wij vertrouwen dat Gods wil het beste is voor ons. Wij zijn gevraagd om Zijn wil in ons leven te laten gebeuren. Maria realiseerde zich dat het de consequentie van haar antwoord was toen zij was gevraagd om de moeder van Jezus te worden. Maria heeft geantwoord: “ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt”. Misschien herinnerde Maria zich wat Simeon had gezegd: “ook door uw ziel zal een zwaard gaan”. Van Maria leren wij ook hoe wij nederig moeten zijn. Maria is moeder van Jezus. Maar zij is niet trots op haar positie als de moeder van God. Zelfs zij is de leerling van Jezus. Nadat Jezus was gestorven, ging Maria samenwonen met de leerlingen. Iedere dag gingen zij bidden. Samen met de leerlingen wachtten zij op de komst van de heilige Geest die Jezus had beloofd. Moge Maria ons voorbeeld zijn om goede leerlingen te worden. 


Simon Taa o.carm.


Zondag 5 juni Pinksteren


‘Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak.’ Mooi woord ‘gedruis’, in tegenwoordige vertalingen wordt het Griekse woord ook wel vertaald met ‘geraas’. Als wij in het woordenboek gaan opzoeken wat ‘gedruis’ is, dan zie je dat het heel veel betekenissen heeft. Gedruis is dof en verward geluid, dof geraas, drukte, leven. Maar ook is het geweld, lawaai, onrust, rumoer en tumult. Als je die betekenissen zo hoort, zou je kunnen zeggen dat wij in onze dagen bij uitstek leven in een tijd van gedruis; een tijd waarin er veel lawaai is, van muziek die door geluidsboxen dreunt, van verkeerswegen die overal het landschap doorsnijden. Er zijn in Nederland nog maar weinig plaatsen waar het écht stil is, waar je de vogels kunt horen zonder motorengeronk. Maar het gaat niet alleen over het lawaai van geluid, er is dagelijks op televisie en in de krant het lawaai en geweld van oorlog en terrorisme, van moord en doodslag, onderdrukking en uitbuiting, egoïsme en haatzaaien. Het is het gedruis waarmee angst wordt gezaaid tegen wat ánders is. Het is het gedruis dat muren wil bouwen om mensen tegen te houden die op zoek zijn naar een menswaardig leven en dat een heel grote mond opzet met de leus ‘eigen volk eerst’. Het gedruis van de H. Geest is heel anders, het is juist een tegengeluid. In de eerste verzen van onze Bijbel wordt al over Gods Geest gesproken, het is de Geest van God die over de wateren zweeft, al vóór de schepping. Hij schept hemel en aarde en alles wat daarin is. Die Geest wil opbouwen. Die Geest zoekt juist het leven en zeker niet afbraak en dood. Het gebeurt nogal vaak dat mensen zeggen dat zij niet zoveel kunnen met de H. Geest. Dat zij er nooit tot bidden. Tot God of tot Jezus is veel makkelijker. Het lijkt of de H. Geest ongrijpbaarder is. Toch, als we goed lezen wat in Jezus in de tweede lezing zegt: “de Helper, de heilige Geest die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.” ‘Hij breng u in herinnering’. De Geest maakt bewust van wat goed is en wat leven geeft. De Geest maakt bewust van de vrede en al het andere dat Jezus heeft geleerd: vergeving, barmhartigheid, elkaar daadwerkelijk terzijde staan; vernietigende en veroordelende krachten bestrijden. Als wij dan nu even denken aan al het lelijke gedruis van onze wereld dat ik zojuist heb genoemd; en beseffen hoe erg we het elke dag weer vinden dat al die ellende gebeurt, hoe we zouden willen dat de wereld ánders zou zijn. Wordt dan de geestkracht van God eigenlijk niet heel concreet? Gewoon in ons leven, elke dag dat wij ons bewust zijn dat dit heel vaak niet de wereld is die God voor ogen had toen Hij die schiep. Wij mogen geloven zo’n moment van besef een moment is waarin de Geest van God werkzaam is. De Geest van liefde in ons, die als het ware recht uit de hemel komt. En dat gebeurt niet altijd met veel tamtam, maar vaak in het verborgene. Als we alleen zijn, in onze eigen stoel, voor de televisie. Of ’s morgens, gebogen over de krant. Soms brengt die Geest ons dan ook weleens in gebed, want heel vaak is voor ons iets daadwerkelijk veranderen niet zomaar mogelijk. Soms blijft ons niet veel anders over dan ‘Heer ontferm U’, over die mens, ‘ontferm U’, over onze aarde, ontferm U over mij, want soms ben ik bang. De apostel Paulus zegt ‘de Geest zelf bidt in ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’. Maar de Geest blijft nooit in zichzelf besloten. In de eerste lezing hebben we gehoord hoe de Geest de apostelen en leerlingen naar buiten drijft. Ze hadden angstig bijeengezeten, maar opeens voelen ze zich geroepen om aan wie het maar wil horen te vertellen over wat Jezus had geleerd over het Rijk Gods. Ze gaan de wereld in om op hun beurt gedruis te maken, het gedruis van de boodschap van liefde en vrede die – dat mogen wij geloven – door geen dood kapot is te maken. Ook ons drijft die Geest. Hij breng ons hier samen, Hij brengt ons tot gebed, als wij voor onze aarde bidden of als we een luisterend oor hebben voor mensen in nood én als we opkomen in woord en daad voor de zwakke en rechteloze. Wij leven door zijn adem, Hij leeft in ons. Daarom wil ik vandaag deze overweging besluiten met dat zo bekende gebed:


Kom heilige Geest, vervul de harten van Uw gelovigen


en ontsteek in hen het vuur van Uw liefde.


Zend Uw Geest uit en alles zal worden herschapen.


En U zult het aanzien van de aarde vernieuwen.


Amen



Zr. Susan van Driel o.carm.


Woord en Communie-viering op zondag 29 mei 2022


Eerste lezing: Handelingen 7,55-60  Evangelie: Johannes17, 20-26


Met elkaar hebben we geluisterd hoe Jezus bidt tot zijn Vader in het bijzijn van zijn door Hem geliefde leerlingen. In zijn gebed, bidt Jezus ook in het bijzijn van ons. Ook wij zijn door Hem geliefde leerlingen. Ook wij zijn door Jezus uitgenodigd om met Hem maaltijd te houden, zoals toen. Je gebed uitspreken in bijzijn van anderen, of luisteren naar het gebed dat een ander voor jou bidt, dat ervaar ik als intiem, als een uiting van verbondenheid, van Samen-zijn, van één- zijn. In onze voorbereiding op deze viering, hebben wij ons de vraag gesteld: wat gebeurt er in mij als Jezus in mijn bijzijn dit gebed voor ons bidt? Wat gebeurt er in u terwijl u luistert naar Jezus zijn gebed? Wij proberen onze ervaring te verwoorden.


Greetje


Het luisteren naar Jezus zijn woorden, roept de herinnering aan mijn ouderlijk huis in mij wakker. De laatste maaltijd die wij voor ons vertrek met elkaar gebruikten, werd altijd afgesloten met het gebed van mijn vader waarin hij God vroeg ons voor onheil te behoedden. Uit het gebed van mijn vader sprak liefde. Liefde voor God en liefde voor ons. In mijn luisteren naar Jezus zijn gebed, word ik ontroerd door Jezus zijn liefde voor zijn Vader en voor ons. Jezus bidt voor ons dat de liefde die Hij van God ontvangt ook in ons mag zijn opdat Hij zélf in ons mag zijn. In heel het gebed van Jezus vraagt Hij God de Vader dat wij één-zijn. Eén-zijn zoals Hij en de Vader één-zijn. En dat wij één-zijn mét Jezus en de Vader. Ik hoor in Jezus zijn gebed zijn grote wens om met ons, met mij één te zijn. De liefde en verbondenheid die ik in Jezus zijn woorden hoor, ervaar ik, maar kan ik nauwelijks onder woorden brengen. En wat ik ervaar is zo groots, dat ik er stil van word. Woorden schieten te kort. En als ik ga zoeken naar woorden, dan durf ik die niet in bijzijn van u uit te spreken. Schroom weerhoudt mij. Mijn oplossing hiervoor is dat ik wel wat durf te zeggen over de liefde die ik ervaar als ik op mijn beurt, voor anderen bidt of als mensen zeggen voor mij te bidden. Als ik voor iemand bidt, dan ben ik in mijn hart dicht bij die persoon. Ervaar ik diepe verbondenheid, een één-zijn in het samen kinderen van God zijn. Dat anderen hun verbondenheid, hun één-zijn met mij in gebed voor mij tot uitdrukking brengen, dat doet mij veel. Dat doet mij goed, dat doet mij mijn leed verzachten, vergeten ook. De liefde van de ander, het met mij samen-zijn voor God, balsemt mijn ziel. En als ik luister naar Jezus zijn bidden, luister naar zijn woorden van liefde en verbondenheid, dan hoor ik zijn liefde in mijn bidden voor anderen, ervaar ik zijn liefde in het bidden van anderen voor mij.  Aanschouw ik iets van Zijn heerlijkheid, Zijn gelaat in mensen. Hoe zou ik zonder kunnen leven?  


Betzie


Als ik me realiseer dat Jezus voor mij bidt voel ik me heel klein, voel ik me gekoesterd. Het geeft me vertrouwen in het leven. Het is zo’n intiem gebeuren dat me gegeven wordt, om míj het doet me blozen. Het geeft me kracht die ik niet had verwacht. Jezus voelt zich verantwoordelijk voor mij. Bidden is relatie over en weer en verbondenheid de hele dag door maar die verbondenheid moet ik wel onderhouden. Familie heb je, vrienden krijg je. Jezus is voor mij beiden. Het vraagt bewust zijn en aandacht en dat schiet er regelmatig bij in. Ik ben een gelegenheidsbidder, zo door de dag heen maar niet op vaste tijden is er een moment van even aandacht voor een vrij woord van gebed. Het maakt me blij dat ik dat zo kan doen, het voedt me. Doe ik dat niet dan voel ik een geestelijke verdorring en perkt dat het leven in. Ik wil wel graag ook geestelijk productief zijn daartoe roept Jezus ons op om vrucht voort te brengen en gelukkig te zijn. Samen lukt dat. Ik zou naar Titus Brandsma willen bidden:


Jezus als ik U aanschouw


dan weet ik dat ik van U hou


en dat ik door U wordt bemind


als Uw bijzondere vrind.


Mogen we allen ervaren dat we Jezus’ bijzondere vrienden zijn in een biddend leven.


Greetje Feenstra en Betzie Brakels


 


Hemelvaart donderdag 26 mei


Eerste lezing : Handelingen 1, 1-11, Evangelie     : Lucas 24, 46-53


Zusters en broeders


Om de paar jaar is er een opeenvolging van leiderschap in iedere instelling, of het nu gaat om politieke, sociale of religieuze instellingen. De nieuwe leider zal gaan werken, terwijl de oude leider niet meer zal functioneren. De nieuwe zal de macht overnemen en de oude kan zich niet inmengen. De oude heeft geen macht meer.Vandaag vieren wij de gebeurtenis die tweeduizend jaar geleiden heeft plaatsgevonden. Jezus is opgevaren naar de hemel en Zijn leerlingen zijn de getuigen geweest van wat er is gebeurd. Wij kunnen ons voorstellen hoe het spannend was toen de leerlingen Jezus naar de hemel zagen opvaren. Die spanning is verteld in de eerste lezing die wij net hoorden. Toen de leerlingen bij Zijn hemelvaart Jezus gespannen nastaarden, kwamen er twee mannen die hun lieten weten wat er zou gebeuren. Jezus die is opgeheven naar de hemel zou wederkeren.Jezus moest terug naar zijn vader gaan om zijn belofte te vervullen. Jezus had beloofd dat Hij naar zijn Vader terug zou gaan om een plaats voor ons gereed te maken. Aan de ene kant, was de hemelvaart van Jezus voor de leerlingen een onrustig en ontroerend moment, maar aan andere kant was het een bemoedigend moment. Dat was echt een moment van afscheid, maar ook een moment van geloof. In een andere tekst van het evangelie zegt Jezus: “als Ik niet ga, komt de Geest van troost niet naar jullie toe. Hemelvaart betekent een zending. Jezus vroeg zijn leerlingen om in Jeruzalem te blijven tot de heilige Geest op hen werd uitgestort. De Heilige Geest maakte hen sterk en bereid om de opdracht van Jezus te verrichten. Dat betekent dat de leerlingen geen opvolgers van Jezus waren. Zij namen de macht van Jezus niet over. Maar zij waren de boodschappers van Jezus. Zij moesten doen wat Jezus wilde. Zij werden gezonden om de bekering en vergiffenis te verkondigen. Jezus heeft de macht en de leerlingen kregen die macht van Jezus. Dat betekent dat Jezus ook in hen geloofde dat zij Zijn opdracht konden verrichten. 


Zuster en broeders


Wij allemaal zijn geroepen en gezonden om zijn verrijzenis te verkondigen. Wij zijn de getuigen van Gods liefde. Zoals de leerlingen krijgen wij ook dezelfde macht van God die ons sterk maakt. Jezus geeft ons Zijn kracht en macht opdat wij Zijn missie kunnen voortzetten. Jezus wil dat wij met Zijn macht en kracht de liefde en vrede kunnen verspreiden. Hij heeft Zijn missie aan ons toevertrouwd. Jezus die ons heeft geroepen en gezonden laat ons niet alleen. Hij is altijd bij ons. In het evangelie hoorden wij dat Jezus Zijn handen hief en hen zegende. De handen opheffing en zegening zijn het teken dat Jezus altijd met Zijn leerlingen meeging. Jezus zou ook hetzelfde doen als wij Zijn opdracht zouden verrichten. Aan het einde van het evangelie hoorden wij ook dat de leerlingen vol vreugde naar Jeruzalem terug keerden. Moge wij ons ook in Hem verheugen dat Hij ons zendt in ons dagelijks leven en dat Hij altijd bij ons is. 


Simon Taa o.carm.


 


Zondag 22 mei op de 6e zondag van Pasen 


in deze viering hebben de kinderen die op 26 juni hun eerste communie gaan doen, zich voorgesteld aan de parochianen; tevens is een van de communicanten in deze viering gedoopt.


Begroeting en inleiding


Goedemorgen. Welkom allemaal. In het bijzonder de kinderen die binnenkort hun eerste communie gaan doen. Jullie zijn vandaag gekomen om je voor te stellen aan de mensen hier in de kerk. Want zij willen heel graag weten wie toch die kinderen zijn die over een paar weken, op 26 juni, hun eerste communie gaan doen, die er graag echt bij willen horen, bij Jezus en bij ons allemaal. Wij vinden het met z’n allen héél  fijn dat jullie hier vandaag gekomen zijn. We vieren hier vandaag niet alleen dat jullie binnenkort eerste communie gaan doen. Jullie zijn hier ook omdat een van jullie, Amy, Amy Jansen, vandaag gedoopt wordt. De meesten van jullie zijn gedoopt toen je nog héél klein was. En je weet er dus helemaal niets meer van. Maar nu kun je dus meemaken, hoe dat gaat, gedoopt worden. 


De eerste lezing is genomen uit het boek Handelingen [2, 41-47]


De mensen die de woorden van Petrus aannamen, lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten. Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. Ontzag beving eenieder, want door de apostelen werden vele wonderbare tekenen verricht. Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk; ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte. Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van het hart, loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst. En elke dag bracht de Heer er meer bijeen, die gered zouden worden. 


De evangelielezing is genomen uit het evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes     [14, 23-29]


Jezus zei eens het volgende: “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen. Wie Mij niet liefheeft, onderhoudt mijn woorden niet; het woord dat u hoort, is niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft. Dit zeg Ik u, terwijl Ik nog bij u ben, maar de Helper, de heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.  Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u. Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden. U hebt Mij horen zeggen: Ik ga heen, maar Ik keer tot u terug. Als u Mij lief zou hebben, zou u er blij om zijn dat Ik naar de Vader ga, want de Vader is groter dan Ik. Nu, eer het gebeurt, zeg Ik het u, opdat u, wanneer het gebeurt zult geloven. 


Overweging


Omdat we straks Amy gaan dopen, zal mijn overweging vandaag wat korter zijn dan u van mij gewend bent. Ik beperk me vandaag tot een korte uitleg van de lezingen die we zojuist hoorden. ‘Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef Ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan’, zegt Jezus in het evangelie van vandaag. Deze woorden maken deel uit van de toespraak die hij op de avond voor zijn dood hield voor zijn vrienden. ‘Mijn vrede geef ik jullie…’, hoorden we Jezus zeggen. In de eerste jaren na de dood van Jezus leken die woorden ook echt uit te komen. Als we de woorden in de eerste lezing mogen geloven, was er in het prille begin de jonge Kerk een grote saamhorigheid en eensgezindheid onder de vrienden en de leerlingen van Jezus. Maar dat zou niet zo blijven. Zo’n 10 à 15 jaar later brak er een pittige ruzie uit. Zo erg dat er een grote vergadering georganiseerd moest worden, een zo genaamd apostelconcilie. Want er dreigde een splitsing in de kerk. De kwestie waar het over ging was de besnijdenis. Enkele leerlingen vonden dat de volgelingen van Jezus zich volledig aan de Joodse wetten moesten houden. In de wet van Mozes, de Thora, staat geschreven: ‘Op de achtste dag moet het kind besneden worden’ (Leviticus 12,3). Alle Joodse mannen, ook Jezus, werden besneden op de achtste dag na de geboorte. Joden hebben grote eerbied voor de Thora. Zij beschouwen die als een geschenk van God. Geen letter van de Thora zal verloren gaan, had Jezus gezegd. Voor veel gelovigen van de jonge kerk was de besnijdenis daarom vanzelfsprekend. Maar twee leerlingen van Jezus, Paulus en Barnabas, zagen dit anders. Zij hadden lange reizen gemaakt naar onder andere Klein-Azië en Griekenland en daar veel mensen ontmoet die christen wilden worden. Maar gaandeweg waren ze zich gaan afvragen of je dan ook besneden moest worden. Volgens Paulus en Barnabas niet, volgens Petrus wel. En zo ontstond er een onenigheid die uitgroeide tot een grote ruzie. Een ruzie kan verschillende kanten op gaan. Mensen kunnen elkaar de oorlog verklaren en de wapens opnemen. Of ze kunnen elkaar de rug toekeren en gescheiden wegen gaan. Al die mogelijkheden hebben we in de loop der tijd werkelijkheid zien worden en ze zullen helaas plaats blijven plaatsvinden, met alle gevolgen van dien: levens die voortijdig worden beëindigd, mensen die moeten vluchten vanwege het geweld in eigen land, families die uiteen worden gerukt door een verschil van mening… De leerlingen kozen – gelukkig – voor een de andere mogelijkheid. Ze gingen praten met elkaar, hoe lastig dit ook was. Zij zetten hun standpunten uiteen. Er vielen harde woorden. De gemoederen liepen hoog op. Maar het lukte hun toch om vast te blijven houden aan hun gezamenlijke doel: volgelingen van Jezus blijven. Ze wilden er samen uit komen, ze wilden samen verder. Na veel praten lukte dat ook. De vrede en eensgezindheid waar het evangelie over spreekt is niet een gemakkelijke vrede. Het is een vrede waar wij ons voor moeten inspannen. Eensgezindheid komt er slechts als wij elkaar in ons anders-zijn willen ontmoeten en elkaar leren verstaan én accepteren. Jezus heeft ons zijn Geest beloofd om ons daarbij te helpen. Zijn Geest van elkaar willen verstaan, zijn Geest van liefde voor iedere mens, zijn Geest van geloof in de ander. Blijven wij bidden om die Geest.


Ben Wolbers, pastor-teamleider o.carm.


Zaterdag 14 mei bij gelegenheid van de heiligverklaring van Titus Brandsma o.carm.


‘Wat is nou eigenlijk mystiek?’ Dat is een vraag die ik heel vaak hoor. Ik vind dat op de vooravond van de heiligverklaring van Titus Brandsma een heel belangrijke vraag. Want bij alles wat Titus deed, voor heel veel mensen en allerlei goede doelen, speelde de mystiek op de achtergrond mee. Hij was er eigenlijk altijd mee bezig. Daarom denk ik dat wij Titus Brandsma pas echt de eer geven die hem toekomt als wij naar hem willen luisteren over die vraag ‘wat is mystiek?’ Een vraag die voor iedere mens, volgens Titus, belangrijk is. Want, meende hij, íedere mens is ten diepste een mysticus.Titus Brandsma geloofde dat heel de schepping het bestaan ontvangt van God, dus ook ieder mens. U en ik, hier en nu, wij krijgen het leven van God. Titus zou zeggen dat in de diepte van onze ziel wij met God verbonden zijn en dat God het leven in ons aanblaast. Dat is ook de reden dat mensen naar God kunnen verlangen. Daar is toch eigenlijk in onze wereld niet zomaar een aanwijsbare reden toe, maar toch zoeken veel mensen naar God: bidden ze, gaan ze naar de kerk, lezen ze de Bijbel en allerlei boeken die gaan over hoe God en mensen met elkaar omgaan. Daartoe voelen mensen zich getrokken. Titus Brandsma bestudeerde ook heel veel geschriften die over die relatie tussen God en mensen gaan. Geschriften van mystici die schreven over hún zoektocht en hun vaak heel sterke verlangen. Titus las in die geschriften dat diep in de ziel van de mens, waar God en mens met elkaar verbonden zijn ook het begin van de liefde ligt, liefde voor God én mensen. Titus Brandsma bestudeerde heel veel geschriften, maar hij had ook een paar lievelingsboeken. Een van die boeken was de Evangelische Peerle. In die Evangelische Parel staat een tekst die de oorsprong van de liefde beschrijft. Het is best een ingewikkelde tekst, maar toch wil ik er een paar regels van laten horen omdat Titus zo onder de indruk was van deze woorden. De schrijfster van het boek bidt tot God: O Leven van al wat leeft, Licht van alle licht, Wezen van alle wezens, Liefde van alle liefde, zo ben ik dan uit het diepste, uit de eindeloze Goedheid van Uw vaderlijk hart voortgekomen en hebt U Uw geest in mij uitgestort, bent U het leven van mijn ziel, en houdt U mijn ziel in U in stand […] U bent de macht en de kracht van mijn geest, de wijsheid en het licht van mijn verstand en de goedheid die ik in mij heb, die mij doet leven in liefde.God zelf doet ons leven en alle liefde die wij in ons hebben heeft Hij in ons gelegd. Maar, wij kunnen nog zo met God verbonden zijn, niet alle liefde die in ons is gelegd komt aan het licht. Liefde is geen leeg woord. Liefde uit zich in woorden en daden. Titus Brandsma zei zelfs dat als de woorden en daden er niet zijn, de liefde er niet is. Bij Titus stond er een is-gelijk teken tussen God en liefde. Als de liefde zich niet laat zien betekende dat voor hem dan ook dat God zich niet laat zien. Dan kunnen wij nog zo denken dat wij de liefde van God in onszelf voelen, er kunnen prachtige visioenen zijn, we kunnen prachtige en verheven gevoelens hebben, zoals veel mystici die beschrijven, échte mystiek uit zich altijd ook in daadwerkelijke liefde: goedheid en zorg voor de schepping en vooral voor mensen. Zoals ook heel zijn leven in Titus. Tot in het concentratiekamp waren mensen graag in zijn nabijheid omdat ze in hem iets proefden van Gods onvoorwaardelijke liefde voor mensen, álle mensen. Heeft Titus iets gedaan om die liefde van God in hem te laten groeien? Kunnen wij mensen daar überhaupt iets aan doen? Het is toch genade als die liefde van God in ons zó zuiver kan uitgroeien dat wij alleen nog maar voor alle mensen het goede gunnen. Als wij echter naar het leven van Titus kijken zien we wel een mens die zoveel als hij maar kon wilde meegeven met zijn eigen verlangen naar God. Hij klampte zich als het ware vast aan Christus, vooral aan de lijdende Christus. In Hem zag Titus hoever God wilde gaan in zijn liefde voor mensen, díe liefde voelde hij zich door gegrepen. Ik zei: ‘Titus wílde meegeven’. Maar die liefde aan het kruis trok hem zó de liefde in, dat hij niet anders kon dan erin meegaan. Hij kon niet anders dan ja zeggen als mensen een beroep op hem deden. Zo ging hij ook naar Dachau, niet omdat hij het lijden zo fijn vond of omdat hij de hemel wilde verdienen. Nee, hij ging omdat hij niet anders kón dan zeggen waarin hij geloofde: in de liefde van God.Titus zei heel vaak tegen mensen: ‘Laten wij niet vergeten dat wij Goddragers zijn en dat God uit ons geboren kan worden’.Toen Titus zijn handtekening zette onder zijn laatste geschrift dat hij moest schrijven op last van de Gestapo, waarmee hij wéér liet zien dat hij een zogenaamd 'gevaarlijk man' was voor de ideologie van de Nazi’s, met die handtekening tekende hij ook zijn doodvonnis. Maar met die handtekening werd ook God in onze wereld geboren. Titus gaf zichzelf uit handen als werktuig van Gods liefde. Alle mensen zijn mystici, vond Titus. Het kan dus ook in ons gebeuren, dat onze liefde en Gods liefde één worden. Dat onze liefde een zuivere liefde wordt voor God en mensen. Niet altijd wordt het zo duidelijk als in die kleine pater karmeliet, die professor wijsbegeerte en mystiek, die Heilige Titus Brandsma. Bidden wij dat hij onze voorspraak zal zijn. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging zondag 8 mei 2022 vierde zondag van Pasen


‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem’, hoorden wij zojuist. In de eerste lezing werd gesproken over het Lam. Lam, met een hoofdletter! Een Lam dat zijn bloed heeft gegeven. Het bloed van een schaap vloeit makkelijk. Schapen zijn uiterst kwetsbare dieren, ze hebben veel zorg nodig. De schapen in het oude Israël waren waarschijnlijk wat steviger dan onze toch wat doorgefokte Texelaars, maar ook die schapen waren geen partij voor de gevaren in de natuur. Zij zijn een makkelijke prooi voor rovers, wolven en honden. Zonder de bescherming en leiding van de herder overleven ze niet. Velen van u hebben vast weleens een schaap dat op de rug lag overeind geholpen of er een uit een sloot getrokken. De schapen voelen die kwetsbaarheid, want waar de herder gaat gaan zij. Zij kennen en gaan af op zijn stem. En de herder? Hij zorgt en is waakzaam. Schapen en herder hebben dus een relatie, maar ze zijn absoluut niet gelijk: Hij is de eigenaar, zij zijn van hém ze zijn hem eigen. Met huid en haar zijn zij van hem. Hij leidt, zij volgen. Maar hoe verschillend ook, toch is er die eenheid, die betrokkenheid: zij kénnen elkaar. In de evangelietekst die wij hebben gehoord staat dat heel nadrukkelijk: ‘Ik ken ze en ze volgen Mij.’ ‘Ik ken ze’. Als in bijbelse taal gesproken wordt over ‘kennen’, dan veronderstelt dat altijd ervaring, voelen, intimiteit. Het is niet voor niets dat het oudtestamentisch ‘kennen’ ook de seksuele eenwording kan betekenen van man en vrouw: ‘En Adam bekende Eva, zijn huisvrouw en zij werd zwanger’, staat zo mooi in onze oude Statenvertaling geschreven. Dít kennen gaat samen met affectie, liefde. Het is kennen met het hart en het komt op de huid, nee, het gaat dieper, het komt op de ziel. In het evangelie volgens Johannes heeft Jezus zo’n intieme relatie met de Vader. Jezus zegt daar: ‘Goed, u kent Mij en u weet waar ik vandaan kom. Toch ben ik niet gekomen uit Mijzelf, maar iemand die waarachtig is heeft Mij gezonden, en u kent Hem niet. Ik ken Hem, want Ik kom bij Hem vandaan’. Jezus heeft heel diep ervaren dat Hij niet zichzelf in het bestaan heeft geroepen. Hij beseft álles te hebben ontvangen. Zijn héle bestaan. Hij voelt zich als een lam in de hand van de Vader. De Vader roept Hem en Hij volgt: ‘Zie, het lam van God’, riep Johannes de Doper al uit. Het is een relatie die wij natuurlijk allemaal hebben. Ons bestaan hebben wij allemaal uit de hand van de Vader ontvangen, wij zijn allemaal van Hem. Wat ons vooral onderscheidt van Jezus is dat wij het niet altijd beseffen dat wij álles van de Vader hebben ontvangen. Wij denken heel vaak dat wij van alles moeten doen om te zorgen dát we bestaan, waardoor we onze toevlucht nemen tot allerlei machtsdenken en strijd voor het eigen bestaan, eigen volk, eigen cultuur, eigen… Waar dat toe leidt kunnen we nu in Oekraïne zien. Het evangelie vertelt ons dat de Vader kennen en door de Vader gekend zijn in Jezus leidt tot vrij in het leven staan. Hij wil maar één ding, dat is dat mensen weten dat de Vader één en al liefde is, dat Hij iedereen bestaan geeft en dat mensen komen tot een liefdevolle relatie met Hem en met elkaar. Dat verkondigt Hij in woord en daad: Hij vergeeft zonden en geneest zieken. Naar lichaam en ziel wil Hij dat mensen tot leven komen, het leven dat Hij ook zelf ervaart in zíjn relatie met de Vader. En daarin laat Hij zich door niets en niemand tegenhouden, daarin gaat hij tot het uiterste. Een lam kan dan een offerdier worden. Het offer dat de liefde voor mensen kan vragen. Zoals nu in Oekraïne mensen hun leven offeren omdat zij hun principes niet opgeven, zich niet overgeven aan hun onderdrukkers, zoals ook in WO II mensen zich bleven verzetten, zoals Titus Brandsma en zoveel anderen die hun eigen leven offerden. Die als het ware een offerlam werden, een offer voor het goede waarin ze écht, diep geloofden. Al die mensen ‘kenden’ de Vader. Misschien waren ze niet eens allemaal op onze manier gelovig. Ze geloofden wel in wat goed is. God en goed het scheelt maar één letter. Onze traditie zegt dat als wij écht het goede, ware en schone kennen, wij God kennen. Bidden wij dat wij daarnaar blijven zoeken. Amen. 


Overweging Paaszondag 17 april 2022


Hoewel wij al twee lezingen hebben gehoord, wil ik deze overweging toch graag beginnen met woorden van Paulus uit de Efesiërs brief als Hij zegt over de mens Jezus:


Hij is het beeld van de onzichtbare God,


de eerstgeborene van heel de schepping.


Want in Hem is alles geschapen


in de hemelen en op aarde,


het zichtbare en het onzichtbare,


tronen en hoogheden,


heerschappijen en machten.


Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem.


Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem.


Hij is ook het hoofd van het lichaam, dat de kerk is.


Hij is de oorsprong,


de eerste die van de dood is opgestaan,


om in alles de hoogste te zijn, Hij alleen.


Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn


volheid, […].


Als wij deze prachtige woorden horen, zou de vraag bij ons op kunnen komen: waarom is Christus in deze schitterende gestalte niet onder ons gebleven? Waarom is de triomfantelijk verrijzende Christus die ook op ons verrijzenisraam is afgebeeld niet nog steeds door ons te zien en aan te raken? Wij hebben echter, dat hebben wij in de evangelietekst gehoord, niet meer dan een leeg graf en windsels die zijn achtergebleven. Er is nog altijd een heilig graf en misschien zijn ook de windsels er nog steeds in Turijn. Maar kunnen wij daar werkelijk geloofsinspiratie aan opdoen? Zou u, als u bij een graf komt dat leeg blijkt te zijn, direct geloven in de verrijzenis van een dode? En van de Verrezene zeggen: In Hem is alles geschapen in de hemelen en op aarde. Ik weet wel heel zeker dat ik dat niet zou doen. Het treft mij, dat de dood van Jezus in geen van de paasverhalen wordt weggepraat. De dood van Jezus is definitief en onherroepelijk. Er is geen 'terug' mogelijk. Er ligt een grote steen voor zijn graf. Die krijgt geen mens meer weg. Hij is voorgoed weggeborgen, zoals elke dode... Dat zijn leerlingen tot geloof komen gaat dus dwars door dood en gemis heen: De door Jezus beminde leerling ‘zag en geloofde want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.’  Dat hoorden wij zojuist: Hij ‘zag’…maar er is niets. Hij gelooft, maar begrijpt niets. De verheerlijking waar Paulus over spreekt kan hij niet zien. Wat ineen gewikkelde windsels. Maar geen ‘beeld van de onzichtbare God’. Net als de door Jezus geliefde leerling zijn ook wij niet gevrijwaard van angst, gemis en verdriet. En toch is er, misschien maar wankel, geloof in ons hart. Misschien ligt het geheim van dat geloof in dat woord ‘bemind’ of ‘geliefd’ als het over de leerling gaat die slechts een leeg graf zag en geloofde. Tussen Jezus en die leerling was er liefde. In deze kerk staat onder een van de kruiswegstaties ‘liefde is sterk als de dood’. Er staat niet: ‘liefde is sterker dan de dood’, - nee ‘liefde is sterk als de dood’. De dood ís vreselijk sterk. Het is niet alleen de dood waarmee we mensen verliezen, maar ook verraad, roddel, achterklap, de pogingen die mensen soms doen om ons te beschadigen en af te nemen wat ons kostbaar is. Dat is allemaal doodJuist in dat gemis kijken wij niet naar ons verrijzenisraam, maar naar het kruis van Christus. Niet omdat het een vreselijk martelwerktuig was, niet omdat wij daaraan ook zien waartoe wij mensen in staat zijn om elkaar aan te doen. Wij kijken omdat wij er soms in geloof doorheen kunnen kijken. In de Domkerk in Utrecht hangt een kruis dat in 1965 gemaakt is voor de Verzoeningskerk in het concentratiekamp Dachau, maar het is daar nooit geplaatst. Nu is het in Utrecht een plaats waar zeeën van kaarsjes worden gebrand. Het kruis is gemaakt van ruwijzer, en een van de armen is gebroken. Vonden ze dat in de verzoeningskerk in Dachau te lelijk? Kan zijn. Toch is het juist die lelijke gebrokenheid die mensen trekt op die plaats. Juist daarin vinden mensen troost. In de nieuwe Katechismus uit 1966 staat geschreven: ‘Niet het gemakkelijk zien met de ogen, maar de aandacht van het hart is de weg naar Hem, immers: Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien’. ‘Hij zag en geloofde’, staat er geschreven van de ‘geliefde’ leerling. Een belangrijke boodschap van ons christelijk geloof is dat ook wij geliefde leerlingen zijn, ondanks dat voor onze harten soms grote stenen liggen en het gesloten graven zijn. Maar net als voor die eerste geliefde leerling is het juist in leegte en gemis dat wij soms onszelf overstijgen en is het de liefde die onze aandacht verder trekt, door de dood heen naar het leven. Alleen in de liefde blijven wij álles verwachten. Bidden wij, dat wij het volhouden in dat geloof. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Paaswake 2022 – basiliek Boxmeer


Vorige week viel mijn oog toevallig, wat is toevallig, op een interview dat een tijd geleden in het dagblad Trouw stond met de bisschop van Roermond, Harry Smeets. Voordat hij bisschop werd, was hij pastoor en deken van Venray. U weet waarschijnlijk dat monseigneur Smeets ernstig ziek is. Vorig jaar werd bij hem een hersentumor ontdekt, waarvoor hij sinds september behandeld wordt. De behandeling heeft een zeker resultaat, maar echt beter worden zal hij niet. Een van de dingen die mij opviel in dit interview was dat hij zei: “Preken over Pasen zou verboden moeten worden. Niet omdat ik te lui ben om een preek te schrijven, nee, preken over Pasen is gewoonweg onmogelijk. Want hoe kun je nou iets zeggen over dingen die ons bevattingsvermogen ver te boven gaan? Dat Jezus verrezen is en dat hij de dood overwonnen heeft is met een gewoon mensenverstand niet te begrijpen. Je kunt het alleen maar geloven en ingetogen vieren, te beginnen in de stilte van je hart?” Zo zei hij het. En daarom heeft hij vanaf zijn priesterwijding niet gepreekt over Pasen. Wat hij wel deed was proberen in de huid te kruipen van de mensen die er indertijd bij waren, bij de wondertekenen, bij het laatste avondmaal, bij de veroordeling door Pilatus, bij de kruisiging en op de zondagmorgen bij het lege graf. Van die preken is een mooi boekje verschenen: “Getuigen van de Verrijzenis”. Ik wil vandaag proberen te beschrijven wat mij trof in de wijze waarop hij zelf, de bisschop en de mens Harry Smeets, vertelde over zijn ziekte en zijn naderende dood ervaart en hoe hij het geloof in de verrijzenis beleeft. Op die manier sluit ik me een beetje aan bij de bisschop: ik preek niet óver de verrijzenis, want dat gaat ons bevattingsvermogen inderdaad ver te boven. Ik vertel wel aan de hand van een heel concreet getuigenis van een hedendaagse bisschop hoe je lijden, sterven en verrijzenis kunt beleven. Een van de eerste dingen die mij opviel is dat bisschop Smeets op een eenvoudige wijze positief in het leven staat. “Er is nog elke dag vreugde. Ik laat het mooie dat er is, niet bederven door wat er nog komen gaat. Zo zit ik niet in elkaar. Natuurlijk is het zo dat ik een jaar geleden nog zonder enige moeite onder de douche sprong en nu moet ik in alles geholpen worden. Daar moet je aan wennen. Maar de keuze is heel eenvoudig: of je vervuilt, of je laat je helpen”. Dit klinkt inderdaad eenvoudig. Maar in dit alles speelt zijn geloof wel degelijk een belangrijke rol. Toen hij tot bisschop benoemd was, vroegen de mensen hem regelmatig “Wat gaat u doen? Wat bent u van plan, want het gaat toch helemaal niet goed met de kerk in ons land?” Zijn antwoord was dan vaak: “U weet wel: Maria krijgt bezoek van de engel Gabriël die voor haar de boodschap heeft dat ze de moeder van de Messias zal worden. En Maria reageert dan met: ‘Mij geschiede naar uw woord’. En dan staat er: ‘En de engel ging van haar heen’. Hij liet haar alleen achter. ‘Mij geschiede naar uw woord’,- dat geldt ook voor mij…” zegt de bisschop dan, “Ik weet ook niet waarom de dingen zijn, zoals ze zijn en hoe het allemaal zal gaan, maar het vertrouwen in Hem, de hemelse Vader, is er”. In mei 2021 – bijna een jaar geleden dus – werd bisschop Smeets ’s nachts niet goed. Later bleek dat hij een insult had gehad. Aanvankelijk leek het de goede kant op te gaan, maar vlak voor zijn ontslag uit het ziekenhuis kreeg hij weer een insult. En toen bleek dat het echt menens was: er zat een tumor in zijn hoofd. “We kunnen het proces wat afremmen, misschien stopzetten, maar het gaat een keer verder. Genezing is niet mogelijk”, kreeg hij te horen. “Hoe gaat u om met deze toch keiharde boodschap?” was de vraag van een van de interviewers. “Ik heb er vanaf het begin tamelijk rustig op gereageerd”, was het antwoord. “Ik heb dertig jaar in een parochie gewerkt, ik ben nu vier jaar bisschop. Ik heb best wel slapeloze nachten. Dat bracht onrust. Maar mijn ziekte bracht mij geen onrust. Want het is, zoals het is. Ik zal hieraan sterven”. “Bent u bang voor de dood?” “Nee, dat is niet het geval. En ik ben ook niet bang voor de wijze waarop ik zal sterven. Ik weet niet wat er allemaal gaat gebeuren, maar ik ben daar gewoon niet mee bezig”. “Heeft u een idee hoe de hemel er uit ziet?” “Daar heb ik wel over nagedacht. Jezus is hier zelf duidelijk over geweest: dat niemand zich kan voorstellen hoe het zal zijn. Dat zijn niet zomaar woorden. Het is ook niet voor te stellen. Daar zijn onze zintuigen te beperkt voor”. “Gaat u dierbaren terugzien?” “Het zou zomaar kunnen. Ik zou niet weten waarom niet. Augustinus heeft ooit tegen zijn moeder gezegd: ‘Als ik jou daar niet terugzie, hoef ik er ook niet te zijn’. Dat vind ik een prachtige uitspraak van deze bisschop Harry Smeets. Hij heeft geen uitgebreide redeneringen nodig heeft om een indringend getuigenis te geven van zijn diepe vertrouwen dat God ons vasthoudt tot in de dood. De bisschop sluit zijn boekje af met wat de engel zei bij het lege graf: “Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is niet hier, hij is verrezen”. En dan is zijn allerlaatste zinnetje: “Gelukkig iedere mens die dit woord hoort en erin gelooft”.


Ben Wolbers O.Carm., pastor-teamleider


 


Overweging op de vijfde zondag van de Veertigdagentijd


Het is in het evangelie volgens Johannes, waaruit wij zojuist hoorden voorlezen, maar één hoofdstuk eerder dat Jezus tegen de Samaritaanse vrouw bij de bron zegt: “Ik ben de bron van levend water”, tegen een vrouw die 5 mannen heeft gehad en de man die zij op dat moment heeft, is niet haar man, tegen die vrouw zegt Jezus: “Ik ben de bron van levend”. Wie van mij drinkt zal nooit geen dorst meer hebben”. Hij biedt haar aldus het leven aan en haar enthousiasme steekt vervolgens heel veel mensen aan. Er komen veel mensen tot geloof, staat heel nadrukkelijk geschreven. Nu, één hoofdstuk later, komen farizeeën en Schriftgeleerden met een vrouw bij Jezus, op overspel betrapt, en zij willen haar doden. Zij willen haar stenigen, zoals nog geregeld in sommige landen gebeurt. Een onmenselijke en wrede straf. Jezus antwoordt niet, maar Hij buigt zich en schrijft in de aarde. Heel veel mensen hebben zich in de loop van 2000 jaar christendom afgevraagd wat Jezus toch in het stof van de aarde geschreven zou hebben. Heel veel antwoorden zijn daarover terug te vinden. Tijdens het voorbereiden van deze viering kwam ik zo’n antwoord tegen. Het is natuurlijk maar één van de vele. Maar het is een antwoord dat mij erg aansprak. In dat antwoord wordt verwezen naar het boek Jeremia. In dat boek staat namelijk geschreven: “HEER, bron van Israëls hoop, […] wie van u weggaan, zullen in de aarde worden geschreven, want ze hebben de HEER, de bron van levend water, verlaten” (NBV). Helaas, als u in onze Willibrord vertaling dit citaat opzoekt, vindt u het niet. ‘In het stof van de aarde schrijven is vertaald met: ‘zijn ten dode opgeschreven’. Maar het woord ‘eretz’ staat er wel degelijk, zij worden in ‘de aarde’ geschreven’. De farizeeën en schriftgeleerden waren Bijbelvaste mensen en goed op de hoogte van deze woorden. Ze móeten de verwijzing hebben begrepen. Op het moment dat zij de vrouw willen stenigen verlaten zij de God van Israël, die de Heer van het leven is. Ze laten zien dat ze de bron van levend water verlaten door met de wet in de hand voor de dood te kiezen. Terwijl wet en profeten laten zien dat God altijd weer een nieuw begin maakt: “Denk niet meer aan het verleden en sla geen acht op wat reeds lang voorbij is: Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al: ziet ge het niet?” Dát hoorden we in de eerste lezing. Ik moest hierbij natuurlijk ook weer denken aan Titus Brandsma die juist ervan uitging dat voor iedere mens een nieuw begin altijd mogelijk is. Zelfs in zijn tijd, waarin de opvattingen behoorlijk streng waren over wie wanneer ter communie mocht gaan, zei hij nadrukkelijk dat wij maar één ding echt verkeerd kunnen doen en dat is níet ter communie gaan. En toen zijn medegevangenen tegen hem zeiden toch voorzichtiger te zijn met wat hij tegen de kampbewaarders zei, kon hij alleen maar zeggen: ‘Je weet maar nooit of ze zich bekeren’. Hij was diep overtuigd van dat artikel uit onze geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in de vergeving van de zonden’. Woorden die inhouden dat onze Schepper altijd op ons blijft wachten, ons altijd zoekt. Ja, Hij zoekt ons. We hoeven er dan eigenlijk ook niet veel voor te doen. Het enige dat Hij aan ons vraagt is om Hem te helpen Schepper te zijn; bestaan en leven te geven; liefhebben, gunnen, leven gunnen, het liefs in alle volheid, dat het tot bloei komt: ‘Een weg leg Ik door de steppe, rivieren laat Ik stromen door de woestijn’, riep de profeet Jesaja in de eerste lezing. Dat leven gunnende is ons mensen eigenlijk ingeschapen. Het is niet voor niets dat wij zo ontdaan zijn door de gruwel, de verwoesting en het zaaien van dood en verderf dat nu in Oekraïne aan de gang is. Wij voelen allemaal aan dat dit echt slecht is, ja, laten we het woord toch maar eens gebruiken: het is zondigheid. Het is goed dat mensen gelovig en ongelovig dat beseffen. Als wij echter de weg willen gaan van Jezus, van Titus Brandsma en van zoveel anderen, laten we dan niet vergeten altijd ook te geloven, hopen en bidden dat er ook voor de daders een weg is die naar het leven voert. Laten we niet vergeten ook daarvoor te bidden. Amen.


Zuster Susan van Driel O.Carm.


Overweging op de vierde zondag van de Veertigdagentijd,


27-03-2022, zondag ‘Laetare’


lezing: Lucas 15,1-3.11-32 – ‘de verloren zoon’


Voor mij is het verhaal van de verloren zoon een van de mooiste verhalen uit de Bijbel, al was het alleen maar omdat het een verhaal vol zeer herkenbare emoties is. De jongste zoon die zonder enige terughoudendheid tegen zijn vader zegt dat hij zijn deel van de erfenis wil hebben; daarmee op reis gaat, onderweg bezwijkt voor allerlei verleidingen, aan lager wal raakt en tenslotte op hangende pootjes terugkomt. Vervolgens de oudste die vindt dat de jongste na alle ellende die hij heeft aangericht, veel te goed behandeld wordt en dat als er één een feest verdient, dat hij dat dan hij toch wel is… en hij weigert dan mokkend en zwaar gefrustreerd te delen in de blijdschap van zijn vader. In een paar zinnen wordt hier een groot familiedrama geschetst. En tenslotte die vader zelf die de jongste een nieuwe kans wil geven en tegelijk wanhopig probeert de oudste toch ook binnen het gezin te houden. Het probleem voor ons als toehoorders of lezers van de parabel van de verloren zoon is dat het verhaal zo bekend is, dat we de reactie van de vader eigenlijk gewoon zijn gaan vinden. Maar dat is het natuurlijk niet. Toen, in Jezus tijd, dachten de meeste mensen net als nu ‘wie zich brandt, moet ook maar op de blaren zitten’ of ‘eigen schuld, dikke bult’. Ook toen was er vaak maar weinig meeleven met mensen die in de puree raakten, zeker als het om eigen stommiteiten ging. Maar ook in onze tijd horen we dit soort reacties nog steeds: ‘in Nederland hoef je toch geen armoede meer te lijden… en als het wel zo is, dan heb je waarschijnlijk niet goed opgepast…’ En ‘wie dak- of thuisloos is, zal vast wel iets stoms gedaan hebben……’


Maar stel nu dat de vader uit de parabel ook zo gedacht had? Wat zou er dan van die jongste zoon geworden zijn? Ik vertel u daarom het verhaal van een andere verloren zoon. Een vader had twee zonen. De jongste zei tegen zijn vader: ‘Ik heb het hier wel gezien, ik blijf hier niet langer, ik zoek mijn eigen weg’. Hij zocht een kamer, kreeg nieuwe ‘vrienden’, ging heel veel uit met hen, dronk veel, kwam in aanraking met drugs en raakte aan lagerwal. Toen hij geen geld meer had, belde hij aan bij zijn vroegere vrienden. Maar die waren niet thuis voor hem. Toen kwam hij tot bezinning. ‘Zou ik terug kunnen gaan naar mijn vader?’ Na lang aarzelen zei hij bij zichzelf: ‘Dat doe ik. Ik ga terug naar huis en zal zeggen: vader, ik ben verkeerd geweest, ik ben niet waard jouw zoon te heten, maar vergeef mij alstublieft en laat mij weer bij jou mogen wonen’. Zijn vader zag hem al aankomen. De zoon begon: ‘Vader, ik ben verkeerd geweest…’ maar zijn vader draaide zich om: ‘Je bent mijn zoon niet meer’. En hij gooide de deur voor zijn neus dicht. De vader vertelde aan zijn oudste zoon wat hij gedaan had. Die haalde zijn schouders op: ‘’t Is zijn eigen schuld. Het is nu eenmaal een mislukkeling en dat zal hij zijn hele leven wel blijven’. Enkele weken stond er een berichtje in de krant: ‘Brutale inbraak. Jonge dader nog dezelfde dag gepakt’. Deze laatste versie van de verloren zoon komt helaas maar al te vaak voor in onze maatschappij. Mensen proberen een eigen weg te zoeken, doen domme dingen, verdwalen en moeten maar zien hoe ze weer in het rechte spoor komen. Of mensen raken in de gevangenis, zitten hun straf uit, komen weer vrij en vinden dan vaak nergens meer een open deur. Niemand die vergeeft en vergeet. Het gebeurt nog elke dag: mensen zoeken barmhartige vaders, maar vinden vooral wantrouwen en achterdocht. Nu wordt het belangrijk te kijken naar het begin van dit stuk evangelie. Daar staat dat Jezus dit verhaal, deze parabel vertelt aan een aantal schriftgeleerden en farizeeërs. Die schriftgeleerden vonden het helemaal verkeerd dat Jezus zo begripvol was tegenover mensen die een scheve schaats gereden hadden. En nog erger: dat hij hen veel te vlug hun misstappen vergaf. Maar Jezus deed dat niet zomaar. Hij deed dit vanuit een diep vertrouwen in de goedheid van zijn Vader, God. Jezus geloofde dat God ieder van ons, iedere mens met open armen wil ontvangen als hij of zij zijn misstappen weer goed wil maken en wil proberen te herstellen wat er fout was. Wat Jezus betreft is er eigenlijk maar één voorwaarde, of liever gezegd, één vraag van God aan ons: dat ook wij ons hart openen voor anderen, - juist ook voor hen die ons pijn of verdriet deden of die wij uit de weg gaan omdat wij hun levenswandel afkeuren. Dat ook wij op de uitkijk staan en hen opnieuw willen ontmoeten, zonder oordeel of wraakgevoelens. En als het enigszins kan: ook van harte. Want ook in onze tijd is er veel behoefte aan barmhartige vaders en moeders…


Ben Wolbers O.Carm. pastor-teamleider


Overweging op de tweede zondag van de Veertigdagentijd 2022 


 lezingen: psalm 18,3-7 en Lucas 9,28b-36


Begroeting en inleiding


Binnenkort – over twee maanden, zondag 15 mei – zal paus Franciscus op het Sint Pietersplein Titus Brandsma heilig verklaren, - tachtig jaar na zijn sterven in het concentratiekamp van Dachau. Eigenlijk waren er kort na zijn dood al bijzondere berichten over hem. Mijn ouders kregen bijvoorbeeld bij hun huwelijk in 1944 al een klein geel boekje – ongeveer 10 bij 10 cm groot – over zijn leven. ‘Mijn cel’, heette het. Ook werden er over heel het land al gedachtenisprentjes verspreid. Titus was vooral bekend omdat hij al lang voor de oorlog – vanaf ongeveer 1930 – in talloze artikelen en redevoeringen had gewaarschuwd voor de gevaren van de nazi-ideologie, en zich had verzet tegen de praktijken waarmee de nazi’s en de NSB hun gedachtengoed bijna sluipenderwijs probeerden in te voeren. Vandaag echter zal in onze viering het accent niet zozeer liggen op de dingen die hij deed en zei en schreef. Het accent zal vooral liggen op de bron waaruit Titus zijn kracht putte en zijn moed om te doen wat hij deed en te zeggen wat hij zei: en die bron was zijn geloof in Gods liefde.


Overweging


In een eerste reactie op de aankondiging van de heiligverklaring van Titus Brandsma zei onze prior provinciaal, Huub Welzen: “Titus Brandsma is voor velen een bron van inspiratie: zijn mystieke verhouding met God en de totale overgave aan zijn levensroeping, zijn grote inzet voor waarheid en gerechtigheid, voor de waardigheid van ieder mens ongeacht ras, kleur of gender, in dit alles is hij een groot voorbeeld voor de hedendaagse karmelieten. We zijn dankbaar dat door zijn aanstaande heiligverklaring ook de innerlijke bron van het leven van Titus Brandsma aan het licht kan komen.”


Huub zegt daar iets heel belangrijks: alles wat Titus heeft gedaan en gezegd, komt voort uit een bron. Die bron was zijn geloof en zijn innige verhouding met God. Precies dit maakt dat wij pater Titus heilig mogen noemen. Om dit wat duidelijker te maken wil ik graag vertellen over een bijzondere gebeurtenis uit het leven van Titus. Het is begin 1942 en Titus bevindt zich als gevangene in het doorgangskamp van Amersfoort in afwachting van zijn transport naar het concentratiekamp van Dachau in Duitsland, waar hij nog in hetzelfde jaar op 26 juli zou sterven. Ik neem u mee naar de avond van Goede Vrijdag in dit Kamp Amersfoort. Daar stond in een van de barakken op een aardappelkistje tussen dicht opeengepakte gevangenen pater Titus Brandsma. Titus had er een gewoonte van gemaakt om iedere avond bij zijn medegevangenen een praatje te maken. En wie dat wilde, kreeg een kruisje op zijn voorhoofd, of hij nu katholiek was of protestant of iets anders. Zijn medegevangenen hadden hem gevraagd op Goede Vrijdag, de dag waarop het lijden van Christus herdacht wordt, een korte meditatie te houden. Ze verlangden ernaar om in hún toestand van ellende en lijden iets te horen over zijn geloof. Maar van de kampleiding mochten er absoluut geen godsdienstige oefeningen of vieringen gehouden worden. Daarom hield Titus een soort lezing over de betekenis van het lijden bij een aantal geestelijke schrijvers. Het was muisstil toen Titus sprak, want iedereen voelde aan dat het wel degelijk een getuigenis werd van zijn geloof. Titus vertelde dat wij mensen juist in tijden van nood en ellende meer dan anders onze toevlucht zoeken bij God. En hoe waar dat is, zagen we afgelopen tijd nog weer in Oekraïne, waar we de mensen in groten getale in een kerk bijeen zagen om te bidden, hartstochtelijk te bidden. Blijkbaar zoeken wij juist dan bijzonder naar Gods nabijheid; juist dan hebben we zijn boodschap van liefde en hoop het hardste nodig. Een van de gevangenen die er die avond bij was, was een zekere dokter Grond uit Deventer. Hij schreef kort na zijn bevrijding: ‘Klein en zwak stond hij daar. Hij sprak over de ellende die mensen soms moeten doorstaan zonder dat ze enig zicht hebben op de zin ervan. En dat ze dán eigenlijk alleen aangewezen zijn op elkaars barmhartigheid, liefde en offerbereidheid én op hun geloof in Gods machtige leiding’. ‘Alleen al om deze woorden’, schreef dokter Grond, ‘was Titus Brandsma’s leven, zijn priesterschap en zijn gevangenneming zinvol’. Tot zover dit citaat. ‘Nooit zal ik deze man vergeten’, schreef iemand anders. En opmerkelijk vind ik wat een zekere kolonel Fogtelo zei: ‘Het was of deze man in de vrije wereld was’. Dit tafereel: een barak met dicht opeen gevangenen, die stil luisterden naar pater Titus op een aardappelkistje, vergelijk ik graag met het tafereel uit het evangelie waar de leerlingen boven op een berg Jezus zien, samen met Mozes en Elia. Die twee situaties kun je in mijn ogen met elkaar vergelijken…


Ook de leerlingen van Jezus beleefden angstige tijden. Steeds vaker hadden ze zien gebeuren, dat Jezus’ optreden en zijn boodschap bij sommige mensen helemaal verkeerd vielen. Ze begonnen bang te worden, dat het fout zou aflopen met Jezus. Hoe zou het dan verder moeten zonder hem? Misschien wel daarom nam Jezus hen mee naar een hoge berg. En daar zagen de leerlingen Jezus in een visioen, in verblindend witte kleren. Als in een nieuwe wereld zagen ze hem. In de wereld van God. En ze zagen hem in gesprek met de meest bekende profeten van Israël, Mozes en Elia. Die twee hadden – net als Jezus – steeds opnieuw vastgehouden aan Gods trouw, - vooral toen ze het heel moeilijk hadden en eigenlijk geen uitweg meer zagen. Dat was voor de leerlingen in hun penibele situatie een bemoedigend visioen. Het was alsof God hen wilde zeggen dat Hij hen nabij bleef, zoals Hij Mozes en Elia nabij was gebleven in hun nood. Iets vergelijkbaars is volgens mij ook gebeurd in die barak in Kamp Amersfoort. Midden in de vreselijke onmenselijkheid van dit "Polizeiliches Durchgangslager" zagen meerdere van zijn medegevangenen in die zwakke, kwetsbare pater Titus even iets van Gods nabijheid. ‘Het was of deze man in de vrije wereld was.’ Ze zagen even, dat er in het leven van ons mensen iets is dat onvergankelijk is en dat door niets of niemand kapot kan worden gemaakt, ook niet door de nazi’s. Daarom durf ik het aardappelkistje waar Titus op stond te vergelijken met de berg waar de leerlingen Jezus zagen. In die afschuwelijke kwetsbaarheid werd even zichtbaar dat God ons nabij blijft wat er ook gebeurt én dat je dat kan sterken en steunen. Natuurlijk beseften ze waarschijnlijk heel goed dat het ergste voor de meesten van hen nog moest komen. En toch was God daar voor hen even heel dichtbij. Volgens mij maken dit soort ervaringen duidelijk dat iemand niet heilig wordt door een heiligverklaring: een heiligverklaring is slechts de erkenning van het feit dat iemand heilig geleefd heeft. Titus Brandsma leefde heilig omdat hij dichtbij God leefde, hij zag iedere mens zoals wij mogen geloven dat God iedere mens ziet. Hij zag in iedere mens het beeld van God en zou daarom nooit iemand afschrijven. Titus is heilig geworden omdat hij vanuit dit geloof geprobeerd heeft in heel moeilijke omstandigheden de menselijke waardigheid hoog te houden. 


Ben Wolbers O.Carm., pastor-teamleider


Overweging op de eerste zondag van de Veertigdagentijd


Deze overweging wil ik graag beginnen met een uitgebreid citaat uit het boek Bestaat u? van Jean Jacques Suurmond. Hij schrijft het volgende: ‘In een actualiteitenrubriek kwam een Amerikaanse geestelijke aan het woord. Hij toonde een foto waarop hij op de 9 van de 11e 2011 in de stofstorm van de instortende Twin Towers in New York staat. ‘Mijn geloof is gesterkt’, zei hij, ‘omdat God mij heel heeft gehouden te midden van zoveel gebrokenheid.’ O, dacht ik in mijn eenvoud, en die duizenden slachtoffers dan die niet zijn heel gebleven? Had de Allerhoogste soms een speciaal oogje op die geestelijke? Dat hij zich daardoor in zijn geloof gesterkt voelt is niet alleen naïef maar onrustbarend. Ziet hij dan niet dat Osama Bin laden eenzelfde soort geloof had? Ook die voelde zich door God uitverkoren, ten koste van de dood van vele anderen. Ook hij voelde zich door dat laatste gesterkt in zijn geloof.’ Wat een scherpe analyse van Suurmond en hoe passend niet bij de evangelielezing van deze zondag. Want is het niet ten diepste dát waar Jezus in die veertig dagen in de woestijn weerstand tegen biedt: God is met mij, dus wat kan mij gebeuren. God is met mij, dus van mijn dagelijks brood ben ik verzekerd. Ik hoef maar met mijn vingers te knippen en het is er; God is met mij, dus ik mag de schepping gebruiken zoals ik wil, alles staat mij ten dienste; God is met mij, dus ik kan doen wat ik wil. Ik word niet ziek, mijn leven loopt nooit gevaar. De mensen waar ik van houd blijven gezond en in leven. Maar zo is het niet…


Want, eigenlijk weten we dat allemaal: beproevingen horen bij het leven. Elk mens krijgt er op zijn of haar manier mee te maken. Beproevingen zijn niet te vermijden. Ze zijn als het ware de schepping ingebakken. Want alles, maar dan ook alles in onze schepping is eindig. Het kan 24 uur duren, zoals bij een eendagsvlieg, het kan 80, 90 jaar duren zoals bij de mens of bijna 200 jaar bij sommige schilpadden. Allemaal sterven ze op een gegeven ogenblik. Zelfs onze goede aarde zal ooit ophouden te bestaan. Dat duurt nog misschien miljarden jaren, langer dan wij ons überhaupt een voorstelling van kunnen maken, maar tóch houdt het een keer op. Is het dan geen hoogmoed om God voor onze kar te willen spannen, om te zeggen: Hij is met mij, want Hij doet wat ik wil? Wat ik wil…Daar zit misschien wel de kern van wat het evangelie ons deze zondag wil vertellen. De duivel,  het kwaad in deze wereld, biedt Jezus oplossingen die allemaal om Jezus zelf draaien: jíj hebt dan geen honger meer, jíj hebt dan de macht, jíj kan God voor je karretje spannen. Daarop ingaan zou een menselijke reactie zijn. Deze weg leidt tot de illusie dat we het leven zouden kunnen controleren. Jezus zoekt echter naar het goddelijke antwoord. Hij rekent niet naar zichzelf toe. In die zin is de eerste lezing uit Deuteronomium heel passend. Daarin gaat het immers over het diepe besef dat alles van God komt. Die eerste vruchten van het land, waarvoor de boer zelf hard heeft geploeterd, worden geofferd. Met dat gebaar zegt hij dat het uiteindelijk niet van hem is. Ook al is het zijn land en zijn werk. De eeuwige heeft het geschonken. Het is dat besef dat uiteindelijk niet alleen Jezus maar ieder mens tot zoon, tot dochter tot kind van God maakt. ‘Jij bent mijn Zoon, mijn veelgeliefde’, had Jezus gehoord. Het is iets dat wij ons allemaal bewust mogen zijn. Als er iemand was die zich dat bewust was, was het Titus Brandsma wel. Eergisteren is bekend geworden dat hij op 15 mei heiligverklaard zal worden. Het is niet zo dat hij heilig werd in het concentratiekamp. Nee, een leven lang heeft hij zich in dienst gesteld van God en mensen; een leven lang had hij verkondigd dat God op de eerste plaats liefde is. Een liefde die ons heeft geschapen en waarvan wij afhankelijk zijn, maar die juist daardoor een liefde is die, schreef Titus, ook ‘onze adel is’. Wij zijn kind van de Liefde, Liefde met een hoofdletter! In Jezus was dit geloof in de beproeving van de woestijn sterker dan het kwaad. In Titus was geloof in de liefde sterker dan de ergste gruwelen die mensen elkaar kunnen aandoen. Hij bleef liefhebben, hij bleef over de liefde van God vertellen, zelfs tegen de mensen die hem kapot wilden maken. Lieve kinderen, vormelingen, jullie kiezen voor het vormsel. Daarmee kiezen jullie ook voor liefde, dat grote hart dat vaak op de tafel ligt bij de vormselbijeenkomsten in het parochiehuis. Als jullie dát de rest van jullie leven kunnen onthouden, is het eigenlijk genoeg. Jullie kiezen voor de weg van de liefde, die Jezus ging, die Titus Brandsma ging, die wij hier allemaal proberen te gaan. Bidden wij dat dit geloof met jullie een leven lang zal meegaan. Amen. 


Zuster Susan van Driel O.Carm.


Overweging Eucharistieviering Sint Petrusbasiliek Boxmeer


8e zondag door het jaar – 27 februari 2022


Lezingen: Sirach 27,4-7 en Lukas 6,39-45 


De schrijver van het Bijbelboek waar vandaag de eerste lezing uit genomen is, heeft een samenleving op het oog waarin eendracht, vriendschap en harmonie belangrijke waarden zijn. De schrijver, ene Jezus Sirach, probeert dat te doen met behulp van allerlei spreuken, spreekwoorden en wijsheden. Wij kennen dat ook nog wel. Wij noemen dat soms tegeltjeswijsheid. Bij ons thuis bij voorbeeld hing in de keuken een bordje met ‘wie goed doet, goed ontmoet’. Mijn vader maakte daar een keer van: ‘wie goed doet, God ontmoet’. Dat is me altijd bijgebleven en dat was natuurlijk precies de bedoeling. Het stukje dat wij vandaag hoorden, bevat een aantal van dat soort spreuken. ‘Als men een zeef schudt, blijft het kaf liggen; en in het spreken ontdekt men het boze van de mens’. Als je na het dorsen de tarwe- of de gerstkorrels op een zeef heen en weer schudt, dan gaat het graan erdoorheen en blijft de rommel, het kaf, liggen. Zo ontdek je ook hoe betrouwbaar een mens is, als je hem hoort spreken. ‘Het werk van de pottenbakker wordt beproefd door de oven en de mens in wat hij zegt in het gesprek’. De hitte van de oven laat zien wat de kwaliteit is van de klei die de pottenbakker heeft gebruikt. Zo merk je ook hoe een mens is door wat hij zegt in een gesprek. En ik voeg daar maar aan toe: in de hitte van een gesprek. De betekenis van de rest van de spreuken, het zijn er nog twee, kunt u zelf ontdekken. Trouwens het boek van Jezus Sirach staat er vol mee. Het is leuk om daar af en toe in te grasduinen. Jezus doet vandaag iets vergelijkbaars. Hij gebruikt ook spreuken uit zijn tijd, beeldspraak om uiteen te zetten wat de grondslagen zijn van een goed, eerlijk leven en wat het fundament is van een rechtvaardige samenleving. Hij vraagt ons vandaag om vooral kritisch naar onszelf te kijken. Vandaar die indringende vraag: ‘waarom heb je zoveel aandacht voor de splinter in het oog van je broer en waarom sla je géén acht op de balk in je eigen oog? Huichelaars haal eerst die balk uit je eigen oog, want pas dan kun je scherp genoeg zien om die splinter uit het oog van je broer te halen. Kan soms de ene blinde de andere leiden?’ Jezus houdt vandaag een pleidooi voor een kritisch zelfonderzoek. En eigenlijk heeft hij het dan vooral over het oordeel dat wij vaak hebben over elkaar. Goed oordelen is een hele kunst. Maar wel een kunst die je kunt leren. De logica van Jezus is: als je wilt oordelen over een ander, oordeel dan eerst over jezelf. Echte waarheid begint bij de werkelijkheid van onszelf. Een wijze mens slaat zichzelf niet over. Een wijze mens loopt zijn of haar eigen ziel niet zomaar voorbij. Hij of zij zal leren om eerbiedig om te gaan met wat er leeft in het hart van zichzelf en daarna pas over wat er leeft bij de ander. Dus onderzoek eerst of je eigen ogen nog scherp genoeg zien en bemoei je dan pas met de zaken van een ander. Na deze wijze les krijgen we er van Jezus nog een paar spreuken bij: ‘Er bestaat geen goede boom die zieke vruchten voortbrengt en ook geen zieke boom die goede vruchten opbrengt’. En dan een hele mooie: ‘Een goed mens brengt het goede tevoorschijn uit de schat van de goedheid in zijn hart’. De moeite waard om af en toe mee bezig te zijn. In feite nodigt Jezus ons vandaag uit om onszelf beter te leren kennen én om kritisch te zijn op onszelf. Zelfkennis en zelfkritiek. Die vormen een goede garantie om gevrijwaard te blijven van een al te gemakkelijk of lichtzinnig oordeel over anderen. Maar het zelfinzicht dat we op die manier verkrijgen moet er niet toe leiden dat we onszelf gaan veroordelen. Want leven in de geest van Jezus houdt ook in dat we proberen alles en iedereen, en dus ook onszelf, te bezien met de ogen van de liefde. Bidden we dat God ons zal helpen steeds met een blik van liefdevolle barmhartigheid te kijken naar de ander en naar onszelf. 


Pastor Ben Wolbers, O.Carm.


Overweging Eucharistieviering MFA Knillus Vortum-Mullem


20 februari 2022 - 7e zondag door het jaar


Lezingen: 1 Samuël 26,2.7-9.12-13.22-23 en Lucas 6,27-38


In de beide Bijbellezingen wordt vandaag grondig afgerekend met het zogenaamde ‘vijanddenken’. Vijanddenken is de ander zien als een mogelijke vijand en daarop je gedrag afstemmen. Jezus vraagt vandaag aan ieder die dat doet eigenlijk bijna iets onmogelijks, als hij zegt: ‘bemin je vijanden’. Maar is het zo onmogelijk? David gaf ons vandaag het goede voorbeeld. Koning Saul heeft David tot zijn vijand verklaard. Saul achtervolgt David en hij wil hem eigenlijk vermoorden. Maar dan krijgt David op een bepaald moment de kans om Saul met gelijke munt terug te betalen. David was er namelijk achter gekomen waar Saul zijn tenten had opgeslagen. Hij besloot om met een paar van zijn soldaten in de nacht stiekem naar Saul toe te gaan. Zij slopen het kamp van Saul binnen. Bij de tent van Saul aangekomen, zagen zij dat deze rustig lag te slapen. Zijn soldaten fluisterden dat dit dé kans was om Saul te doden. Maar David weigerde dat, - u hoorde het in de lezing. Hij kroop voorzichtig de tent van de slapende koning Saul binnen en nam toen stiekem diens waterkruik en lans mee. Niemand merkte er iets van. De volgende morgen riep hij van grote afstand wat hij gedaan had en liet hij de lans en de waterkruik terugbezorgen bij Saul.  Zo liet hij aan Saul zien dat hij wraak had kunnen nemen en hem had kunnen doden. Maar dat geen kwaad met kwaad wilde vergelden. Zo liet hij zien dat hij goede bedoelingen met hem had. Bij ons thuis hing vroeger in de keuken een tegeltje: ‘Wie goed doet, goed ontmoet’. Als er in de tijd van David zulke tegeltjes bestaan hadden, had David ook zo’n tegeltje naast de slapende Saul kunnen leggen. Mijn vader maakte van die tekst soms: ‘Wie goed doet, God ontmoet’. Jezus wil vandaag dus zijn volgelingen duidelijk wilde maken dat we nooit met gelijke munt terug moeten betalen. Niet vergelden. Wel vergeven. En goed doen aan die ander. Dit staat soms haaks op ons gevoel, denk ik. Als wij echt kwaad zijn, slaan wij liever terug, als het kan nog net iets harder. Wij kunnen in sommige gevallen maar moeilijk vergeven, want het recht moet toch zijn loop hebben? Maar als we dat blijven volhouden, worden we van slachtoffer tot dader. Het journaal laat ons dagelijks zien waartoe dat leidt. De vergeldingsgedachte is letterlijk een moordend principe dat alleen maar ellende oplevert. In de joodse samenleving en in het denken van toen vond men het heel opmerkelijk dat Jezus aan de mensen vroeg om de ander te vergeven in plaats van vergelding. Waar haalde hij het lef vandaan – vond men – om mensen die straf verdienden te vergeven en nieuwe kansen te bieden zonder dat ze boete hadden gedaan voor hun fouten. En bovendien – vond men toen ook – alleen God kan vergeven. ‘Bemin uw vijanden’ was daarom voor een deel van de schiftgeleerden veel te veel gevraagd. Maar toch. Toch spoort Jezus ons aan om meer te doen dan het gewone. Hij vraagt van ons vergeving en barmhartigheid. Hij laat dat zelf ook zien in zijn omgang met mensen die zogenaamd fout waren geweest. Tollenaars, vrouwen van de straat en al die mensen die niet gehoorzaamden aan de joodse wetten… telkens als hij zulke mensen onvoorwaardelijk vergaf, horen we hoe zij er andere mensen van werden, betere mensen… Zo is het nog steeds: vergeving kan mensen nieuw maken en de wereld een stukje beter. Dat lukt niet altijd, maar omdat Jezus het zo uitdrukkelijk zegt, zouden we het toch maar moeten proberen: barmhartig zijn zoals de hemelse Vader barmhartig is. En dus onze vijanden vergeven. Goed doen in plaats van kwaad met kwaad vergelden. Dat lijkt dwaas, maar soms is een beetje zot zijn zo gek nog niet.


Pastor Ben Wolbers. O.Carm.


Overweging bij 1 Kor. 15,12.16-20 en Lucas 6,17.20-26


 Sint Petrusbasiliek Boxmeer 13 februari 2022, 6e zondag door het jaar


Mattheus en Lucas hebben beiden al vrij vroeg in hun evangelie de lange toespraak die bij ons bekend is geworden als de rede van de zaligsprekingen. Misschien hebben ze de zaligsprekingen zo vooraan geplaatst omdat je ze kunt zien als een samenvatting van wat Jezus bezielde en waarvoor hij leefde. Want was hij niet ook zelf de arme was die leefde voor het Rijk van God? En hij was niet ook degene die hongerde naar gerechtigheid en was hij het niet die bij uitstek aandacht had voor het verdriet van mensen? Vandaag hoorden we het evangelie zoals Lucas het heeft opgeschreven. We hoorden de zaligsprekingen daar in een dubbele formulering: eerst vier keer als een soort gelukwensen: ‘zalig wie arm zijn, want voor jullie is het Rijk van God… zalig die nú honger moeten lijden, want jullie zullen volop te eten hebben, zalig die nu verdriet hebben, want jullie zullen lachen, zalig jullie die vervolgd worden om je geloof in de Mensenzoon… want in de hemel wacht jullie een rijke beloning… ’. Vier zaligsprekingen. Maar daarna volgen onmiddellijk vier wee-spreuken, waarschuwingen. Paus Franciscus heeft ze eens ‘anti-zaligheden’ genoemd…  : ‘Wee jullie die nu rijk zijn, want je hebt je troost al binnen, wee jullie die nu genoeg te eten hebben, want je zult echt honger hebben, wee die nu lachen, want het lachen zal je vergaan, wee als alle mensen lovend over je spreken want jullie zal hetzelfde lot treffen als de valse profeten…’ De zaligsprekingen zoals Lucas ze heeft, zijn net even anders geformuleerd dan bij Mattheüs. En daar komt nog iets bij. Want anders dan bij Mattheüs leggen ze een sterke nadruk op het verschil tussen het normale leven van veel mensen én het leven in het Rijk der hemelen. In het rijk van God zullen de rollen omgedraaid zijn. Of, zoals Maria het zingt in haar Magnificat: armen zullen worden overladen met gaven, maar rijken worden weggestuurd met lege handen … Zoals Lucas de zaligsprekingen formuleert, hebben ze soms veel onheil gesticht, - omdat ze vaak werden verstaan als een beeld van hoe het later zou zijn, in de hemel. Ze werden dikwijls gebruikt als zoethoudertje: later zal het beter zijn, stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw… Dus als een alibi om niks te doen aan de noden waar mensen nu onder gebukt gaan. Berucht is een uitspraak geworden die wordt toegeschreven aan een rijke Twentse textielfabrikant. Die zou tegen een pastoor gezegd hebben: ‘hou jij ze dom, dan hou ik ze klein’. Of dat helemaal zo waar is, weet ik niet, maar het illustreert wel hoe de woorden van Lucas soms werden geïnterpreteerd. Maar dat is dan wel een verkeerde interpretatie.


Want het visioen van Lucas gaat over het Rijk van God dat eens in zijn volheid zal komen, maar dat nú ook al onder ons is. Daarom zijn de zaligsprekingen en de wee-spreuken bij Lucas tegelijkertijd een oproep én een belofte: er moet recht worden gedaan aan mensen die lijden onder onrecht. Mensen die het altijd tegenzit, moet het toch ook eens goed gaan… Maar dat neemt niet weg dat deze zaligsprekingen evengoed óók een belofte zijn. Wij hoorden Paulus in zijn brief aan de Korintiërs zeggen: “Als wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. (-) Maar zo is het niet”, schrijft hij, “Christus is opgewekt uit de doden als eerste van ons allen”. Hoe onbegrijpelijk het mysterie van ons leven nu én na dit leven ook is, toch, hoor ik in de woorden van Paulus dat de kinderen van Somalië, Eritrea, Syrië en... vult u zelf maar aan… al die kinderen en volwassenen die nu moeten leven in oorlog en geweld, - zij moeten toch ook de liefde mogen ervaren en de vrede…waar Jezus zo vol van was, - nu al én straks... De troost van het Rijk van God, het Rijk der hemelen is geen zoethoudertje… laat dit voor ons een reden zijn om vandaag al te beginnen met een bijdrage aan een betere wereld. Het Rijk Gods is immers ook nu al aan ons gegeven. God heeft ons ook in dit leven al aan elkaar toevertrouwd. En Hij rekent op ons, ook hier en nu. Maar tegelijkertijd – ik zei het al – zijn deze zaligsprekingen evengoed óók een belofte. God zelf zal, hoe dan ook, opkomt voor alle mensen die in dit leven hun deel van het goede niet krijgen. Wij mogen erop te vertrouwen dat God zeker ook andere dan menselijke mogelijkheden heeft. Misschien mogen we juist daarom de zaligsprekingen rekenen tot de meest hoopvolle woorden uit het evangelie.


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging 6 februari 2022 5e zondag door het jaar


Het beeld van de barstensvolle netten, die met moeite in de boot worden getrokken, werd en wordt nogal eens gezien als beeld voor de kerk, stampvol met gelovigen, binnengehaald door trouwe werkers en werksters, die overal, tot diep in tropische binnenlanden de goede boodschap verkondigden. Een tijd geleden had ik een apparaatje in mijn handen waarvan ik niet direct begreep wat was. Het bleek een biechttellertje te zijn. Een apparaatje voor biechtvaders om bij te houden hoeveel gelovigen zij in hun biechtstoel ontvingen. Het apparaatje stamt uit de tijd dat het succes van de kerk werd afgemeten aan de aantallen gelovigen bij vieringen, dopen, 1e communie en dus ook bij het biecht horen. Men was trots op die succesvolle kerk en triomfantelijk liet ze zich zien in allerlei massa manifestaties: ‘Roomschen zijn wij en dat zullen ze weten’. Een zeer oude medebroeder van mij vertelde mij eens dat pastoors bij hun ontmoetingen, onder het genot van een glas wijn en een goede sigaar, elkaar graag een beetje aftroefden met die aantallen. Het werd immers ook wel een beetje als het succes van de pastoor gezien. Maar het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord laat juist zien dat het eigenlijke werk niet door menselijke inspanningen wordt verricht.  Petrus, waarschijnlijk toch een doorgewinterd visser, had op eigen kracht die nacht helemaal niets binnengehaald. Petrus is diep geschokt als hij door het woord van Jezus een net binnenhaalt dat tot scheurens toe met vissen is gevuld. Hij had waarschijnlijk gedacht: ‘nou ja, vooruit dan maar, omdat jij wilt’ en hij gooit de netten uit in het diepe en nog wel overdag. Het is de beste manier om helemaal niets te vangen. De nacht is de tijd om te vissen en in het diepe leeft niet zoveel. Petrus is, staat nadrukkelijk geschreven, ontzet. Hij ziet met een schok in dat hij in Gods hand een instrument is, niets meer maar ook niets minder. Later zal hij als instrument van God mensen gaan vangen. Wij christenen, wij leven in een tijd van lege netten. Althans, onze kerkelijke netten zijn zo goed als leeg. Voor ons is het onmogelijk geworden om in triomf ons te laten verblinden door de grote aantallen. En, wij worden steeds meer met onze neus op het feit gedrukt dat wij hier niet veel tegen in hebben te brengen. God lijkt gewoon zijn eigen weg met mensen te gaan. Een weg die vaak buiten onze voorstellingen en geloofskaders omgaat. Maar die weg ís er toch wel? Ja, zou het voorstelbaar zijn dat God zijn tot leven roepend werk niet meer doet? Hij spreekt zijn scheppend Woord toch altijd door? In zijn kerk, maar ook in de natuur waar steeds maar weer overal het leven verschijnt, in de harten van mensen die zich met alle macht inzetten voor elkaar, overal op deze wereld. Hij spreekt het scheppend Woord, waardoor ook wij helemaal gratis en voor niets in het leven worden gehouden. Dat Woord gaat zijn weg met ons en het is niet omgekeerd. Wij hebben onszelf niet gemaakt. Wij worden natuurlijk wel uitgenodigd om mee te werken en mee te geven, in onze tijd, in onze omstandigheden. In onze dagen wordt het ons eenvoudig onmogelijk gemaakt om bij het oppervlakkig getal te blijven stilstaan. Want, wij zijn en worden, net als Petrus in het evangelie, steeds verder gebracht aan het eind van wat wij zelf denken te kunnen doen. Misschien is dat ook wel een geluk. Zou het niet mogelijk zijn dat zo in ons ruimte kan ontstaan waardoor wij Gods werk kunnen zien op de plaatsen en in de mensen waar wij het niet zomaar zouden verwachten? Waar wij eerst misschien aan voorbij zouden zien? Dezelfde oude pater van het biechttellertje vertelde mij ook over de mensen waarmee hij soms tientallen jaren op weg was. Eenvoudige mensen, geen mensen die vaak op zondag in de kerk komen, maar hun Godsrelatie is vaak zo sterk en zo diep dat hij, zei hij zelf, er verlegen van werd. En ze zijn overal, zei hij, op iedere hoek van de straat kom ik ze tegen. Misschien verlaten we pas nu de oppervlakte en leren we in de diepte te kijken. Bidden we dat onze ogen daarvoor meer en meer opengaan. Amen. 


Zr. Susan van Driel o.carm.


Overweging 30 januari Thema: ‘Wordt vervolgd…’


1e lezing Jeremia 1,4-5. 17-19  2e lezing 1 Korintiërs 12,31;13,1-13 NBV ‘21 Evangelie Lucas 4, 21-30  


Boeken- en tijdschriftuitgevers, filmproducenten en hoorspelschrijvers weten het allang: verhalen in opeenvolgende gedeeltes verteld, houdt de verhaallijn spannend en doet mensen terug keren voor het vervolg, kassasucces vrijwel verzekerd. Hierbij gaat het veelal om vertellingen die vooral lekker weglezen, kijken of luisteren en waarbij mensen geboeid en verrast raken, benieuwd naar de ontknoping of afloop van het verhaal; het is meestal niet al te diepgaande kost maar gewoon ter vermaak of ontspanning van het dagelijkse leven. Fijn toch, om daarvan te mogen genieten! In de kerk worden het jaar door ook vaak vervolgverhalen verteld. Telkens een stukje van het verhaal van God met de mensen. We kennen de verhalen veelal wel - zo is ons idee – maar steeds opnieuw valt er weer iets anders op en we veranderen zelf ook! waardoor we de levenslessen vanuit een ander gezichtspunt bekijken. Het is verwonderend wat het met ons doet - als we tijdens een wat langere bezinning - samen de tekst op ons laten inwerken. Zo wandelen we vandaag als in een feuilleton het Evangelie binnen. Een boekrol waaruit is voorgelezen wordt opgerold en teruggegeven aan de tempeldienaar. Maar wat werd er door lector Jezus dan voorgelezen van de profeet Jesaja? We hoorden het vorige week zondag maar laten we het nog even in herinnering brengen; dit las Hij: 


De Geest is over Mij gezonden, om aan armen de blijde boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien. Om verdrukten in vrijheid te laten gaan, om een genadejaar van de Heer af te kondigen. 


In het dorp waar Jezus is opgegroeid, leest Hij deze compacte tekst voor aan het begin van Z’n openbare loopbaan. Aan de hand van deze tekst houdt Hij een nog compactere preek: ‘Het Schriftwoord dat u zojuist hebt gehoord, is thans in vervulling gegaan.’ Nadat Hij naar z’n plaats is gegaan, geeft Hij een kleine uiteenzetting van de opdracht die Hij heeft. Hoe Hij van binnenuit, gedreven door de H. Geest, de invulling van Zijn roeping ervaart. Het oude testament vindt in Jezus z’n vervolg. De mensen uit Nazareth hebben echter zo hun eigen ideeën over hun dorpsgenoot, ze kennen Hem immers en claimen Hem voor zichzelf. Heel menselijke vriendjespolitiek, ons kent ons. Maar ook Jezus kent z’n dorpsgenoten. Als Hij hen dan meteen de wind uit de zeilen neemt door kort en bondig te zeggen dat Hij daar niet op in kan gaan, valt dat natuurlijk niet goed. Toch wil Jezus de weg gaan zoals Hij die voelt te moeten gaan, anders komt Hij in conflict met zichzelf en z’n hemelse Vader. Gods liefde moet gróeien en is voor alle mensen, kent geen door ons getrokken grenzen. Jezus was in de wieg/kribbe gelegd om Gods liefde waar Hij maar kon duidelijk onder de aandacht te brengen en zo maximaal gestalte te geven. Over die liefde hoorden we vandaag ook een geliefd gedeelte uit de 1e Korintiërs brief. In kerkelijke huwelijksinzegeningen kiezen bruidsparen regelmatig déze tekst als lezing over grenzeloze onbaatzuchtige liefde, die ze met Gods hulp in praktijk willen brengen. En laten we eerlijk zijn, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan want liefde is een werkwoord dat dagelijks oefening vraagt om wederzijds de ander te willen verstaan en proberen tegemoet te komen. De apostel Paulus schreef zijn aanwijzingen niet alleen voor echtparen maar voor iedereen die met medemensen te maken heeft en er maar naar wil horen. De profeet Jeremia werd door God geroepen en ook Jezus kreeg z’n opdracht tot bekendmaking van liefde zonder eigen belang en dat kan in ons vervolg vinden ook al is liefde soms taaie kost, moet er veel voor gedaan en gelaten worden maar het loont absoluut de moeite. Immers ons geestelijke DNA vindt z’n oorsprong in de liefde waaruit we geboren zijn, iets waar we in het dagelijks leven gemakkelijk aan voorbijgaan. De teksten uit alle 3 de schriftlezingen van vandaag laten zien: wie ingaat op z’n roeping kan zich verzekerd weten van Gods steun bij het vervullen van zijn levensopdracht. We mogen zelf - met Gods hulp - in het dagelijks leven een vervolg schrijven met iedereen waar we mee te maken hebben want God wil dat alle mensen zijn liefde laten groeien, generatie na generatie, waar ook ter wereld. 


Betzie Brakels, werkgroep Woord en Communievieringen


Overweging oecumenische viering 16 januari 2022 (St. Anna)


Eind vorige maand vierde kerstmis, de geboorte van Jezus, een feest met veel licht. Als je door het dorp loopt zie je veel verlichting bij huizen en gebouwen, om de duisternis te verlichten. En nu staan we aan het begin van de gebedsweek met het thema” licht in het duister”. Toen ik aan de overdenking begon heb ik me afgevraagd, wat is de betekenis tussen duister en duisternis, of wat is het verschil daarvan; In het eerst Bijbelboek Genesis 1: In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en de duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was. Het heeft meerdere betekenissen voor ons als toepassing maar ook het woord is het licht in de duisternis ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ Psalm 119:105. Om bewust te worden om elke dag nodig te hebben, dat Licht en duisternis strijd met elkaar heeft. Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht bij u; wandel zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat.’Johannes 12:35 HSV. In deze breekbare en onzekere wereld zoeken wij naar een licht, naar een sprankje hoop. Te midden van het kwaad verlangen we naar goedheid. Wij zoeken het goede in onszelf, maar vaak worden we zo overweldigd door onze zwakheid dat de moed ons in de schoenen zinkt. Ons vertrouwen is gevestigd op de God die wij aanbidden. In zijn wijsheid stelde God ons in staat om te hopen op zijn ingrijpen. We konden echter niet voorzien dat Hij dat zou doen door mens te worden. Dat Hij zelf het licht in ons midden zou zijn, overtrof al onze verwachtingen. Midden in de duisternis van de mensheid verscheen de ster uit het oosten. Deze ster scheen niet alleen op een specifiek historisch moment, maar staat vandaag de dag nog steeds symbool voor het licht dat doordringt in de duisternis van onze verdeeldheid. Dit licht heeft de loop van de geschiedenis definitief veranderd. Door de eeuwen heen leerde de wereld hoop kennen. Deze hoop is geïnspireerd door de heilige Geest en wordt zichtbaar in het leven van de volgelingen van Christus. Zij getuigen van Gods werk en van de blijvende aanwezigheid van zijn Geest. Gods Geest van kracht en liefde leidt ons richting het volmaakte licht dat de duisternis van verdeeldheid overwint. Het verlangen om die duisternis te overwinnen, dwingt ons om te bidden en werken aan christelijke eenheid. Te midden van politieke onrust, een groeiende cultuur van hebzucht en machtsmisbruik, lijden christenen – net als anderen in het Midden-Oosten – onder vervolging en ervaren zij dat zij achtergesteld worden. Ze leven in angst voor geweld en onrechtvaardigheid. Toch zijn zij niet bang, omdat de Herder met hen wandelt, hen in één kudde verzamelt en hen tot een teken maakt van zijn liefdevolle aanwezigheid. Samen zijn zij het gist dat het deeg laat rijzen. In Christus vinden zij een voorbeeld van nederigheid. Van Hem horen zij een oproep om verdeeldheid te overwinnen en verenigd te zijn in één kudde. In het duister is, in het duister tasten, duistere praktijken, het is duister verhaal, zij leven in het duister, wereldleiders zijn soms duistere figuren. enz. enz. Ook zo Herodes, die de 3 wijze vroeg om terug te komen om hem te vertellen waar de Koning het kind was. Toen hij merkte dat ze niet terugkwamen, werd hij boos en gaf opdrachten alle kinderen van twee jaar en jonger in Bethlehem en de wijde omgeving om te brengen. De bootvluchtelingen die het land willen ontvluchten worden door mensen handelaars voor veel geld in te kleine bootje gestopt met alle gevolgen van dien. De president die vluchtelingen laat overvliegen om zo druk uit te oefenen om zijn politieke dictatuur uit te blijven oefenen en zijn eigen mensen onderdrukt. Allemaal voorbeelden van duistere praktijken, hoeveel leiden daar onder, ook dichtbij, hoe mensen worden misleid om hen bankpasje mee te geven aan mensen die zeggen van een bank te zijn, om vervolgens de rekening leeghalen. Het thema van de gebedsweek is LICHT IN HET DUISTER. Miljoenen mensen zijn op de vlucht en verlaten alles wat ze hebben. Laten wij vandaag bidden voor hen, dat zij hoop en moed mogen houden. Kregen ze allemaal maar zo’n droom als Jozef, dat hij met het kindje en moeder moest vluchten naar veilig land, Egypte voor Herodes en toen deze was overleden konden ze terug naar Israël. Is dat het licht in het duister wat ons de weg wijs, en het licht dat vreugde breng. Duisternis kan het licht niet doen verdwijnen. Licht kan duisternis wel doen verdwijnen. Amen


Jos de Graaf


Overweging oecumenische viering Week voor de eenheid 16 januari 2022 (Protestantse kerk)


Alle pastores horen weleens van mensen: ‘Ik merk nooit iets van God. Als ik nou eens een teken zou krijgen. Maar nee hoor, helemaal niks.’ Ja, om wat voor teken zou het dan moeten gaan? Wat zou God moeten doen om aan ons te openbaren dat Hij er is, dat Hij ons liefheeft?


De evangelielezing die wij zojuist hebben gehoord verhaalt van juist zo’n teken. Van oudsher hoort deze lezing bij het feest van Epifanie; of Driekoningen. Als betekenis van dat woord Epifanie wordt in woordenboeken gegeven: ‘Een plotselinge, verwarrende openbaring’. En dan staat er ook nog heel ingewikkeld bij geschreven: ‘Een zich aan de ratio onttrekkende, plotselinge, kortdurende, diep inwerkende ervaring waarin een zintuiglijk waarneembaar element in de gewone, alledaagse werkelijkheid een niet binnen een gangbaar kader te plaatsen reactie oproept bij wie het ondergaat.’ Hoe lang kun je een zin niet maken… Veel woorden die er eigenlijk gewoon op neerkomen dat er iets ingrijpends gebeurt in onze gewone wereld dat niet wordt gesnapt en mensen in de war brengt. Het valt buiten het gewone. 


Dat is zeker aan de hand met wat wij zojuist hebben gehoord. Het is niet gewoon, die geboorte van ‘de Koning van de Joden’. En dat zou het in onze dagen nog steeds zijn.  U heeft vast en zeker ook wel eens gezien, op televisie bijvoorbeeld, dat als de president van Amerika ergens verschijnt er muziek klinkt. Het is nogal pompeuze muziek, het heeft de naam Hail to the chief. Heil aan de leider, betekent dat. Het wordt meestal gespeeld door het koper van een militaire band, met een flinke dreun. Muziek om indruk te maken, om iedereen te laten weten: kijk, hier komt de leider van de wereld. Het is een oud gebruik, ook koningen lieten zich vroeger door trompetgeschal aankondigen.  Het gaat in al dit soort gebruiken om het laten zien van macht en kracht. Indruk maken, daar gaat het om. Dat is niet voor niets, want wij mensen zijn daar nu eenmaal gevoelig voor. Denk maar eens aan de speciale cursussen voor sollicitanten om te leren hoe je jezelf zo goed mogelijk kunt presenteren. Want je kunt nog zoveel opleiding hebben genoten, ervaring hebben en de aardigste mens van de wereld zijn: als je het niet kunt presenteren, dan kom je meestal niet erg ver.


Daarom is het eigenlijk een Godswonder dat het christendom een wereldgodsdienst is geworden, het zet eigenlijk de hele wereld op z’n kop.  Want de koning van de Joden die de magiërs zoeken, is niet in de prachtige paleizen van de koning. Daar zoeken de magiërs Hem natuurlijk. Ergens in een gouden wiegje, in het centrum van de macht. Maar bij zijn geboorte is er geen kanongebulder, geen schallende trompetten. Die zijn in Jeruzalem waar de paleizen van de koning zijn, waar de tempel is, het imposante bouwwerk waarmee Herodes indruk wilde maken op jood en niet-jood. Nee, de magiërs zoeken hem tevergeefs waar macht en kracht wordt getoond. Waar Herodes zo vreselijk van schrikt en hij heel erg bang voor is, wordt dan in een paar woorden gezegd: ‘Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria’. Meer is het niet.  Zó wordt de Zoon van God geopenbaard aan de wereld. Het was alsof God het kleine en kwetsbare bekrachtigde. Ja, zo is het goed. Zoals Hij in het begin van zijn schepping zag dat het goed was zoals het was.  Ook eindig en broos.  Een pasgeboren kind met zijn moeder. Meer was het niet, toen God in zijn wereld kwam. De magiërs lieten zich bekeren. Zij gingen niet meer naar de macht van Herodes terug. Zij wisten vanaf toen dat zij het niet moesten zoeken bij tempels en paleizen. Niet bij trompetgeschal.  Nee, integendeel, zoals wij in de woorden van Jesaja hoorden als hij spreekt over het licht dat schijnt voor de wereld: ‘de stok op de schouder, de staf van de drijver, die worden verbrijzeld; ledere laars die dreunend stampt en elke mantel die doordrenkt is van bloed, ze worden verbrand’. De magiërs werden in de traditie tot koningen, en later kregen ze in afbeeldingen verschillende huidskleuren en verschillende leeftijden.  Want zij werden in hun verscheidenheid tot symbool van de hele wereldbevolking; zo kunnen wij hen misschien ook beschouwen als symbool van de verschillen die er zijn tussen christenen. Verschillen die er gewoon zijn, maar die eigenlijk ook iedere mens, iedere cultuur én iedere kerkelijke stroming in hun eigenheid mooi maakt. Want het zijn ook verschillen die overbrugbaar zijn. De brug is het licht van Christus geraakt als wij zijn door Gods liefde die op deze aarde kwam in een mensenzoon, in kwetsbaarheid. Dat hebben wij allemaal gemeen.  De wijzen gingen niet terug naar de macht van Herodes. Met woorden van Paulus: ‘De vruchteloze praktijken van de duisternis’ waren voor hun ogen definitief ontmaskerd, zij gingen voortaan ‘een andere weg’. Nu ging het licht van Christus met hen mee. 


Bidden wij dat ook wij de weg van de Heer zullen gaan: zijn licht volgend en zijn licht zijn in deze wereld; bidden wij dat ook wij kwetsbaar durven te zijn, zo kwetsbaar als Hij. Amen.


Zr. Susan van Driel o. carm.


Feest van de doop van de Heer, 9 januari 2022


Overweging bij Jesaja 42,1-4.6-7 en Lucas 3,15-16.21-22


Gehouden tijdens de Eucharistieviering in de Karmelcommuniteit


Eerste lezing: Jesaja 42, 1-4.6-7


Zie hier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, die Mij welgevallig is. Ik heb mijn geest op hem gelegd, en hij maakt de volkeren het recht openbaar. Hij roept niet en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet horen op straat.  Het gekwetste riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Waarlijk, het recht maakt hij openbaar. Hij zal niet kwijnen en niet worden gekwetst, maar vestigt het recht op de aarde en de eilanden zullen zijn boodschap verbeiden. Ik Jahwe zelf, heb u geroepen om heil te brengen, Ik neem u bij de hand, Ik vorm u en bestem u om de man te zijn van mijn verbond met het volk, het licht voor de naties, om blinde ogen te ontsluiten, om gevangenen uit de kerker te bevrijden, uit de gevangenis degenen die wonen in de duisternis.


Evangelie: Lucas 3,15-l6.21-22


In die tijd toen het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: 'Ik doop u met water maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.'Terwijl al het volk zich liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiede het dat de hemel openging, en dat de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif over Hem neerdaalde, en dat een stem uit de hemel sprak 'Gij zijt mijn Zoon, de Welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld.'


Overweging


 Een jonge vader vertelde tijdens een doopgesprek over het wonder van de geboorte van hun eerste kind. Ze waren ze blij geweest dat zij in verwachting was, dat ze samen het geboortekaartje al ruim vóór de geboorte gemaakt had. Tekst en beeld waren klaar. Alleen de naam en de datum moesten nog worden ingevuld. De vader vertelde hoe ontzettend veel indruk de geboorte van hun kindje op hem had gemaakt. Hij had het helemaal mee mogen maken, in het ziekenhuis, midden in de nacht en het had hem totaal overdonderd. Het had alles overtroffen wat hij er tevoren over had gehoord. Toen hij de ochtend na de geboorte naar de drukker reed, was dat gevoel er nog steeds geweest: dat hij een groot en ontzagwekkend wonder had meegemaakt. Maar “toen ik het kaartje nog even doorkeek in de drukkerij, vond ik het eigenlijk veel te gewoon. Het paste niet meer bij wat ik voelde”. En toen had hij er in een opwelling een zinnetje aan toegevoegd. Terug bij zijn vrouw had hij dat ook onmiddellijk opgebiecht. “Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik heb de tekst een beetje veranderd. Ik vond de geboorte zo buitengewoon... Ik heb er toen onder de naam nog een paar woorden bij laten drukken: ‘Made in heaven’”. (Verteld door Nico ter Linden). Zo verwoordde de jonge vader het ontzagwekkende geheim dat hij voelde achter de geboorte van zijn kindje. Lucas gebruikt totaal andere woorden, maar hij bedoelde misschien wel hetzelfde Geheim onder woorden te brengen. Bij Jezus’ doop, vertelt hij, klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn liefste zoon, in jou heb ik mijn behagen gesteld’. Dat wil zeggen: ‘Jij bent een mens naar mijn hart. Ik hou van jou!’ Eigenlijk zegt God dit tegen ieder kind dat wordt geboren. Daarom lees ik het evangelie dat we zojuist hoorden ook graag voor in doopvieringen. En in een kort woordje zeg ik dan vlak voor de eigenlijke doop tegen de dopeling: “Nu wordt jij gedoopt, nu zegt God ook tegen jou: jij bent een kind van mij, jij bent mijn liefste dochter, jij bent mijn liefste zoon, in ben heel blij met jou, ik hou van jou”. De liturgie van vandaag heeft het verhaal van de doop van Jezus gekoppeld aan de eerste lezing met die bekende, prachtige woorden van Jesaja over de dienstknecht van God. Eigenlijk laat de liturgie daarmee zien waarom Jezus een mens was naar Gods hart, waarom God in hem zijn behagen had gesteld. ‘Hij roept en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet horen op straat. Het geknakte riet zal hij niet breken, de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Hij zal werkelijk gerechtigheid brengen’. Maar zo’n mens als Jezus worden wij niet vanzelf. De kans dat je zo iemand wordt is het grootst als je in je kinderjaren en in je jeugd lieve mensen om je heen hebt die, zoals die jonge vader, geraakt kunnen worden door het wonder en het geheimvolle van het leven. En de kans dat je een leven kunt opbouwen in de geest van Jezus is het grootst als je in je jonge jaren mensen om je heen hebt voor wie de levensstijl van Jezus iets betekent, die de levenswijze van Jezus serieus nemen. ‘Ik doop u’, hoorden we Johannes zeggen, ‘met water, maar hij die na mij komt, zal u dopen met heilige Geest en met vuur’. De Geest van Jezus, het vuur van Jezus, - daarmee worden wij gedoopt.Wat dit in de praktijk kan betekenen is me duidelijk geworden in het verhaal van een ouderpaar dat ik ooit in het ziekenhuis ontmoette. Zij hadden vijf kinderen. Alle kinderen waren slim, behalve één zoon. Hij bleek al gauw een zorgenkindje. Hij kon niet goed meekomen op school. In het voortgezet onderwijs kwam de aap uit de mouw. Hij had een tumor in zijn hoofd. En daarmee had hij lang gesukkeld. Uiteindelijk was hij gestorven, veertien jaar oud. Op de grafsteen van die jongen hadden zij toen de woorden laten zetten die wij vandaag in de eerste lezing hoorden: "Het geknakte riet zal hij niet breken, de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit." Aan die woorden hadden deze ouders zichzelf altijd opgetrokken in hun zorg voor hun zoon. Nu hun zorgenkind gestorven was, bleven ze zich optrekken aan die woorden. Ze geloofden dat God hun liefde en hun zorgzaamheid had overgenomen. Want zó was Jezus toch ook met mensen omgegaan?“Jij bent mijn geliefde zoon”, zei de Stem uit de hemel.Mijn kindje is “made in heaven”, zei de jonge vader.“Ik doop je met water”, zei Johannes, “maar die na mij komt zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur”.“God heeft onze zorg en onze liefde overgenomen”, zeiden die ouders.Van vóór onze geboorte in deze wereld tot ín ons leven na de dood zijn we met heel ons wezen verbonden met God. En Jezus heeft ons laten zien wat de uitwerking daarvan kan zijn. Bidden we dat we mensen kunnen zijn en worden zoals God ons graag ziet.


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider


Overweging oud en nieuw 31 december 2021


Morgen weer een nieuw jaar, dus naar goede gewoonte wensen we elkaar straks gelukkig Nieuwjaar, en we voegen er heel vaak aan toe: ‘En een goede gezondheid.’ Dat doen we zeker in deze tijd heel nadrukkelijk, een tijd waarin we al een hele poos worden geconfronteerd met hoe kwetsbaar we eigenlijk zijn. Vroeger wensten we elkaar een ‘Zalig Nieuwjaar’, dat klinkt toch iets zegenrijker dan ‘gelukkig’, in ‘zalig’ klinkt de hemel door. En naar een beetje hemel op aarde verlangen we toch allemaal. Daar willen we zelfs verantwoordelijkheid voor nemen en ook aan werken. Maar wat we ook verlangen, waar we ook aan willen werken, we weten dat op 1 januari niet alles als bij toverstaf verandert. We mogen dan misschien een nieuwe kalender en een nieuwe agenda hebben, ons leven van vandaag gaat morgen gewoon door. Wat ons het voorbije jaar vreugde bracht, nemen we ook in het komend jaar met ons mee en het verdriet, de twijfel en de pijn die er gisteren waren, verdwijnen niet ineens omdat we in 2022 leven. Zojuist hebben we in de evangelielezing gehoord hoe de herders en Maria op hún nieuwe jaar reageren. Want er kan geen twijfel over bestaan dat er voor hen iets nieuws begonnen is. Dat hebben we met Kerstmis gevierd, en vandaag zien we wat er daarna gebeurt: de herders haasten zich naar Bethlehem om met eigen ogen te zien wat zij van Godswege hebben gehoord. En inderdaad, ze vinden het pasgeboren kind. Ze hebben dus gehoord en nu ook gezien. Wordt het vervolgens ‘horen, zien en zwijgen’? Nee, het wordt horen, zien en spreken, want ze worden verkondigers; ze maken openbaar wat hun over dat kind is verteld. Zij zijn eigenlijk de eerste apostelen. Zij, eenvoudige herders, die helemaal niet in de gunst stonden van het betere volk. En wanneer ze naar hun kudde teruggaan, verheerlijken en loven ze God. Dat is wat zij op de eerste dag van hún nieuwe jaar doen. Misschien kunnen we daar iets van leren en ook iets vaker doen: God verheerlijken, en Hem danken voor elke dag die Hij zo gunnend aan ons schenkt; Hem danken voor het leven, voor de liefdevolle mensen om ons heen, voor het licht in onze ogen en de klanken die we horen. Dat krijgen we allemaal, ondanks dat we ook in een donkere tijd leven en dat we het soms best wel moeilijk hebben met elkaar. En dan Maria. Wat moest ze beginnen met de woorden van de engel dat er vandaag een Redder geboren was, Christus de Heer’? Het enige wat ze er op dat moment mee kon doen, was die woorden bewaren in haar hart, ze bij zichzelf overwegen. en hopen dat zij ze ooit zou begrijpen. Maar daarvoor moest ze eerst groeien in geloof, en moesten haar geloof en haar hoop sterker worden dan twijfel en pijn. Ja, zij had gezegd: “Mij geschiede naar uw Woord”, maar toen zij jaren later tijdens een reis naar Jeruzalem haar kind kwijt was sloeg de schrik haar om het hart. En ze ging zoeken en ze liet het niet alleen over aan Gods voorzienigheid. Vertrouwen en verantwoordelijkheid nemen voor de wereld die wij hebben geërfd, het een heft het ander niet op, maar als het goed is maakt het elkaar wel sterker. En vooral dat wens ik ons toe: dat we doen als Maria, dat we Gods woorden in ons hart bewaren en ze bij onszelf overwegen, en dat ons geloof en onze hoop het winnen van de duisternis. Onze H. Schrift staat vol met voorbeelden van mensen die de weg gingen van de Heer, maar met angst en vrees in het hart. Vooral profeten vonden het nogal eens heel bedreigend als zij geroepen werden om Gods Woord tegen machten en duistere krachten in te verkondigen. Toch gingen ze, tegen moedeloosheid in. En ze ontdekten gaande de weg dat Hij er is. Dat ontdekten de herders, dat Hij er is, dat ondervond Maria, dat Hij er is. Zelfs in haar en uit haar… En ten slotte: in de eerste lezing hoorden we een prachtige, oeroude zegenwens. Ik herhaal hem graag: “Moge de Heer u zegenen en u behoeden! Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn! Moge de Heer zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken!” Blijven wij bidden dat wij net als Maria zullen groeien in het geloof dat de Eeuwige door alles heen dat werkelijk ook dóet. Bidden wij dat wij net als Maria vrede zullen vinden in dat vertrouwen. Dan kan het nieuwe jaar niet meer stuk, want dan zal het echt een Zalig Nieuwjaar zijn waarin Hij met ons meegaat waarin zijn glans onze ogen zal verlichten. Amen


Zuster Susan van Driel o.carm.


Overweging op kerstavond 24 december 2020 


Overweging


Het is in zoveel gestalten dat de nood van mensen aan onze ogen voorbijtrekt. Dat is natuurlijk niet nieuw, altijd is er hongersnood en wreedheid, ziekte en oorlog geweest. Maar in onze dagen krijgen wij in de media de nood van de hele wereld dagelijks voorgeschoteld. Soms vliegt het ons aan. Als God bestaat, waarom laat Hij dit dan toe, waar ís God?’ Zo vaak kan zo’n vraag door ons hoofd spoken, zo vaak wordt die ook uitgesproken. Wáár is in godsnaam God? Dit is geen nieuwe vraag.  Tweeduizend jaar geleden stelden mensen ook die vraag. Het was een tijd waarin Herodes, de vazal van Rome de eretitel ‘Koning der Joden’ van de Romeinse bezetter gekregen had, omdat hij een opstand bloedig had neergeslagen.  In pracht en praal regeerde hij, hij had ook de tempel in Jeruzalem prachtig opnieuw laten bouwen heel de wereld keek er met bewondering naar. Maar het schild met de Romeinse Adelaar hing boven de ingang.  Een gruwel in de ogen van vrome Joden. Waar is God, vroegen de mensen zich af. Er wordt weleens gezegd dat wij mensen goddelijkheid alleen kunnen herkennen in pracht en praal, in schitterende kathedralen, prachtige gewijde plaatsen. Maar zojuist hebben we een verhaal gehoord dat eigenlijk het tegenovergestelde vertelt. Dat verhaal vertelt dat hij zomaar ergens in een uithoek van onze aarde geboren werd, midden in een tijd van harde onderdrukking en in een voerbak werd gelegd. De apostel Paulus zegt in onze H. Schrift over de kruisdood van Christus dat dit voor veel mensen ‘een aanstoot en een dwaasheid’ is. Het staat nergens, maar hij zou het ongetwijfeld ook hebben gezegd over zijn geboorte. De herders moeten een kind gaan zoeken dat in een voerbak ligt. Dat is geen plaats voor een pasgeboren kind, maar het is wel een plaats die tot de gewone wereld van de herders hoort. Natuurlijk kunnen herders een stal binnengaan. In een paleis of in het heilige der heiligen in die prachtige tempel van Herodes zou dat onmogelijk zijn geweest. Herders waren in die tijd ruw volk, de onderkant van de samenleving, ze werden zelfs heidenen genoemd. Die kwamen niet binnen in tempels en paleizen. Nee, Gods geboorte, Gods liefde voor mensen verschijnt midden in hún leefwereld. Zo kunnen zíj bij Hem komen. Zo kunnen zíj Hem vinden, in hun gewone dagelijkse leven. En precies dát is wat dit verhaal over de eeuwen heen vertelt Hij is geboren en Hij wordt altijd weer geboren heel dichtbij, vlak onder onze neus. Hoe wij Hem kunnen herkennen? Ja dat heeft dat Kind in die voerbak in zijn hele latere leven voorgedaan. Hij heeft voorgedaan dat mensen elkaar leven kunnen geven: als ze elkaar accepteren en niet uitstoten omdat ze anders zijn, of zich misschien niet helemaal aan de regels kunnen houden; hij heeft voorgedaan dat we elkaar kunnen vergeven als we elkaar pijn doen; Hij heeft aan mensen laten weten, in woord én daad, dat God maar één ding wil, leven geven. Hij zei tegen mensen: ‘je bent welkom, zoals je bent hoor je erbij’. Zo wordt Hij altijd maar weer geboren, midden in oorlogsellende waar mensen op de vlucht zijn en mensen opeens een andere mens ontmoeten die ze een stukje op weg helpt. Hij wordt geboren waar moedige mensen aan de grens met Wit-Rusland een lichtje laten branden, waarmee ze laten weten aan hongerige, onderkoelde vluchtelingen ik help je, je kunt aan mijn deur kloppen. En Hij wordt geboren als wij deze kerstmis weten dat we elkaar toegenegen zijn, misschien op afstand, maar toch…,


God wordt zo vaak geboren. Op de meest gewone plaatsen. Onder onze neus. Ja, en zelfs, ook al zijn we ons dat meestal niet bewust, ook in onszelf, in de liefde die wíj hebben te geven in de verantwoordelijkheid die wij nemen voor elkaar. Laten we dát vieren. Amen.


Zuster Susan van Driel o.carm.


Op de vierde zondag van de Advent was er vanwege de Covid-maatregelen  geen viering in de Sint Petrusbasiliek


 


Overweging op het feest van Driekoningen – 2 januari 2022  


lezing: Mattheüs 2,1-12 – (woorddienst is op YouTube geplaatst; opgenomen in het klooster)


Evangelielezing


Toen Jezus te Bethlehem in Juda geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: „Waar is de pasgeboren koning der Joden? „Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen. "Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor waar de Christus moest geboren worden. Zij antwoordden hem: “Te Bethlehem in Juda. „Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij Bethlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman tevoorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël”. Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Bethlehem met de opdracht: “Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind, en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan opdat ook ik het hulde kan gaan brengen”. Na de koning aanhoort te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten tevoorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.


Overweging bij Mattheüs 2,1-12 (Driekoningen)


Officieel heet het feest van vandaag: Openbaring van de Heer. Die uitdrukking komt van de Romeinen. Het woord ‘openbaring‘ werd door hen gebruikt als de grote keizer zich na zijn kroning op de trappen van de senaat liet zien aan het volk. De eerste christenen namen dit woord ‘openbaring’ over om uit te drukken dat God zich aan de wereld presenteerde, - niet in een machtige heerser, maar in het kleine kwetsbare kind Jezus… dat ook nog eens geboren werd in een plaatsje waar je het nooit zou zoeken: in het onbeduidende Bethlehem.      


Het sprookjesachtige verhaal van Mattheüs krijgt hiermee een diepere betekenis. Drie Wijzen vertrouwen op hun gebrekkige kennis en middelen en laten vanuit een eenvoudig geloof alles achter om zich in het volstrekt onbekende te storten. Ze ploeteren op hun kamelen door een eindeloze woestijn en moeten over de bergen van Juda, - beeld van de vele beproevingen die een mens soms moet trotseren. Pas dan wordt geleidelijk duidelijk waar de bestemming van hun reis zich bevindt. Echter, als ze denken dat ze er bijna zijn, raken ze de ster kwijt die hen tot dan toe de weg wees; koning Herodes probeerde hen op een dwaalspoor te zetten. Maar als ze zich niet in de war laten brengen door zijn koninklijke pracht en praal, vinden ze de ster weer terug. Uiteindelijk vinden ze dan hun bestemming: in een schaapsstal ligt een pasgeboren kind in een voerbak. ‘Ze werden vervuld van overgrote vreugde’ staat er. Ze wisten: ‘hier moesten we zijn; hier openbaart Hij zich die wij zochten’. En na dit kindje geëerd te hebben met geschenken, worden ze in een droom gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te gaan. Ze keren langs een andere weg naar huis terug. 


De weg die de Wijzen gingen voerde hen langs ravijnen en door onherbergzame woestijnen. Zij vertellen ons dat de beproevingen en de tegenslagen van dit leven én de Herodesen van deze wereld met hun willekeur en hun macht nooit het laatste woord mogen hebben… Het verhaal over hun zoektocht vraagt ons ook waardoor wíj ons laten leiden op onze levenstocht… Waar gaat het óns om? Door welke ster laten wij ons leiden?


Ik moest hier in deze dagen denken aan de woorden en de daden van Desmond Tutu. Een magiër, een wijze uit Zuid-Afrika. Hij durfde zich te laten gezeggen door zijn kwetsbare medemensen die al zoveel jaren te lijden hadden onder rassenscheiding. Hij hoorde hun roep om gerechtigheid. Voor hem is dit de ster geworden die voor hem uitging en hem de weg wees… het werd voor hem de droom die hem niet meer losliet… het werd de ster die hem hielp langs een andere weg een nieuw thuis te vinden… Dat de manier waarop de Wijzen hun weg gingen voor ons een voorbeeld kan zijn. Dat ook wij ons de weg laten wijzen, naar God, naar elkaar en naar de minsten onder ons…


Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider

Archief
 
Het Parochiehuis
 van Sasse van Ysseltstraat 8
    5831 HD BOXMEER
 (0485) 57 32 77
 secretariaat
Noodnummer:
Voor een acute ziekenzalving of een uitvaart
 06-12089054