Overweging op de tweede zondag van de 40-dagentijd
Lezingen: Genesis 12,1-4a en Mattheüs 17,1-9
Inleiding
Het is een merkwaardig verhaal dat we vandaag in het evangelie zullen horen. Jezus neemt daar Petrus, Johannes en Jacobus mee naar een hoge berg. Voor hun ogen verandert Jezus van gedaante. Ze zien hem, zoals ze hem nog nooit gezien hebben: zijn gezicht straalt als de zon en zijn kleren lijken stralend wit te worden. En opeens verschijnen dan ook nog de twee belangrijkste profeten uit het Oude Testament: Mozes en Elia. Met hen gaat Jezus in gesprek. Het is geen makkelijk evangelie, waar we vandaag mee te maken krijgen. Maar waar we het volgens mij eens over kunnen zijn, dat is dat het ons wil laten zien waar wij onze innerlijke kracht vandaan kunnen halen, wanneer de tijden onzeker of angstig zijn: namelijk dat God ons nabij wil blijven, wat er ook gebeurt. Laten we ons vandaag door het evangelie laten inspireren.
Overweging
Het kan je soms overkomen dat je al jaren met iemand omgaat maar dat je die persoon pas na een bepaald gesprek of een bepaalde gebeurtenis veel beter leert kennen. 'Zó kende ik je niet', zeg je dan misschien. Die ander blijkt een kant te hebben waar je eigenlijk nooit zo uitdrukkelijk bij stil had gestaan. Ik stel me zo voor dat de leerlingen van Jezus zoiets ook is overkomen, - daar, boven op die hoge berg. Want daar gebeurde het dat ze Jezus zagen, zoals ze hem nog nooit hadden gezien: zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren leken stralend wit te worden. Wat kan dit betekenen? Misschien is het goed hier te bedenken dat er zes dagen vóór deze zogenaamde 'gedaanteverandering' iets is gebeurd dat hier waarschijnlijk direct mee te maken heeft. Jezus had toen namelijk met zijn leerlingen gesproken over de weerstand die hij iedere keer weer opriep, vooral bij de leiders van Israël. En hij had daaraan toegevoegd dat dat daar zeer waarschijnlijk moeilijkheden van zouden komen en dat het zelfs niet uitgesloten was dat dit wel eens zijn dood zou kunnen betekenen. Petrus en de andere leerlingen waren daar enorm van geschrokken. Misschien was het visioen dat de drie leerlingen daar toen op de berg Thabor te zien kregen, door God wel bedoeld om hen een hart onder de riem te steken en hen duidelijk te maken dat God Jezus niet alleen zou laten… Misschien dat dáárom ook, als een soort uiterste bevestiging, een stem uit de wolken klonk: 'Dit is mijn liefste zoon, een man naar mijn hart. Luister naar hem'. Ik stel me zo voor dat de leerlingen achteraf tegen elkaar gezegd hebben dat toen, heel even, de vólle betekenis van Jezus lichtend duidelijk werd: dat hij werkelijk de zeer beminde zoon van God was. En dat was zó indrukwekkend en zó bijzonder geweest dat Petrus dat beeld graag vast had willen houden. Maar er is meer. In dit visioen zagen Petrus, Jacobus en Johannes niet alleen Jezus in volle glorie. Ze zagen ook Mozes en Elia. Mozes die het joodse volk bevrijd had uit zijn slavernij-bestaan en Elia die met al zijn kracht had gestreden tegen onrecht en tegen de uitbuiting van zijn volk. Petrus en zijn collega-leerlingen zagen dat Jezus daar toen in dit visioen in gesprek ging met deze Mozes en Elia. Voor mij betekent dit dat er de eeuwen door – dus ook vóór Jezus – veel vaker al mensen zijn geweest in wie God - zoals het evangelie zegt - zijn welbehagen had gesteld… én dat er ook ná Jezus, en nu nog steeds opnieuw, zulke mensen zijn… Misschien zijn we ons dat wel eens te weinig bewust. Wij horen dagelijks over terroristen, over corrupte mensen en over criminelen… dat horen we zó vaak dat wij bijna dreigen te vergeten dat er nog altijd mensen zijn die juist wél deugen, die gewoon goed zijn, 'mensen naar Gods hart'... Als je bij voorbeeld ziet wat ouders opbrengen die een kind met een beperking hebben... daarover verschijnt bijna nooit iets in het journaal... Er zijn zoveel vrouwen en mannen die in stilte het goede doen, gewoon omdat het goede het goede is. Zoveel mensen zijn en blijven gewetensvol en integer, ook als het moeilijk wordt. Zoveel mensen lopen niet weg voor andermans verdriet, maar durven je juist dan nabij te zijn. Zoveel mensen helpen vrijwillig in het opvangen van daklozen, asielzoekers en andere mensen die niet zonder hulp en steun kunnen… en persoonlijk denk ik ook (omdat ik onlangs enkelen van hen ontmoette) aan vrijwilligers die in een hospice zieken steunen in de laatste fase van hun leven. In al zulke mensen krijgen wij iets te zien van die lichtglans die God uitspreidde over Jezus in zijn gesprek met Mozes en Elia op de berg. Zulke mensen zullen er altijd zijn. Daarom tot slot: als we goed luisteren naar de verhalen die we vandaag hoorden, is de vraag niet wat er toen precies gebeurd is. Nee wij horen vandaag hoe wij bedoeld zijn, wat onze bestemming kan zijn. Het visioen van vandaag leert ons welke goede en mooie mogelijkheden wij eigenlijk in ons meedragen. Ik kan het ook anders zeggen: de schijnwerper van de heilige Schrift was vandaag niet alleen op Jezus gericht, - niet alleen – in de eerste lezing – op Abraham, ook niet alleen – in het evangelie – op Mozes en Elia, maar vooral op God zelf die ons nabij wil zijn en ons wil helpen op de weg die we te gaan hebben. Amen
Ben Wolbers, pastor-teamleider o.carm.
Overweging op de eerste zondag van de veertigdagentijd
Als je een concentratiekamp uit WO II bezoekt, ikzelf ben in Dachau en in Auschwitz-Bergenbelsen geweest, dan word je geconfronteerd met alle gruwelijkheden die daar zijn gebeurd. Natuurlijk hebben wij daar ook heel veel over op televisie gezien en in boeken gelezen. Maar als je daar bent komt het naar mijn ervaring nog veel harder binnen. Voor de wreedheden die mens tegen mens hebben begaan zijn eigenlijk geen woorden genoeg te vinden. In die plaatsen zijn ook altijd tentoonstellingen over het leven op het kamp. Er hangen foto’s en namen van slachtoffers, eindeloze rijen slachtoffers. Maar ook zijn er de foto’s van de daders, de mensen die de wreedheden hebben begaan; die miljoenen mensen systematisch hebben vermoord door vergassing, door ze uit te putten, door ze zo te mishandelen dat ze eraan stierven. Je ziet de portretfoto’s van meestal vrij jonge mannen die lachend in de camera’s kijken. Je ziet ook de foto’s van de gezinnen die, vooral van de SS-officieren, op of bij het kampterrein woonden: een knappe vrouw, blozende lachende kinderen. Die SS-officieren, waren meestal echtgenoten en vaders die echt goed waren voor hun gezin. Dat gezin kwam niets tekort. En tóch, waren diezelfde mannen in staat tot grote wreedheid en massavernietiging. Juist die foto’s van die knappe jonge mannen, die goede huisvaders, hebben op mij diepe indruk achtergelaten. Want ik zag dat het mensen waren. Geen dieren, geen monsters, maar mensen. Mensen, zoals ik er een ben. Dat leidde bij mij tot de vraag: Ben ik anders? Zou ik anders handelen, als ik in eenzelfde situatie zou komen of in een gelijksoortige tijd zou leven? Zou ik andere keuzen maken? Zou ik gaan voor het goede? En, een nóg moeilijker vraag: Wat ik het goede vind, is dat ook het goede? Ook die kampbewaarders waren ervan overtuigd dat wat zij deden juist was. En in onze dagen denkt Poetin dat ook… Als ik het verhaal uit de eerste lezing hoor, denk ik dat het ten diepste over die onderscheiding gaat. De mensen in dit scheppingsverhaal, Adam en Eva, lijken op baby’s. Ze zijn naakt maar zonder schaamte. Ze leven in een paradijs, met volop voedsel, zonder dat ze daar veel voor hoeven doen. En vooral: ze weten nog helemaal niets van goed en kwaad. Dat is het belangrijkste, want juist dit vermogen, kiezen tussen goed en kwaad, maakt het verschil uit tussen mensen en dieren, tussen volwassenen en kleine kinderen. Als God de mensen verbiedt om van de boom van goed en kwaad te eten, is Hij als een vader of moeder die een kind iets verbiedt omdat het er nog niet aan toe is. Die het kind nog even kind wil houden, maar die ook wel weet dat dit ooit voorbij is. Want de mens, iedere mens, móet een keer gaan eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, om een volledig, volwassen mens te worden. Zoals een kind uiteindelijk zelfstandig keuzes moet maken. Dat scheppingsverhaal laat in de daarop volgende verzen ook weten dat na het eten van de vruchten van de boom van goed en kwaad het menselijk leven getekend wordt door moeite. Ook inzicht krijgen in wat goed is en wat kwaad is, is er niet vanzelf. Dat laten die foto’s in de concentratiekampen wel zien. Ieder mens die een beetje zelfinzicht heeft, en gezien onze leeftijd zijn dat de meesten van ons, die heeft enig weet van het kwaad in zichzelf. Opvallend vind ik dat mensen die narcistisch zijn dat zelfinzicht niet hebben. Die zullen het ook nooit krijgen, want iedere glimp van inzicht op zichzelf schuiven ze resoluut aan de kant. Die zelfkennis maakt ze namelijk in eigen ogen zwak. Een narcist móet de mooiste, beste geweldigste mens zijn, hij of zij kan dus nooit het kwaad in zichzelf onder ogen zien. Maar de meesten van ons kunnen dat met de nodige moeite, en met vallen en weer opstaan wel. En dat is de weg naar genezing; de weg naar de keus tot het goede, naar dat wat tot heil is van mensen en de wereld. Een keus, weg van enkel liefde voor zichzelf tot liefde voor alles en allen. Het evangelieverhaal dat wij hebben gehoord laat weten dat Jezus ook die lastige weg is gegaan. Hij ging de confrontatie aan met zichzelf en zag de verleidingen van ons menszijn onder ogen: zelfverrijking, machtswellust, zelfverheerlijking. Dat inzicht was voor Hem de weg om te komen tot een leven waarin Hij Gods goedheid onder ons mensen bracht. Bidden wij dat wij deze 40 dagentijd de confrontatie met onszelf zullen aangaan opdat zijn goedheid ook in ons aan het licht komt. Amen.
Zr. Susan van Driel o. carm.
Overweging 6e zondag door het jaar, 12 februari 2023
Jezus Sirach 15, 15-20
Matteüs 5, 20-22; 27-28; 33-34; 37
Overal kunnen we regels, wetten of geboden tegenkomen die ons leven regelen. Elke gemeenschap of instelling heeft zijn eigen regels als een basis van hun leven. Iedere staat heeft zijn eigen wet waarmee ze het leven van de staat regelen. Iedere wet of regel is gemaakt met bedoeling dat ons leven in orde kan zijn. Dat betekent dat als we volgens regels leven, zal ons leven ordelijk zijn. Regels helpen ons om ons samen leven op te bouwen.
In het evangelie dat we net hoorden bekritiseerde Jezus de Farizeeën en de Schriftgeleerden. Uit andere bijbel teksten en andere bronnen weten we wie de farizeeën en de Schriftgeleerden waren. De Farizeeën waren degenen die de Thora radicaal wilden uitvoeren. Het probleem was dat zij dat deden om andere mensen te laten zien dat zij goede mensen waren. Zij gingen bidden in openbare plaatsen met de bedoeling dat mensen dat konden zien. Zij deden dat om hooggeacht te worden.
De Schriftgeleerden waren degene die de Thora speciaal leerden. Zij begrepen de Thora meer dan andere mensen. Het probleem was dat zij aan anderen leerden maar zij oefenden dat niet uit. Zelfs wat zij leerden belastte anderen. Zij gebruikten de regels voor hun eigen belang. Daarom zegt Jezus in het evangelie: “als jullie gerechtigheid niet méér betekent dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën, zul je het koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan”. De aanwezigheid van Jezus en zijn woord maakte de Farizeeën en de Schriftgeleerden vaak ongemakkelijk, verontrust en geïrriteerd. Daarom werd Jezus vaak beschuldigd van het overtreden van Joodse wet. Zij dachten dat Jezus was gekomen om de Wet van de profeten op te heffen. Wat Jezus zegt in Matteüs 5, 17 maakt het voor ons duidelijk dat hij is gekomen niet om die wet op te heffen maar om te vervullen. Dus Jezus is niet tegen de wet van de profeten. Jezus bekritiseert hoe de mensen die wet in de praktijk brengen. Jezus is tegen het misbruik van wetten of regels.
In principe zijn regels of wetten goed voor ons leven en we hebben het nodig om samen het leven te regelen. We kunnen ons voorstellen wat er zou gebeuren als er geen regels zijn. Alles zou niet in orde kunnen zijn want iedereen doet wat hij/zij wil zonder rekening houden met andere mensen. Jezus vraagt ons om niet letterlijk naar wet te kijken en naar de praktijk te brengen maar dieper dan wat er is geschreven. We kijken naar de geest van de regel. Een regel is gemaakt voor het welzijn van mensen. Daarom wordt een wet in ons leven toegepast, niet omwille van die regel zelf, maar allereerst voor het welzijn van de mensen.
Wij hoorden in de eerste lezing dat we gevraagd zijn om het gebod van God oprecht en van ganser harte uit te voeren. God wil dat wij een goede relatie met Hem en met andere mensen hebben. De toepassing van de regels moet ons brengen tot respect voor God en tot menselijke waardigheid. We kunnen niet zegen dat we een goede relatie hebben met God terwijl we een slechte relatie met onze naaste hebben. Daarom vraagt Jezus ons om te doen meer dan wat er letterlijk is gezegd in de regels. Doden is zeker niet goed. Het is ons verboden om anderen te doden. Maar elke beledigende en kwetsende woorden of opmerkingen zijn ook verboden want we kunnen ook anderen vermoorden door wat we zeggen. Echtbreuk plegen is verboden. Maar Jezus vraagt ons om goed voor ons hart en onze gedachten te zorgen en onze ledematen goed te gebruiken. Een slechte gedachte en het misbruik van ledematen zijn ook een echtbreuk.
De toepassing van regels of wetten helpt ons om een goede relatie met God, met onze naaste en met de natuur op te bouwen. Dus het helpt ons om volmaakt te zijn, dat we God en onze naaste kunnen liefhebben met heel ons hart en onze ziel. Op deze manier antwoorden we op wat in de eerste lezing zegt dat als we de geboden van God onderhouden, we onze God kunnen behagen. Als we zo doen, zal ons leven een zegen zijn voor onze naaste.
Pastor Simon Taa, o.carm.
Overweging Zondag 29 januari 2023, bij Matteus 5, 1-12
Op de goede weg
Stelt u zich voor dat wij dicht bij Jezus zitten op de berg en zijn woorden goed kunnen horen. Verbaast het u dat Jezus zijn onderricht begint met de woorden: Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Hoort u ook in deze woorden de beginwoorden van Psalm 1 die begint met Het woord: Gelukkig, gelukkig de mens die…..
In Psalm 1 worden twee wegen geschetst: de weg waar God en mens samen door het leven gaan en de weg waar de mens zonder God door het leven gaat, denkend genoeg aan zichzelf te hebben. De mens die de levensweg samen met God gaat, wordt gelukkig genoemd. Jezus begint met een herhaling van deze eerste Psalm en Hij prijst net als deze Psalm al die mensen gelukkig die nederig van hart zijn, die hun levensweg gaan met God. Jezus begint zijn rede dus met tegen ons te zeggen: Gelukkig jullie hier samen, gelukkig jullie die geloven, die luisteren en handelen naar het woord van God. Gelukkig zijn jullie dat je je vertrouwen op God stelt. Gelukkig zijn jullie, want voor jullie is het koninkrijk van de hemel. Jezus vervolgt zijn onderricht met Gelukkig de treurende, want zij zullen getroost worden. Ik hoor deze woorden iets van wat Jezus bedoelt met het koninkrijk van de hemel. Het koninkrijk van de hemel is daar waar treurende worden opgemerkt, worden gezien. Dat er mensen zijn die zich om hen bekommeren, naar hen luisteren, hen nabij zijn. Die door hun vaak stille aanwezigheid en liefde een troost zijn. Jezus zegt tegen mensen die zachtmoedig zijn: gelukkig dat jij zo bent, je bent op de weg van God! Jezus zegt tegen ons: Zie de zachtmoedige mens, die vrouw of man die anderen altijd voor laat gaan, die zichzelf vergeet. Word zelf een zachtmoedig mens en geef elkaar als vanzelfsprekend dat wat ieder nodig heeft. Heel anders dus dan hoe het toegaat in wat wij noemen de gewone wereld. Daar geldt veelal het recht van de sterke, daar moet je assertief zijn, voor jezelf opkomen, vechten voor wat je nodig hebt, desnoods ten koste van een ander. Jezus prijst de zachtmoedige gelukkig, de zachtmoedige zijn op de goede weg, op de weg van God. We hoeven alleen maar naar Jezus zijn leven te kijken om te weten dat Jezus zachtmoedig is. Evenzo weten we dat Jezus zelf hongert en dorst naar gerechtigheid, dat Hij barmhartig is, een zuiver hart heeft, omwille van de gerechtigheid vervolgd wordt enzovoorts. Als u thuis de hele Bergrede leest, dan merkt u dat alles wat Jezus daarin zegt, door Hem in de praktijk wordt gebracht, dat Hij daarin het voorbeeld is voor ons allen. In deze hele Bergrede en dus ook in deze opening van de Bergrede spreekt Jezus over zichzelf en spreekt Jezus over God. Hij spreekt over de weg die Hij gaat, over de weg die God met Hem en met ons gaat. En het is daarom dat Jezus ons gelukkig prijst als wij net als Hij onze levensweg gaan met God als ijveraars voor Zijn rijk. Het Rijk der hemelen, Gods rijk is in de ogen van Jezus geen mooi sprookje maar werkelijkheid. Gods werkelijkheid waar we middenin mogen leven. Een werkelijkheid die we leren zien als we onze ogen door Jezus laten openen en leren horen wat Hij ons op vele manieren vertelt over God en over Gods werkelijkheid die voor elk mens is te zien, is te ervaren. Ik vermoed dat ieder van u momenten in uw leven heeft mogen ervaren waarin u wist: hier is God, dat u mocht ervaren: dit is wat Jezus bedoelt als Hij zegt dat Gods rijk is in ons Gods rijk is in ons midden. Graag deel ik met u een eigen ervaring. We waren bij mijn toen al oude moeder op bezoek en ze vertelde ons over toen ze als jonge vrouw van begin twintig doodziek alleen in een ziekenhuiskamer lag. Verlamd en veelal buiten bewustzijn. Mijn moeder zei: als ik even bij kennis was, dan bad ik het onze Vader. Dat deed ik onophoudelijk, maar ik sloeg één bede over: die van Uw rijk kome… Ik dacht toen dat Gods rijk zou komen na dit leven. Ik wilde niet sterven, ik wilde leven! Ik wilde met je vader trouwen. Ze keek uit het raam de verte in, verzonken in haar herinnering aan die tijd. Na een tijdje vroeg ik voorzichtig: en nu, hoe zie je nu het rijk van God? Mijn moeder keek naar ons, keek weer naar buiten en weer naar ons. Haar ogen vulden zich met tranen, ze strekte haar armen uit en zei: jullie, wij samen, dit alles is het rijk van God! Stil bleven we een poos zo samen naar elkaar kijken en wisten: ja, dit is het rijk van God. Zulke momenten zijn bronnen van geluk, van zegen, van kracht om verder op Gods weg te gaan en te vertrouwen dat Hij met ons is, ook als er beproevingen zijn, als we worden bespot en uitgesloten. Want velen van ons worden bespot om hun geloof, door familieleden, kinderen, buren… Of door medegelovigen… Ja zo heel dicht bij door mensen die je lief zijn. Dat dan in ons Jezus woorden klinken als bemoediging als hij zegt: Gelukkig zijn jullie. Verheug je en juich! Proberen wij met Jezus Gods weg te gaan. En laten we als we zijn weg kwijt zijn, ons omkeren en Hem en de gerechtigheid dan zoeken in het vertrouwen dat Hij zich steeds opnieuw laat vinden en met ons verder trekt op zijn weg.
Greetje Feenstra (Woord en Communiegroep)
Overweging oecumenische viering 22 januari 2023
In de verzen die in het evangelie volgens Mattheus voorafgaan aan de lezing die we zojuist hebben gehoord, staat geschreven dat Jezus rondtrekt in heel Galilea. Er staat ook geschreven dat Hij niet alleen in woord maar ook in daad het Koninkrijk verkondigde: ‘ze brachten alle zieken bij Hem, die gekweld werden door allerlei ziekten en pijnen, mensen die bezeten waren door demonen, lijders aan vallende ziekte en verlamden, en Hij genas hen.’ Gewéldig! Het is dan ook niet voor niets dat daarna de zin volgt: ‘En grote groepen mensen volgden Hem. Grote groepen, een mensenmassa, een menigte. Die massa mensen komen we nogal eens tegen in het evangelie. Het is een gezelschap van allerlei soort: mannen en vrouwen, doorsnee mensen, maar ook, hoeren en met de Romeinse bezetter heulende tollenaars, vergelijkbaar met wat in onze tweede wereldoorlog NSB’ers waren. Een grote menigte die, dat lijkt Mattheüs te suggereren, achter Jezus aan zijn gegaan om zijn naam en bekendheid en om wat Hij ze kan geven. Een mooi stelletje ongeregeld dus, die menigte mensen. Eigenlijk mensen als u en ik. Sommigen slecht, sommigen goed, de meesten heel gewoon een beetje goed en een beetje minder goed. En dan staat er geschreven, op dat moment begint de lezing die we daarnet hebben gehoord: ‘Toen Jezus de mensenmassa zag’. Jezus ziet díe massa mensen, die mensen van allerlei soort. Maar dan maakt Hij toch een onderscheid. Want Jezus lijkt in de lezing niet al die mensen aan te spreken. Nee, Hij spreekt zijn leerlingen aan, die dicht om Hem heen zijn gaan zitten. Die leerlingen zijn natuurlijk ook mensen die gewoon achter Jezus aan zijn gegaan. Maar er is een verschil, eigenlijk wel een groot verschil. Leerling ben je namelijk pas als je wilt leren. Dat is het kenmerkende van een leerling. De leerlingen zijn er niet zomaar omdat ze nieuwsgierig zijn, of omdat ze genezing of andere hulp zoeken. Nee de leerlingen willen hun leven echt laten raken door de boodschap van Jezus, de boodschap dat het Rijk der Hemelen, het Rijk van God nabij is. Héél dichtbij, het is zelfs, staat in het evangelie, als zuurdesem, dat het brood helemaal doortrekt en doet rijzen. Onzichtbaar is het overal, áls wij het toelaten. Prachtig! In de eerste lezing konden wij echter van Prediker horen dat onze wereld heel vaak in tegenstelling staat tot die wereld van God: ‘Er zijn de tranen van mensen die lijden onder onderdrukking’ en, zegt Prediker, ‘er is niemand die hen bijstaat’. Dat zegt Prediker in die korte tekst zelfs tweemaal: Mensen lijden onder de onderdrukking van andere mensen en ‘er is niemand die hen bijstaat’. Een paar dagen geleden kreeg ik weer een e-mail van Amnesty International. Ze sturen die e-mails heel geregeld om aandacht te vragen voor iemand die ergens ter wereld is opgepakt omdat hij of zij heeft gedemonstreerd of een artikel heeft geschreven dat het regiem van hun land niet zint. Vaak zitten ze jaren in de gevangenis zonder uitzicht op vrijlating. Maar het kan nóg erger, de laatste tijd wordt aandacht gevraagd voor jonge mannen en vrouwen in Iran. Zij hebben gedemonstreerd en dreigen na een oneerlijk proces opgehangen te worden. Vreselijk! Wie ziet dan, met de woorden van Prediker, ‘de tranen van de onderdrukten’, hún tranen, hun angst en benauwdheid. Tegen de mensen die zijn leerlingen willen zijn, tegen ons dus, zegt Jezus: Het moet anders, het kán ander. Hij maakt dat eigenlijk heel concreet: Hij zegt: je kunt vrede zoeken, zelfs als je wordt vervolgd; barmhartig zijn, zelfs als mensen er misbruik van maken. Jezus leert ons mensen, ons zijn leerlingen, dat wij de liefde van God pas werkelijk kunnen vinden, als wij zelf de liefde dóen; als we niet kwaad met kwaad vergelden maar het zo nu en dan verdragen; als we eerlijk willen zijn, ook al zien we corruptie om ons heen; als we vrede zoeken ook al is de wereld oorlogszuchtig. Dat is niet makkelijk, maar als we dát doen dan staan wij in de onmetelijke liefde van God en schenken wij leven aan deze wereld, die wereld waarin het vaak lijkt alsof het kwaad het voor het zeggen heeft. Het is geen veilige weg. Het is een weg van kwetsbaarheid. Jezus is daar zelf het beste voorbeeld van, Hij ging de weg tot op het kruis. En er zijn talloze anderen die hun leven gaven voor waar ze in geloofden. Er zijn de bekende namen van Martin Luther King, Oscar Romero, Dittrich Bonhoeffer, Mahatma Ghandi, Etty Hillesum. En er zijn talloze mensen waarvan we de namen niet kennen die bereid waren díe weg te gaan. Het is een zéér oecumenisch gezelschap en het zijn lang niet allemaal christenen, ook joden, hindoes, boeddhisten, moslims. Maar allemaal gingen ze die weg van vrede, barmhartigheid, zuiverheid, zachtmoedigheid. Het grondplan van het christendom, zo worden deze zaligsprekingen ook wel genoemd. Als dat grondplan wordt gevolgd, worden mensen die lijden onder onderdrukking wél bijgestaan. Het is niet iedereen gegeven om het zo groot te maken dat het de kranten en het televisienieuws haalt. Dat is ook niet nodig: Het is soms heel eenvoudig en klein, b.v. een brief of een e-mail schrijven voor Amnesty, voor een jonge man in Iran die heeft gedemonstreerd en nu geëxecuteerd dreigt te worden. Dan is er wél iemand die ‘de tranen van de onderdrukten’ ziet, wél iemand die hen bijstaat. Laten wij bidden dat wij als trouwe leerlingen de route gaan die Jezus wijst en dat wij de klachten van de onderdrukten zullen horen, dat wij hun tranen zullen zien. Amen.
Zuster Susan van Driel o.carm.
Overweging, 2e zondag door het jaar bij Galaten 5,13-14.16.22 en Johannes 1,29-34
We hoorden Johannes de Doper zojuist over Jezus zeggen: “Hij is het die doopt met heilige Geest". Johannes doopte de mensen met water, door ze onder te dompelen in het water van de Jordaan. Maar Jezus doopt met heilige Geest. Hoe moeten we ons dat voorstellen? Mogen we hier ook denken aan onderdompelen? Onderdompelen in heilige Geest? En wat zou dat dan zijn? Wat gebeurt er dan met ons? Wat doet de heilige Geest met de doop dan met ons? De meest heldere beschrijving van wat de heilige Geest doet, vinden we bij Paulus, in zijn brief aan de Galaten (5,22). Daar heeft Paulus het over de gaven van de heilige Geest. En dan noemt hij de volgende. "Liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid…”. Als de Doper zegt dat Jezus ons doopt in heilige Geest: dan zegt hij als het ware dat Jezus ons onderdompelt in die gaven van de Geest, in liefde, vreugde, vrede, geduld, enzovoort. Maar dan nog blijft de vraag wat wij ons daarbij kunnen voorstellen. Als wij het al ooit hebben over de gaven van de heilige Geest – en ik denk dat die in feite niet zo vaak ter sprake komen – over de gaven van de heilige Geest, dan denken wij vaak aan verheven dingen, verheven eigenschappen, niet weggelegd voor de meeste gewone mensen. Maar dat is wel een beetje jammer. Pas zei een opa na de doop van zijn kleinkind dat hij het een mooie viering had gevonden. Hij was duidelijk onder de indruk. "Het was zo gewoon. Zo menselijk." Ik vond het fijn dat hij dat zo zei, hoewel ik tegelijk dacht: 'eigenlijk zou zoiets als een doopviering altijd 'gewoon' en 'menselijk' moeten zijn, dicht bij het leven van alledag. Bij die doop had opa ervaren dat kleinzoon niet alleen afhankelijk zal zijn van de liefde van zijn dochter en schoonzoon, van zijn familie en de kring van vriendjes en vriendinnetjes en later nog van veel meer mensen… maar hij had ook in gewone woorden gehoord dat zijn kleinkind de liefde van God nodig heeft. Hij vond het belangrijk dat daar in eenvoudige woorden over gesproken werd. En zo zou het eigenlijk altijd moeten zijn, want de zaken van God en de dingen van het alledaagse leven liggen dichtbij elkaar. De liefde van ouders voor hun kind is een heel menselijke kracht, een oerkracht zelfs, - en ook een vonk van Gods Geest. Dat laatste klinkt dan weer heel verheven en heilig. Maar we moeten goed weten dat die heilige liefde zich doorgaans uit in het verschonen van je kind, in het onderdrukken van je ongeduld, in het wachten bij het schoolhek... Met andere woorden: het goddelijke wordt voelbaar in het menselijke van alledag, dat wat van God komt krijgt menselijk gestalte. Oprechte liefde van mensen voor elkaar, in welke relatievorm ook, is heilig. Soms noemen we die liefde een sacrament, maar altijd geldt dat die heilige liefde voor een groot deel gestalte krijgt in het schillen van de aardappelen, het doen van overwerk, het wassen van de auto, het plakken van een lekke band of het gewoon maar luisteren naar elkaar. Of zoals iemand het ooit mooi zei: 'al die gewone dingen bergen in hun plooien de Geest van God'. "Ik doop jullie met water", zei Johannes de Doper, "maar hij daar", en hij wees toen dus naar Jezus, "hij doopt u met heilige Geest". Door een gelovige bril bezien, verheft de heilige Geest ons dagelijks doen en laten tot iets dat van belang is. Juist omdat wij gedoopt zijn met heilige Geest doet het er bij voorbeeld wel degelijk toe of wij elkaar verdragen en vergeven. Het doet er wel degelijk toe of wij uit zijn op vrede. Want bij God en bij de heilige Geest doet dat ertoe. Of we ons inzetten voor de parochie, de voedselbank, de Zonnebloem, de KBO of het Rode Kruis… het is bezig-zijn met iets dat telt, iets waar het op aankomt, iets dat – zoals een oud gebed tot de heilige Geest bidt – iets dat uiteindelijk het aanschijn van de aarde zal vernieuwen. Wij mogen geloven dat we in al dit soort dagelijkse bezigheden bezield worden door de Geest van God. Ook al zouden wij dat nooit zo van onszelf zeggen, maar als Johannes de Doper ons met dit soort dagelijkse dingen bezig zou zien, dan zou hij misschien wel zeggen: “dat bedoelde ik nou toen ik zei dat Jezus je doopt met heilige Geest”… En verder: hoe Gods Geest precies werkt en waar en wanneer, dat weten we niet… maar ik zou het met woorden van Huub Oosterhuis en met de woorden van de apostel Paulus zó willen zeggen: overal zijt Gij onzichtbaar gegeven… sprekend nabij… mensen bestaan U, zien en beleven U… in liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid…
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Openbaring des Heren, 8 januari 2023
Inleidend woord
Vandaag vieren we het feest van Driekoningen, het feest van de openbaring van de Heer. In onze streken is dit een soort afsluiting van het kerstfeest. De koningen hebben met hun kameel hun plaats bij de kribbe. Nu is het kerstfeest af. Maar eigenlijk zouden we moeten zeggen: nu begint het kerstfeest pas. Want in het pasgeboren kind van Jozef en Maria heeft God aan alle mensen van over de hele wereld voorgoed geopenbaard wat zijn boodschap voor ons is: ons leven heeft zin, een diepe zin, het ligt in Gods hand en tegelijk is alles wat wij doen van belang voor deze wereld. Dat is de boodschap van het kerstkind. De hoop om die belofte te mogen ervaren heeft de drie wijzen vol vertrouwen op weg gezet naar het pasgeboren kind van Bethlehem. Wij willen vandaag aan het begin van het nieuwe jaar 2023 stilstaan bij deze hoop, die ook de drie wijzen bezielde. Aan het begin van deze viering wil ik u allen alvast van harte een Zalig Nieuwjaar wensen. Straks zullen we dat in het parochiehuis uitvoeriger doen. Maar nu voor u allen en voor allen die u dierbaar zijn: een gezegend en gelukkig nieuwjaar.
Eerste lezing: over de hoop
Diep in onszelf dragen wij hoop.
Als dat niet het geval is, is er geen hoop.
Hoop is een kwaliteit van de ziel
en hangt niet af van wat er in de wereld gebeurt.
Hoop is niet
voorspellen of vooruitzien.
Het is een gerichtheid van de geest,
een gerichtheid van het hart,
verankerd voorbij de horizon.
Hoop in deze diepe en krachtige betekenis
is niet hetzelfde als vreugde omdat alles goed gaat,
of bereidheid je in te zetten voor wat succes heeft.
Hoop
is ergens voor werken
omdat het goed is,
niet omdat het kans van slagen heeft.
Hoop is niet hetzelfde als optimisme;
evenmin de overtuiging dat iets goed zal aflopen.
Het is de zekerheid
dat iets zinvol is
onafhankelijk van de afloop,
onafhankelijk van het resultaat.
Het is hoop, meer dan wat dan ook, die ons de
Kracht geeft om te leven en voortdurend nieuwe
dingen uit te proberen, zelfs in omstandigheden die
hopeloos lijken.
Van Vaclav Havel uit het boek: Disturbing the peace.
Tweede lezing: het verhaal van de drie koningen uit het oosten
uit: Mattheüs 2,1-12
Overweging
Als het goed met je gaat, dan leef meestal je gewone leven. Maar in een tijd als deze waarin onderwerpen als klimaat- en energiecrisis, opvang van asielzoekers, afnemende koopkracht en de vreselijke oorlog in Oekraïne aan de orde van de dag zijn, - kortom in een tijd met zoveel problemen zitten velen van ons met grote vragen. 'Waar gaan we naar toe?' 'Wat voor wereld staat onze kinderen en kleinkinderen te wachten?' of: 'Als er nog een God bestaat, waarom kan dit dan allemaal? Waarom laat Hij dit toe?' De wijzen uit het oosten zijn waarschijnlijk mannen geweest die intensief bezig waren met het zoeken naar de betekenis van wat er om hen heen gebeurde. Onder andere daarom volgden zij aandachtig de sterrenstelsels die langs de nachtelijke hemel trekken. En op een bepaald moment zagen zij toen een nieuwe ster en ze probeerden daarvan de betekenis te duiden. Zij kenden waarschijnlijk de geschriften van de volken in de omgeving en zo ook de voorzegging van de profeet Micha: Er zal onder u een leider geboren worden, die herder zal zijn van het volk van Israël'. Hun conclusie was in ieder geval: er is een nieuwe koning van de Joden geboren, die een Herder zal zijn voor veel mensen. In hun hart voelden ze toen het sterke verlangen om hem op te zoeken. En zo gingen ze op weg naar Jeruzalem, een van de grote en belangrijke steden van hun tijd. De schrijver van de eerste lezing over de hoop, Vaclav Havel, was in de jaren zestig een van de bekendste intellectuelen en schrijvers van Tsjecho-Slowakije. Maar in 1968 was daar plotseling de Russische invasie en dat maakte ook voor hem alles anders. Hij werd gedwongen om in een brouwerij te gaan werken. Hij bleef echter ondergronds wel actief in een groep vooraanstaande schrijvers. Met hen ondertekende hij in 1977 een manifest, de Charta, waarin ze vroegen om democratische veranderingen. Dat had tot gevolg dat hij, Havel, samen met de anderen werd opgepakt en voor jaren in de gevangenis belandde. Het prachtige stuk over de hoop, dat wij zojuist in de eerste lezing hoorden, is een paar jaar na die gevangenschap geschreven. Havel beschrijft daar hoe hij het uithield in de uitzichtloosheid van zijn gevangenschap. Hoop, zo ervaarde hij, is niet de overtuiging dat iets goed af zal lopen. Hoop heeft ook niet te maken met het succes dat je hebt gehad. Hoop heeft te maken met wat je niet direct ziet, maar wat je wel voor ogen hebt. Je hebt eerlijkheid voor ogen, je hebt een manier van leven voor ogen die bepaald wordt door waarheid en recht en door jouw verlangen naar recht en gerechtigheid. Hoop heeft te maken met een gerichtheid in je hart die verankerd ligt voorbij de horizon. Hoop is je ergens sterk voor maken, niet omdat je de zekerheid hebt dat het kans van slagen heeft, maar omdat het goed is en zinvol. De wijzen uit het oosten gingen op reis naar Jeruzalem, omdat ze voelden dat het zinvol was om de pasgeboren koning van de Joden te ontmoeten. Maar toen ze in Jeruzalem arriveerden verdween de lichtende ster die hen begeleidde. Ze vonden in plaats van een pasgeboren koning een meedogenloze heerser, Herodes. Hun reis leek mislukt. Maar ze bleven hopen dat ze toch zouden vinden wie ze zochten: die pasgeboren herder voor alle mensen. Ze pakten hun spullen weer op en reisden verder. En toen ze dat deden verscheen ook de lichtende ster weer. Die leidde hen naar een klein en onooglijk stadje, Bethlehem. Daar blijft de ster stil staan: als om te zeggen: hier is het. En inderdaad: wat ze zo gehoopt hadden, werd hen gegeven: ze vonden het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op hun knieën, huldigden het kind en zijn moeder, gaven het kostbare cadeaus: goud, wierook en mirre en gingen naar huis terug. Vandaag hebben we het over de hoop. ‘Hoop’ zegt Havel, ‘is een kwaliteit van de ziel’. Hoop is een cadeau, je krijgt het als je blijft uitzien naar de dingen die werkelijk belangrijk zijn: recht in de samenleving, liefde, barmhartigheid, eerlijke leiding, standvastigheid. Allemaal zaken waarvoor Jezus zich ingezet heeft met hart en ziel. Het uitzien daarnaar, de hoop daarop en het werken daaraan, - dát geeft ook óns leven richting. De wijzen uit het oosten waren niet de enigen die zochten naar wat ons eigenlijk kracht geeft om te leven. Eigenlijk zoekt de hele wereld daarnaar. En op onze bescheiden wijze doen wij dat ook: telkens als wij hier samenkomen doen we dat om leiding te ontvangen van hem die door de profeet genoemd is: een leidsman die herder zal zijn voor vele mensen Wij sluiten ons dan telkens aan bij de hoop die in heel veel mensenharten leeft. Bidden wij, dat ook wij elkaar in het komende jaar kunnen bemoedigen en bij elkaar de hoop kunnen versterken dat God ons in Jezus blijft leiden in alle omstandigheden van ons leven. Amen
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Nieuwjaarsdag zondag 1 januari 2023
- Num 6,22-27
- Gal 4,4-7
- 3. Lc 2,16-21
Afgelopen nacht hebben veel mensen elkaar een gelukkig nieuwjaar gewenst. Ook hebben in de afgelopen tijd veel mensen kaarten of e-mails gestuurd met daarop wensen voor fijne kerstdagen en veel heil en zegen voor het nieuwe jaar. Misschien heeft u wel de formulering gebruikt die vroeger gebruikelijk was: ‘Ik wens u een zalig nieuwjaar.’ Wellicht heeft u het niet beseft dat al deze zegenwensen in God geworteld zijn. U heeft al het goede toegewenst aan de mensen die u dierbaar zijn. In een denken dat meer magisch is georiënteerd werkt een zegen, en trouwens ook een vloek, uit zichzelf. Door de woorden van een zegen of een vloek uit te spreken, en de gebaren die daarbij horen te maken, worden mensen daadwerkelijk gezegend of vervloekt. In de traditie van het Jodendom en het Christendom werken zegen en vloek niet op deze magische manier. In de joodschristelijke traditie is het God die ons zegent. In de eerste lezing heeft u de woorden van een prachtige zegening gehoord uit het Bijbelboek Numeri. Het is een klassieke en zeer poëtische tekst. Bijbelkenners noemen deze tekst de Aäronszegen of de priesterzegen. In die tekst wordt duidelijk dat als de priesters de naam van God uit spreken over de Israëlieten het God zelf is die de Israëlieten zegent. De woorden die Aaron en zijn zonen uitspreken, verwijzen steeds naar wat God doet. ‘Moge de Heer u zegenen.’ De zegen uit het boek Numeri is al zeer oud. In een grot onder een kerk vlak bij het Hinnomdal in Jeruzalem zijn in 1979 twee zilveren cilindertjes gevonden. Het was een spectaculaire vondst. Op die cilinders stond in oud Hebreeuws schrift de zegenspreuk die wij zojuist gelezen hebben. De cilinders stammen uit de zevende of de zesde eeuw voor Christus. Dat is nog voordat de eerste Bijbelboeken tijdens de ballingschap op schrift werden gesteld. De zegenspreuk bestond toen al als een zelfstandig geheel. Later is de spreuk in het boek Numeri opgenomen. In de priesterzegen wordt de naam van God expliciet genoemd. Als de zonen van Aaron de naam van God uitspreken zal God de Israëlieten zegenen. We kennen allemaal het verhaal van het brandende braambos. God heeft toen zijn naam aan Mozes geopenbaard. De naam van God is: ‘Ik zal er zijn voor u.’ Die naam is zelf al een zegening. God belooft dat hij solidair zal zijn met zijn volk. Het kermen en het zuchten in de slavernij van Egypte heeft hij gehoord en hij heeft de ellende van zijn volk gezien. Zijn belofte aan het volk betekent bevrijding, welvaart, vruchtbaarheid en geluk. Dat alles wordt ons geschonken als God ons zegent met zijn naam. In de bijbel vinden we niet alleen uitspraken dat God mensen zegent en de schepping zegent. In de Bijbelse liturgie zegenen mensen ook God. Dat betekent dat mensen de macht, de verhevenheid en de heiligheid van God erkennen. Ze brengen hem eer en uiten hun dankbaarheid vanwege de weldaden die ze van God ontvangen hebben. God zegenen is uitspreken dat we vertrouwen hebben in God en in zijn betrokkenheid op ons. Soms heb ik de indruk dat de zegeningen die we elkaar toewensen bij gelegenheden als het nieuwe jaar, te lijden hebben aan inflatie. De diepgang die gelegen is in de zegen wordt niet of nauwelijks herkend. Een en ander zal zeker van doen hebben met alles wat we de afgelopen jaren hebben meegemaakt. De coronacrisis heeft veel contactverlies betekent. De eenzaamheid onder mensen is toegenomen. De oorlog in Ukraine doet bij veel mensen de vraag op komen naar de aanwezigheid van God. Als zoveel mensen omkomen en te lijden hebben aan wat we elkaar aandoen, waar is God dan nog. Het is een vorm van genocide als de ontberingen van de winter worden ingezet als ene oorlogswapen. De ene crisis volgt op de andere: een energiecrisis, een voedselcrisis, een crisis in de vluchtelingenopvang, een torenhoge inflatie waardoor zelfs mensen met middeninkomens zijn aangewezen op de voedselbank. Dan is er nog de klimaatcrisis en de opwarming van de aarde. Wat mensen elkaar en de schepping aan doen, zijn echt geen zegeningen te noemen. Ook vergeten we soms dat de diepe vreugde die in de zegening besloten ligt, van een andere aard is dan de zintuigelijke pleziertjes die de commercie ons belooft. We dreigen de goddelijke oorsprong van de zegening te vergeten. De idee dat we alles kunnen maken en beheersen heeft geresulteerd in de uitbuiting van de aarde en we zijn vergeten dat het Gods schepping is. Wanneer we elkaar het echte heil toe wensen, betekent dat dat we contact mogen maken met de diepe bronnen van ons bestaan. We worden uitgetild boven de kortstondige genoegens van het moment. We krijgen weet van het onnoembare geheim dat alles doordringt. Elkaar zegenen, zoals God zijn volk heeft gezegend, betekent dat we verantwoordelijkheid dragen voor elkaar en voor heel de schepping. Wanneer we Gods zegen ontvangen, betekent dat ook dat we elkaar tot zegen willen zijn. Het betekent dat we elkaar willen opbouwen tot een heel mens en dat we zo kunnen uitstralen wat we van God ontvangen hebben. In deze zijn wens ik u allen, ook namens het pastorale team en de Karmelgemeenschap een Zalig Nieuwjaar.
Pater Huub Welzen o.carm.
Overweging oudjaar
Twee lezingen, twee visioenen. Twee lezingen waar de glans van Gods vrede afstraalt. Níemand zal nog kwaad doen, zegt de profeet Jesaja. Niemand zal nog kwaad doen… Als we op het voorbije jaar terugkijken: hoe ver zijn we daar dan niet vandaan? De verschrikkelijke oorlog in Oekraïne, steeds meer mensen die afhankelijk worden van de voedselbank, nóg grotere vrouwenonderdrukking in Afghanistan, mensen die overal ter wereld om hun geaardheid worden vervolgd, stromen vluchtelingen, klimaatellende… kortom, al het leed waar wij en vele mensen overal ter wereld mee geconfronteerd zijn in het afgelopen jaar… En als we in ons persoonlijk leven kijken? Op deze oudjaarsavond zullen velen van ons toch denken aan mensen die zij moeten missen. Misschien wel een verlies van het afgelopen jaar. Ik denk nu persoonlijk aan onze trouwe en lieve medebroeder Jos Boermans die een paar maanden geleden is overleden. Hij wordt door heel veel mensen erg gemist. We denken aan onze ouders, kinderen broers en zussen. Het is allemaal pijnlijk verlies en we ontkomen er niet aan om zeker op de drempel van een nieuw jaar aan ze te denken. Er zijn mensen die beweren dat alle geloof een soort van pleister is op de wond van het verlies. Maar wij, zoals wij hier bijeen zijn, weten wel beter. Geloof maakt verlies en gemis niet minder pijnlijk. De wonden zitten er. Maar geloof doet misschien wel iets anders, het maakt het ons zo nu en dan ontvankelijker voor die momenten dat hemel en aarde elkaar raken. Het maakt ons misschien wel open voor alles wat van God uit mogelijk is. En daar gingen toch die lezingen die wij hebben gehoord toch over. Beide waren lezingen over wat van God naar ons toe kan komen. Al die zaligheden van Jezus zijn er ook niet zomaar onder de mensen. Nee, die zijn van God en moeten ooit nog worden voltooid. ‘Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel’, zegt Jezus. Onze medebroeder Falco Thuis, die drie jaar geleden is overleden zei, toen hij gevraagd werd of hij iets verwachtte na dit aardse leven: “Ik laat me verrassen”. Dát is geloof, dat is in het niet weten aan God overlaten wat Hij voor ons in petto heeft in wat voor toekomst dan ook. Of dat nu is na ons aardse leven of gewoon, morgen, in het nieuwe jaar. De volgende tekst vond ik zó bij de lezingen passen, dat ik u die niet wil onthouden.
Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,
wacht er je een wonderlijk avontuur.
Het doet je verlangen en het schrikt je af,
het doet je hopen en het brengt twijfel,
het brengt je licht en het laat je schaduw vinden.
Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,
wacht er je een reisgenoot op,
een Zoon van mensen, een broeder.
Hij vertelt je ongelooflijk goed nieuws,
Hij roept je bij je eigen naam
en doet je over water lopen waar je eigenlijk bang voor was.
Hij zet de deur van het geluk open,
maar niet zoals je het eigenlijk had verwacht...
Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,
wacht je het leven van de vlinder.
Een rups krijgt alleen maar vleugels
als ze wordt ingesponnen in de cocon van de werkelijkheid.
Als de ragfijne draadjes van hoop, vriendschap en nabijheid
verweven zijn met het spinsel van zorgen, angst en pijn.
Als je in het visioen van Gods Rijk stapt,
kun je niets uit de weg gaan,
ook geen lijden en dood.
Je zult je leven verliezen,
als de cocon openscheurt.
Maar je vleugels zullen opengaan
en op de adem van de liefde
vlieg je mensen tegemoet.
Hier komen het visioen van Jesaja en het visioen van Jezus bijeen. Doorheen onze wereld waarin het helaas vooral mensen zijn die elkaar kwaad doen, zien we de hemel soms even open. Als mensen even zichzelf vergeten, hun eigen belangen, eigen projecten, eigen ideeën. Meestal gebeurt dat in het heel gewone, als mensen zich inzetten voor elkaar; als die zaligheden uit Jezus’ Bergrede onder mensen even werkelijkheid worden: barmhartigheid, zachtmoedigheid, gerechtigheid…vrede. Dat was er in het afgelopen jaar ook. Ik heb het zelf gezien. Gewoon onder mensen in onze parochie, die zich inzetten voor elkaar. Echt iedere dag… Bidden wij, dat het er ook zal zijn in het nieuwe jaar én dat wij het in geloof mogen zien. Amen.
Zuster Susan van Driel o.carm.
Overweging Tweede Kerstdag 2022
Lezingen: Handelingen 6,8-10 en 7,54-60; Mattheus 10,17-22
Inleiding
Eigenlijk verwacht je op een dag als vandaag een evangelie dat te maken heeft met de geboorte van Jezus. Maar wat we zullen horen in de lezingen is het vreselijke verhaal over de eerste christelijke martelaar Stefanus. Stefanus was een diaken die door het Opperste Gerechtshof van de Joden, het Sanhedrin, ter dood werd veroordeeld om zijn geloof in Jezus. Hij werd gestenigd. En na het vreselijke verhaal over de dood van Stefanus confronteert het evangelie ons met heel zware en ernstige woorden van Jezus: hij waarschuwt dat er rondom zijn persoon spanningen en conflicten zullen ontstaan, zelfs onder familieleden. Wat zou de boodschap hiervan zijn?
Overweging
Waarom heeft de kerk al sinds de vierde eeuw deze gedeelten uit de heilige Schrift, die u zojuist hoorde, zo vlak na Kerstmis geplaatst? Niet alleen het verhaal over Stefanus maar ook de waarschuwingen van Jezus in het evangelie staan nogal haaks op het kerstfeest zoals wij dat doorgaans beleven: kerst is voor ons toch een feest van vrede en onderlinge saamhorigheid. Maar in het evangelie waarschuwt Jezus dat er in alle tijden mensen zullen zijn die elkaar verraden, familieleden en vrienden die elkaar niet meer kunnen vertrouwen, de angsten en de zorgen die mensen soms door moeten maken om hun geloof. Waarom zo’n evangelie direct na Kerstmis. En dat geldt ook voor het verhaal over de moord op Stefanus. Waarom? Ik heb me dat ook lang afgevraagd. Maar de laatste jaren denk ik dat deze harde overgang ons echt tot nadenken kan stemmen. En dat ben ik gaan denken toen ik op een bepaald moment een overeenkomst ging zien tussen Stefanus en Titus Brandsma. Titus leefde in een zeer onzekere tijd. Voor sommige mensen zeker ook een angstige tijd. Want het nationaalsocialisme liet steeds duidelijker zien wat zijn ware aard was. Het beoordeelde mensen op ras en geaardheid, de maatschappij moest gezuiverd worden van Joden, zigeuners, Roma en Sinti, homoseksuelen en mensen met een handicap. De staat meende te weten welke mensen recht op leven hadden en welke niet. Het verraderlijke was dat het hier om een geleidelijke ontwikkeling ging, voor de meeste gewone mensen vaak niet duidelijk zichtbaar. Het voltrok zich niet in één keer, nee, het ging sluipenderwijs; de maatregelen werden steeds een beetje meer aangescherpt, Vooral in het begin dachten veel mensen dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Maar er wáren mensen die het doorzagen. Zo bij voorbeeld de toenmalige aartsbisschop van Utrecht, de latere kardinaal De Jong, en onze onlangs heiligverklaarde medebroeder Titus Brandsma. Aartsbisschop De Jong vroeg hém daarom in 1942 om aan de hoofdredacties van de katholieke kranten te vragen voortaan geen advertenties meer op te nemen van de NSB. Titus was geestelijk adviseur van de journalistenbond én hij had de ontwikkelingen in Duitsland al vanaf 1930 nauwlettend gevolgd. Hij was dus dé aangewezen persoon. Titus Brandsma wist heel goed dat hij aan een risicovolle missie begon. Maar hij begon onmiddellijk aan opdracht van De Jong. We weten allemaal hoe dat is afgelopen. Waar het mij vandaag om gaat, dat is de Bron van waaruit Titus de ontwikkelingen doorzag, wat was het dat hem dreef? Uit alles wat hij heeft gezegd en geschreven blijkt dat hij deed wat hij deed vanuit zijn geloof, een diep doorleefd geloof. Titus had van huis uit een grote eerbied meegekregen voor de waardigheid van iedere mens; iedere mens was immers geschapen naar Gods beeld? En gaandeweg was er bij hem een sterke band met Jezus gegroeid, de goede Herder die zijn leven had gegeven voor zijn schapen. In Jezus had God toch laten zien dat Hij er alles voor over heeft dat mensen recht wordt gedaan… Zijn geloof én zijn inzichten in de gevaren van het nationaalsocialisme hebben er zeker aan bijgedragen dat Titus met volle inzet inging op de vraag van aartsbisschop De Jong. Ik weet natuurlijk niet of Stefanus zijn geloof op eenzelfde manier heeft beleefd. Maar uit zijn laatste toespraak valt wel op te maken dat ook hij diep geraakt geweest is door de constante aandacht van de profeten van het Oude Testament én van Jezus voor vrijheid en vrede voor alle mensen. Ook voor Stefanus was de bron van wat hij deed zijn geloof in de band van Jezus met zijn Vader. Stefanus en Titus, en met hen vele andere moedige mensen hebben zich tot in hun laatste uren bemoedigd en gesterkt geweten door het voorbeeld van Jezus en door zijn geloof in Gods liefde. Daarin zie ik de overeenkomst in hun beider leven. En daarom heb ik bij het evangelie van vandaag en bij het verhaal over de marteldood van Stefanus moeten denken aan het leven en de marteldood van Titus. De belangrijkste boodschap van vandaag lijkt mij te zijn: dat het geloof in Jezus ook voor ons consequenties heeft. Misschien en hopelijk niet die vreselijke consequenties die Stefanus en Titus hebben moeten trekken, maar wel zullen we ons regelmatig moeten afvragen of de woorden en de daden van Jezus ook werkelijk meetellen in ons doen en laten. Laten wij bidden dat de manier van leven van Jezus ook ons de kracht geeft om mee te werken aan een nieuwe wereld, Gods koninkrijk.
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging Eerste Kerstdag 2022
Lezingen: Jesaja 52,7-10 en Johannes 1, 1-18
Inleiding
In de vieringen van gisteravond hoorden we het heel bekende evangelieverhaal over de geboorte van Jezus Christus. Hij kwam niet met pracht en praal, nee, hij kwam in ons midden in een armoedige stal, tussen een paar dieren. De enigen die het van nabij meemaakten waren Maria en Jozef en een paar herders. In de loop der tijden is dit gebeuren behoorlijk geromantiseerd, niet in het minst door de traditie van de kerststallen, ze zijn er te kust en te keur. Ook in onze basiliek zijn ze in heel hun verscheidenheid te bewonderen. Vandaag zullen we een kerstevangelie horen dat heel anders klinkt, het evangelie zoals de evangelist Johannes het heeft opgeschreven. U kent het vast wel. Het begint zo: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord wás God”. “En dit Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond”. Net zoals die verhalen over Jezus’ geboorte in een stal, wil ook Johannes op zijn heel eigen manier onder woorden brengen hoe groot het geheim is, hoe heel rijk en kostbaar het mysterie van Gods komst in onze geschiedenis… Dát vieren we, ook vanmorgen.
Overweging
“In het begin was het Woord en het Woord was bij God”
Eén van de meest wezenlijke ervaringen in ons leven is dat wij méns worden, omdat wij aangesproken worden. Je kunt geen mens worden als er niet iemand is die je aanspreekt, en vraagt, hoe klein je ook nog bent, wie ben je? wie wil je worden? wie wil je zijn? en die jou in de ogen kijkt en tegen jou zegt: jij mag er zijn, je bent welkom bij ons.Om een mens te worden is het noodzakelijk, dat er een ander is, die ons aanspreekt of uitnodigt of uitlokt. Onze ouders hebben dat gedaan, onze zussen en broers deden en doen dat op hun manier, onze medezusters en medebroeders, onze vrienden en vriendinnen, al die talloze mensen die wij in ons leven ontmoeten, nodigen ons uit, met of zonder woorden, om méns te worden, goede mensen. Vandaag vieren we dat we niet alleen door ménsen aangesproken worden, maar ook door Gód. Vandaag vieren we dat er in ons leven een heel bijzonder Woord is gaan klinken, het Woord namelijk dat van God kwam en dat méns geworden is. “In het begin was het Woord, het Woord was bij Goden het Woord was God. En dat Woord is mens geworden in een klein en kwetsbaar kind, in Jezus Christus. Door hem spreekt God ons aan en vraagt ons: 'mens, wie ben je, wat wil jij met jouw leven, wat is het doel van jóuw leven?' Zó nodigt God ieder van ons door Jezus uit om méns te worden. Het leven van Jezus is samen te vatten in één enkel Woord: Liefde. Eigenlijk brengt hij maar één boodschap: dat God verlangt en hoopt dat jij en jij en ik Zijn Liefde laten doorwerken in ons hart en in onze samenleving. Tegenover dit diepe verlangen van God plaatst het evangelie van Johannes vandaag op een ontnuchterende wijze de werkelijkheid van de mens. “Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan”. Dat is iets dat we eigenlijk liever niet horen. Zeker niet op Kerstmis. We hebben liever een kerstmis met een kerstbestand en een staakt-het-vuren, terwijl we goed weten dat de werkelijkheid er op derde kerstdag vaak weer heel anders uitziet. En daarom moeten we ook goed willen weten dat God juist mens geworden in een wereld die ook in de tijd van Jezus al volop de egoïstische kant van de mensen kende, en de gevolgen daarvan: honger, ongelijkheid, discriminatie, eigen volk eerst, geweld, terreur, angst. “Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan”. Dat kán als een verwijt klinken, maar wij kunnen er ook een uitnodiging in zien om aandachtig te kijken naar dat goddelijke kind in de kribbe. En misschien zien we dan dat de man die er uit dat kind gegroeid is ook in onze tijd aandacht zou vragen voor de mensen die op de vlucht zijn. of voor de armen en de daklozen, of voor de slachtoffers van geweld en terreur. En dat hij ons zou vragen om God te helpen op de duistere plekken van onze wereld Zijn Licht te ontsteken. “In het begin was het Woorden het Woord was bij God en het Woord wás God. En dit Woord is vlees geworden”, dit Woord is mens geworden. Dat is de kern van wat wij vieren met Kerstmis. Wij worden uitgenodigd om in onze dubbelzinnige, soms duistere werkelijkheid ook méns te worden om in ónze tijd en in óns leven ons hart en onze wereld open te maken voor Gods Liefde. Dit alles wil ik graag willen laten doorklinkenals ik u toewens: Zalig Kerstmis.
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging Kerstavond
Jaren geleden was ik in Israël en ons reisgezelschap bezocht ook Bethlehem. Als je in de geboortekerk een nauwe wenteltrap afgaat kom je op de plaats waar volgens de overlevering de geboorte van Jezus plaatsvond. Je kunt nog zien dat het een grot is geweest, hoewel al heel lang geleden de wanden prachtig zijn bekleed met marmer. Er is in die ruimte ook een lage nis. In die nis geeft een zilver en gouden ster de plaats aan waar Jezus volgens de traditie is geboren. Als je die plaats wilt aanraken - veel mensen willen dat - moet je door je knieën, anders kun je er niet bij. Ik vond het wonderlijk en opvallend dat bijna iedereen dat deed, die diepe buiging om die plaats aan te raken, om die plaats te kussen. Ook de zo nuchtere Nederlanders in ons gezelschap deden dat. En tot mijn eigen verbazing deed ik het ook. Later vroeg ik mijzelf af: Wat gebeurde er toch, daar diep onder de grond? Waardoor zijn al die mensen, en ook ik, toch zó ontroerd? Want op zichzelf lijkt het allemaal niet zo geweldig te zijn: een man en een vrouw die nergens welkom zijn en dan een geboorte waarbij het kind in een voerbak wordt gelegd. Hoe armoedig kun je het hebben? Maar misschien is dát het antwoord. Misschien herkennen wij er iets van onze eigen armoede in; de armoede van ons eigen bestaan. Want of wij nu rijk of arm zijn: wij leven een bestaan dat gekenmerkt wordt door broze eindigheid. In de jaren van het coronavirus zijn we daar wel heel nadrukkelijk mee geconfronteerd. Het is nu drie jaar geleden dat wij voor het laatst gewoon Kerstmis konden vieren. Er is bij ons mensen niet veel voor nodig. Een virus dat onder een gewone microscoop niet eens is te zien en de hele wereld leeft onder bestaansdreiging. Ons leven is broos, kwetsbaar en eindig. Het wonderlijke verhaal dat met Kerstmis centraal staat, vertelt dat God in precies dát bestaan is gekomen. Hij heeft ons bestaan aangenomen, met alles erop en eraan. Het is een wonder dat mensen ook niet zomaar accepteren. In het begin van onze jaartelling zijn er groepen mensen geweest die te vuur en te zwaard absoluut niet accepteerden wat wij ieder jaar weer vieren: God werd mens. Niet een beetje mens, nee, helemaal mens. In de verhalen van de antieke wereld had je wel halfgoden, mensen die waren geboren uit de relatie van een god en een mens. Sterke, bijna onkwetsbare helden. Maar de christelijke boodschap was een andere: God is mens geworden, helemaal mens geworden. Hij kwam in onze moeizame wereld en nam ons bestaan aan, zoals het is. Op sommige iconen wordt dat heel mooi uitgebeeld. Zo is er de icoon van Maria van altijddurende bijstand. Die icoon beeldt de kleine Jezus af op de arm van zijn moeder en wel op het moment dat zijn schoentje uitvalt. Het schoentje van het kind is uitgevallen, omdat het kind vreselijk is geschrokken. Het kind kijkt namelijk omhoog en in de hoek van de icoon is een engel afgebeeld. Het kind kijkt naar de engel, maar de engel heeft al een kruis in de hand. Ook wij worden geboren en er staan kruizen op ons te wachten. In Oekraïne weten ze daar nu alles van. Daar vieren mensen in vreselijke omstandigheden van vernietiging, kou, duisternis en ook honger Kerstmis. Maar misschien kunnen zij toch ook iets voelen van die boodschap van kerstmis. Want toen dat kind in die voerbak groot geworden was ging het een leven leiden van barmhartige goedheid voor mensen. Hij ging om met de verschoppelingen van zijn tijd en vertelde ze dat ze niet door God aan de kant worden gezet. Hij vertelde dat met woorden en daden en toen de mensen dat zagen zeiden ze: ‘Ja, die mens laat ons zien wie God is’. Dat is dus een liefde die ook in ons geboren kan worden. En zelfs in Oekraïne kan dat, als mensen zich tegen onrecht verweren en er niet in meegaan dat mensen worden buitengesloten; als zij elkaar in moeilijke omstandigheden niet in de kou laten staan. Als dat gebeurt, ja, dán raakt even de hemel de aarde. Bidden wij dat het licht van liefde en goedheid in ons geboren zal worden, het hele jaar lang. Amen
Zuster Susan van Driel o.carm.
Overweging, 4e zondag van de Advent 2022
Lezingen: Jesaja 7,10-14 en Mattheüs 1,18-24
Overweging
Naast milieuvervuiling bestaat er ook zoiets als taalvervuiling. Zo hoor je tegenwoordig soms spreken over 'een kindje nemen', in plaats van 'een kindje krijgen'. Wat mij betreft klinkt dat laatste eerbiediger: 'een kindje krijgen of ontvangen' laat meer heel van het wonder dat de geboorte van ieder kind toch ook is. Er is een mooi gedichtje van Toon Hermans dat het wonder van het krijgen van een kindje in eenvoudige woorden treffend onder woorden brengt:
Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots,
diep in dat dingetje verbergt zich iets groots:
er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs,
een kind is meer dan alleen iets engelachtigs.
Ik weet niet wat het is, dat niet, maar ik maak me sterk:
zo'n kind is niet alleen maar mensenwerk.
Toon Hermans zegt hier met heel gewone woorden dat elk mensenkind een wonder is en elk mensenkind een kind van God. Dat wórdt het niet door de doop, nee, dat ís het al bij de geboorte. In de doop wordt dat gevierd en daar wordt gezegd: God is de bron van alle leven, dit kindje van jullie... dit kleine wonder komt ook uit de hand van God, elk kind dat uit mensen geboren wordt, is óók een kind van God. Vandaag en de komende dagen gaat het over het kind dat Jozef en Maria kregen. En om het heel bijzondere van dit kind aan te geven, vertelt het evangelie van Mattheüs vandaag dat er in een droom een engel, een bode van God, aan Jozef verschijnt. 'Wees niet bang, Jozef, om te trouwen met Maria; het kind in haar schoot is van de heilige Geest'. Het evangelie van Lucas, dat we op het kerstfeest zélf horen, vertelt over een andere engel, Gabriel, die door God naar Maria werd gezonden. 'Vrees niet Maria, want je hebt genade gevonden bij God. Je zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen die je de naam Jezus moet geven'. Met de manier waarop Mattheüs en Lucas over de geboorte van Jezus vertellen en over de betekenis van zijn naam, willen zij laten zien dat Jezus op een heel bijzondere wijze Gods kind is en dat God zich in de geboorte van Jezus op een heel intieme manier met ons verbonden heeft. Hij laat zien dat Hij ons en de wereld niet aan ons lot overlaat. In Jezus is Hij ons mensenbestaan komen delen. Hij weet wat ons aan vreugde en verdriet kan overkomen… Jezus is in een stal geboren, hij heeft moeten vluchten en heeft honger gekend. Hij is verdacht gemaakt en moest tegen allerlei misverstanden opboksen. Hij is verraden en gedood omdat Hij gevaarlijk voor machthebbers was. Wij geloven dat God mens is geworden, Hij heeft ons mensenbestaan gedeeld, - ook de moeite en het verdriet die met zich meebrengt. Tegelijkertijd is in Jezus zichtbaar geworden waar God naar verlangt. In psalm 85 – dé kerstpsalm bij uitstek – wordt dat heel mooi verwoord: 'Genade en waarheid ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar'. Laten wij bidden dat wij aan dit verlangen van God tegemoet kunnen komen door recht te doen aan elkaar, aan onze wereld en aan onze aarde.
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging 3e zondag van de Advent 2022
Lezingen: Jesaja 35,1-6a en Mattheus 11,2-11
Vorige week zondag maakten wij al kennis met Johannes de Doper. Vandaag kwam hij opnieuw in beeld. Johannes de Doper was geen makkelijke man. Integendeel. Hij was een echte profeet die de Joodse gezagsdragers ongezouten de waarheid durfde te vertellen. En het wereldlijke gezag, koning Herodes, moest het bij hem helemaal ontgelden omdat deze koning zijn eigen broer had laten doden om te kunnen trouwen met diens vrouw. Maar de koning accepteerde de kritiek van de Doper niet. Hij liet hem gevangenzetten. Daar – in de gevangenis – begint de evangelielezing van vandaag. Dáar werd Johannes de Doper overvallen door twijfel. In de eenzaamheid van zijn cel vroeg hij zich af of hij zich niet vergist had in Jezus. "Bent u nou de komende, de Messias, of hebben we nog een ander te verwachten?" Een knagende twijfel. Johannes had het moeilijk. Ik denk dat we dat menigeen dat wel meemaakt: een moment of momenten in je leven dat je bevangen raakt door twijfel. Als er in je leven ingrijpende veranderingen plaatsvinden of als je de tijd krijgt om te piekeren… Een voorbeeld. Iemand is half vijftig, hij heeft lang en hard gewerkt, altijd met plezier. Maar door de automatisering is hij zonder werk geraakt, overbodig geworden en beleefd op straat gezet. Financieel komt hij niets tekort, maar voortdurend spookt het door zijn hoofd: waarvoor heb ik al die tijd zo hard gewerkt? Had ik het niet anders moeten doen? Zoiets stel ik me ook voor bij Johannes de Doper: "Heb ik het wel goed gedaan? Heb ik me voor niets zo druk gemaakt? Is Jezus wel de Messias die God gezonden heeft? Of moet ik toch een ander verwachten?" Er is nóg een reden voor de twijfel van Johannes: er zou een Messias komen, dat hadden de profeten beloofd. Die zou zorgen voor recht en rechtvaardigheid, het kaf van het koren scheiden en de machtigen mores leren… Maar ondertussen zat de machtige Herodes nog wél hoog en droog op de troon en hij, Johannes, die groot onrecht had aangeklaagd, zat eenzaam opgesloten in de gevangenis. Begrijpelijk dus dat hij zijn leerlingen naar Jezus stuurde om het hem op de man af te vragen: "Bent u het nou of moeten wij een ander verwachten?" Maar Jezus gaf geen rechtstreeks antwoord. Hij zei alleen maar: "Ga Johannes vertellen wat je ziet: blinden zien, doven horen, lammen kunnen weer lopen, arme mensen krijgen goed nieuws te horen." Dat waren eigenlijk woorden van de profeet Jesaja; u hoorde ze in de eerste lezing. Daar moest Johannes de Doper het mee doen. In al zijn ellende moest Johannes het doen met wat hij had gezien en gehoord. En daar moest hij maar zijn conclusies uit trekken en hoop uit putten. Met andere woorden: als het leven tegenzit of we worden overvallen door twijfel en we weten niet goed wat te doen, dan kunnen we alleen maar verder als we oog blijven houden voor het goede dat er om ons heen gebeurt en daaruit hoop putten en moed. Ik hoor wel eens naar aanleiding van sommige ontwikkelingen in de kerk: "Is dit nou de kerk waar we in de jaren zestig van droomden? Hebben we ons voor niets zo druk gemaakt voor een meer eigentijdse kerk? Voor een meer gelijke positie voor vrouwen in de kerk bijvoorbeeld? Hebben we ons niet vergist? Is dit nou de kerk die Jezus bedoelde?" Vandaag leer ik van Jezus – hou elkaar overeind met wat je ziet en hoort. Waar de kerk mensen in staat stelt om te werken aan een betere gezondheidszorg in de arme streken van de wereld… waar de kerk missionarissen – en dan niet alleen priesters, maar steeds meer leken-missionarissen, mannen én vrouwen – helpt om soms tegen de druk van de machthebbers in namens Jezus een boodschap van vrede en gerechtigheid voor alle mensen te verkondigen… waar de paus waar hij maar kan, van de week zelfs in tranen, hartstochtelijk staat te pleiten voor het beëindigen van het oorlogsgeweld overal te wereld… waar honderden katholieke en protestantse gemeenschappen de Voedselbanken elke week weer ondersteunen… waar duizenden vrijwilligers en mantelzorgers zich dag in dat uit inzetten waar ze nodig zijn… waar parochies elke zondag weer aandacht vragen en bidden voor de noden van de armste van de armen… waar onze kerk op deze manier de wereld vooruit helpt: dáár zouden we mét Jesaja tegen elkaar moeten zeggen: "zie, de steppe gaat bloeien…" En als we af en toe twijfelen aan de eigentijdsheid van ons geloof, dan zouden we naar dit soort dingen van de kerk moeten kijken en luisteren, want dáár is ze de kerk die Jezus bedoelde…
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging 2e zondag van de Advent 2022
We zijn gewend om in de Adventstijd liederen te zingen van hoop en verwachting. "O Heiland kom, de wereld wacht" en straks “De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij”. In de woorden zit altijd iets van zoeken naar licht in donkere dagen. Na nachten van pijn en gemis verlangen we naar betere tijden. Verlangen, uitzien naar, dat is een typisch menselijke bezigheid. Ik las een tijd geleden een verhaal van een vluchteling, een gevluchte jonge Afghaan, die als tolk met de Nederlandse militairen terug naar zijn vaderland was gegaan. Hij vertelde dat hij aanwezig was bij een bomaanslag. Hij ontfermde zich over een zwaargewond kind. Het kind, vertelde hij, had verschrikkelijke pijn. Tóch vroeg hij maar één ding: of de man op zijn schooltas wil passen. Dat zwaargewonde kind bleef geloven in de toekomst. Dáár had hij die tas voor nodig. Profeten zijn ook mensen die geloof houden in de toekomst. Ze zijn niet een soort waarzeggers. Ze kunnen niet de toekomst voorspellen. Ze proberen de mensen niet koest te houden met ‘hier heb je het misschien zwaar en moeilijk, maar later in de hemel krijg je het beter’. Nee, ik denk, dat we van profeten mogen zeggen, dat ze mensen zijn die open staan voor wat er eigenlijk hier en nu aan de hand is. Ze sluiten nergens hun ogen voor. En wat ze dan zien, is hetzelfde als wat u ziet als u ‘s avonds naar het nieuws kijkt. En dan zien ze beroerde zaken. Daarover trekken ze hun mond open. Ze klagen bedrog aan en mensen die zwelgen in hun rijkdom en de armen vergeten. Ze klagen aan dat er heersers zijn die alleen uit zijn op eigen gewin en macht en nog veel meer misstanden klagen ze aan en ze roepen op tot bekering. Maar profeten klagen niet alleen maar aan wat hier en nu niet deugt. Profeten kijken ook naar de geschiedenis, een geschiedenis van God met de aarde en van God met zijn volk. Zij zien dan een God die aan het begin van alles staat. Zou God die het leven en de liefde heeft geschapen zijn schepping ooit in de steek laten? Ze zien in de geschiedenis dat God zijn volk nooit in de steek heeft gelaten. Heeft Hij zijn volk niet bevrijd uit de slavernij uit Egypte? Is Hij er niet geweest toen ze in ballingschap waren? Heeft Hij zich niet altijd, doorheen pijn en ellende een God getoond die de klachten van de mensen hoort en die de armen, de vreemdelingen, weduwen en wezen wil beschermen? Heeft Hij niet een wet gegeven, juist om de zwakken te beschermen? Ik denk dat wij allemaal hier iets van kunnen herkennen. Ik heb vaak van oudere mensen gehoord dat als zij terugkijken op hun leven, waarin er ook heel moeilijke en zware tijden waren, dat zij durven te zeggen dat ze in die moeilijkheden gedragen zijn. Dat Hij er is geweest. Op het moment zelf hadden ze dat niet in de gaten en waren ze alleen bezig met overleven. Maar tóch, achteraf, ze kregen de kracht, ze kregen de moed om door te gaan. Een profeet als Jesaja durft op grond van hoe God zijn volk door de woestijn heeft gedragen te zeggen dat het goed zal komen. Veel mensen hebben moeite met woorden als: ‘Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen.’ Ook in de tekst uit het evangelie vallen een paar harde woorden. Maar je zult nu maar in Oekraïne leven waar de raketten en granaten de hele dag het leven van je kinderen bedreigen… Toch, waar het vooral om gaat, is het grondvertrouwen van Jesaja én van Johannes de Doper. Zij kunnen niet geloven, dat onrecht en geweld uiteindelijk het lot van mensen kan zijn. Het kan en moet anders. Maar daarin zien zij voor mensen ook een eigen verantwoordelijkheid. Ook wij worden opgeroepen tot bekering, we kunnen niet alles op God afschuiven: Hij heeft ons geschapen met verstand en vooral ook met de mogelijkheid tot liefhebben. Alle geweld en vernietiging waartoe wij mensen in staat zijn heeft gevolgen, maar het goede dat wij doen ook. Maar, wat als we onmachtig zijn? Want dat voelen we ons vaak. Ja, dan is er gelukkig nog dat woord van de profeten, dat Hij ons te hulp zal komen. Hij zal een gerechtige sturen, die gerechtigheid zal dragen, ‘als een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen’. Hij zal Gods woord van liefde zijn. Laten we ieder op eigen wijze werken aan een betere wereld en blijven vertrouwen dat we er uiteindelijk niet alleen voor staan. Amen.
Zuster Susan van Driel o.carm.
Overweging, 1ste zondag van de Advent 2022
Inleiding
Vandaag begint de advent, de tijd waarin we ons voorbereiden op het grote feest van Kerstmis. Over vier weken vieren we groots het geboortefeest van hem, Jezus Christus, die voor heel veel mensen in onze wereld – en ook voor ons – licht heeft gebracht in de duisternis. Als teken van ons geloof dat hij ook in ons leven licht zal brengen, ontsteken wij nu de eerste kaars van onze adventskrans en wij bidden: Heer, onze God, nu wij de eerste adventskaars ontsteken, bidden wij: laat uw licht doorbreken in al wat klein en kwetsbaar is. Uw licht geeft óns hoop en uitzicht. Maak ons hart gereed voor uw komst en maak onze geest attent om te zien dat Uw goedheid ook nu al merkbaar is in ons midden. Amen.
Eerste lezing: Jesaja 2,1-5
Visioen van Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem. Op het einde der dagen zal de berg waarop de tempel van de Heer staat, oprijzen boven alle bergen en uitsteken boven alle heuvels. Alle volkeren zullen erheen stromen en talloze naties erheen trekken. Zij zullen zeggen: 'Kom, laat ons optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons zijn wegen wijzen en wij zullen zijn paden bewandelen. Want uit Sion komt de Wet, het Woord van de Heer uit Jeruzalem. Oordelen zal Hij de volkeren, rechtspreken over de talloze naties. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, en niemand zal nog leren oorlog voeren. Huis van Jakob, kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer.'
Evangelielezing: Mattheus 24,37-44
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Zoals de mensen in de dagen vóór de zondvloed doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden totdat de zondvloed kwam en allen wegrukte: zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op de akker zijn de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten; twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.'
Overweging
Wie de geschiedenis van het Joodse volk een beetje kent, weet dat de Israëlieten weinig goede en heel veel slechte tijden hebben gekend. Maar bijna altijd waren er in die beroerde omstandigheden mensen die droomden van een betere toekomst. Dat waren de profeten. Soms kwamen die wat vreemd over, omdat ze begonnen te praten over hun dromen terwijl de mensen om hen heen gebukt gingen onder de ellende van oorlog en geweld. En daarom wilden de mensen soms ook niets van hen weten. Ze hadden wel wat anders aan hun hoofd. Jesaja was zo'n profeet. We hoorden hem vandaag. "Eens", zei hij, "zullen alle volken hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, en van hun speren zullen ze zeisen maken. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, niemand zal nog leren hoe je oorlog moet voeren". Daar droomde hij van. Dit was zijn visioen. Er zou een betere toekomst komen. God zou daarvoor zorgen. Daar geloofde hij in. Dat gaf hem de moed en de kracht om positief te blijven. En de mensen van zijn tijd en de mensen daarna hebben aan zijn woorden en dromen meestal tóch hoop ontleend en kracht, - anders zouden ze de verhalen over hem niet zolang, eeuwenlang, doorverteld hebben. De Bijbel zegt het ergens kort en krachtig: "Als het visioen verdwijnt, verwildert het volk" (Spreuken 29,18). De vraag aan ons is daarom vandaag: hebben wij als kerkgemeenschap, plaatselijk, nationaal of internationaal, nog visioenen? Dromen we nog van een betere toekomst voor alle mensen? Staan wij nog attent in het leven? Of met een woord dat Jezus vandaag gebruikt: zijn wij nog waakzaam? Léven wij nog waakzaam? Eigenlijk is dát hét sleutelwoord van de Advent: waakzaamheid. In een zekere zin zijn wij wel waakzaam. We moeten wel. Want voor je het weet is je fiets weg als je niet oplet. Of is je raam geforceerd en zijn jouw dierbare spullen gestolen. Winkels die bewakingscamera's en alarminstallaties verkopen, doen goede zaken. Als je het zo bekijkt, zijn we echt wel waakzaam. Maar zijn we ook waakzaam op wie we zijn? Op hoe we leven? En: zijn we ook op ons qui-vive als christen, als gelovige? Of leven we maar zo'n beetje van de ene dag in de andere, vooral druk met dingen die in wezen niet zo belangrijk zijn? Zijn we, zoals Jezus dat zei in het evangelie, "zoals de mensen uit de tijd van Noach, mensen van vóór de zondvloed, die gedachteloos doorgingen met eten en drinken, alsof er niets aan de hand was"…
Wie eerlijk is, zal moeten toegeven dat er ook wij best hele tijden kennen waarin we onnadenkend of oppervlakkig leven en waarin wij, de één meer dan de ander, voorbij leven aan God en aan elkaar. De profeet Jesaja en Jezus roepen ons op deze eerste zondag van de Advent op om wakker te blijven en waakzaam, en om bewust te leven… Zij vragen ons om in ons midden actief oog te hebben voor de tekenen van Gods gerechtigheid, hoe klein die soms ook zijn, te zoeken naar tekenen van Zijn vrede en goedheid. Jezus zei daarom: 'Wees waakzaam. De Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht. De een wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten’. Als ik die woorden wat vrij mag weergeven, dan zeg ik het graag zo: de één wordt meegenomen en geraakt door wat hij/zij ziet, hoort of leest, - de ander blijft onverschillig. De één laat zich beroeren door de ellende of de zorgen van een ander, - de ander blijft onbewogen. De één zet zich in voor zijn naaste, voor de kerk of voor een of andere goed doel, - de ander zegt: dat is mijn zaak niet. 'Wees waakzaam', zei Jezus: 'wees attent op de vele gebaren van liefde en verzoening om je heen; want die zijn er veel, als je maar goed kijkt; zie en hoor het wanneer iemand een ander bemoedigt wanneer die in de put zit; heb oog voor de vele daden van goedheid en hartelijkheid waarmee mensen elkaar helpen als de tijden moeilijk zijn… want dat zijn de tekenen waarin God laat zien dat Hij er ook is, midden onder ons…' Laten we bidden dat de Advent zo een tijd kan worden van geloof in de toekomst. Amen.
Pastor Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging Christus Koning
2 Sam 5, 1-3, Lucas 23, 35-43
Als we over koning praten, denken we aan de belangrijkste persoon van een koninkrijk. Een koning heeft een grootste macht in zijn koninkrijk. Hij woont in een groots paleis en zit op een prachtige troon waar hij regeert. De bewaarders omringen hem en de dienaren en dienaressen staan klaar om hem te bedienen. Hij heeft ook duizenden soldaten. Iedereen moet zich onderwerpen aan hem. Vandaag vieren wij Christus Koning. De vragen zijn: waar is Zijn paleis? Waar is Zijn troon? Wie heeft Hem tot koning verheven? Over wie regeert Hij? En er zijn misschien nog veel vragen die wij kunnen stellen. Het evangelie van vandaag gaat zelfs over Jezus die aan het kruis is gehangen. Het volk stond toe te kijken. Niemand wilde hem verdedigen. Zelfs de leiders lachten Hem uit. De beledigende woorden kwamen uit hun monden. Waar waren zij die door Jezus waren genezen? Kwamen zij niet om Jezus te helpen? Er is nog een vraag: als Hij Koning is, waarom is Hij aan het kruis gestorven? Waar was Zijn macht als een koning? Het evangelie van vandaag laat ons het koningschap van Jezus zien die de wereld niet kan zien. Jezus laat ons weten dat Hij een echte Koning is. Hij is de koning van heelal, van alles wat bestaat. Dat betekent dat Zijn koningschap en zijn koninkrijk niet beperkt zijn door tijd en ruimte. Het kruis is zijn troon waaruit Hij Zijn grootheid toont. Voor de wereld is het kruis het symbool van zwakheid en minachting. Maar voor ons die in Hem geloven is het kruis het Symbool van overwinning. Vanuit het kruis laat Jezus zien dat Hij ons echt liefheeft. Jezus is de koning die Zijn hele leven geeft aan de mensen die de Vader aan Hem heeft gegeven. Hij laat ons weten dat een koning een herder is. De erkenning dat Jezus koning was kwam uit een van de twee misdadigers die naast Jezus zijn gekruisigd. Hij zei: Jezus, vergeet mij niet wanneer u in uw koninkrijk komt. Het antwoord van Jezus benadrukte waar zijn koninkrijk was. Jezus zei tegen hem: Ik beloof je, vandaag nog zul jij bij Mij zijn in het paradijs. Jezus heeft geen koninkrijk zoals de wereld denkt. Zijn koningschap is niet van deze wereld of van iemand anders. Daarom antwoordde Jezus op de vraag van Pilatus toen hij werd geoordeeld: “Mijn koningschap is niet van deze wereld. Als Mijn koningschap van deze wereld was, zouden Mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd. Mijn koningschap is echter niet van deze wereld”. Het koninkrijk van God is de plaats waar Jezus heelal regeert met liefde want zijn wapen is de liefde. Als we het over het koninkrijk van God hebben, hebben we het over gerechtigheid, waarheid, elkaar liefhebben, elkaar helpen, voor elkaar respect hebben, liefde en zorg voor het milieu en de natuur. Het koninkrijk van God is een plaats voor iedereen, waar de mensen leven als broeders en zusters. David was een van de grootste en beroemdste koningen van Israël. Tijdens zijn regering bereikte Israël glorie. Maar toch was zijn koningschap voorbij want zijn koningschap was beperkt door tijd en ruimte. Hij heeft Israël geregeerd zoal andere koningen. Jezus is koning meer dan David. Hij regeert over het heelal, onze wereld, alle landen, alle mensen van verschillende talen en rassen, onze familie, onze gemeenschap. En het belangrijkste is dat Hij in ons hart leeft en regeert. Ik citeer wat Paulus zegt in zijn brief aan de Romeinen: “Het koninkrijk van God is geen kwestie van spijs en drank maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest”. Amen.
Simon Taa o.carm.
Overweging, 33ste zondag door het jaar
Het is nogal wat, dat wat wij zojuist hebben gehoord in de tweede lezing. Trouwens, ook wat wij hebben gehoord in de eerste lezing: verwoesting en ellende. Allemaal als behorend bij de eindtijd. De tijd die het definitief komen van Gods Rijk op aarde moet inluiden. Het zijn heftige woorden waar heel veel mensen een hekel aan hebben. Toch hebben ze op onze cultuur een enorme impact gehad. Eigenlijk alle eeuwen door. Op sommige momenten was het nóg meer aanwezig dan anders. Zo verzamelden zich in het jaar 999 na Christus een massa mensen op een berg bij Jeruzalem. Ze waren daar door een heel zware reis te maken vanuit Europa naartoe getrokken om daar het einde der tijden af te wachten en het grote heil van Christus’ komst. Paus Sylvester II had voorspeld dat op 1 januari van het jaar 1000 het einde van het christelijke duizendjarige rijk zou komen en dus aan de wereld. Toen dat einde niet bleek te komen zou het 33 jaar later gebeuren, 1000 jaar na het lijden en sterven van Christus. Wéér trokken mensen naar Jeruzalem, weer gebeurde er niets. Als je op het internet gaat zoeken, kun je ook nu allerlei kleine geloofsgemeenschappen vinden die ‘het einde der tijden’ centraal stellen in hun geloofsverkondiging. Zij geloven ook allemaal dat zij zoveel mogelijk mensen moeten bekeren tot hun eigen wijze van geloven, want alleen daar is het heil te vinden; alleen de eigen mensen zullen van het geweld en het daarbij horend oordeel gered worden. Zij gaan van deur tot deur, of proberen mensen te overtuigen via sociale media. Moderne middelen, maar eigenlijk is er niet veel veranderd in de tweeduizend jaar dat de christenheid bestaat. Jezus kan nog zogezegd hebben: ‘wij weten dag noch uur’, toch steekt het iedere keer weer de kop op dat mensen het zeker weten dat het nú toch echt zover is gekomen dat het staat te gebeuren. Zij weten het zeker. Dit ‘zeker weten’, staat eigenlijk helemaal in tegenspraak met wat geloof ten diepste is. Geloof is niet het voor wáár houden van profetieën over de toekomst, het is niet het voor wáár houden van geloofsstellingen en -regels. Geloof heeft veel meer van doen met vertrouwen ‘dat het goed zal komen’. Hoe? De grond van dat vertrouwen is ten diepste Jezus die wij Messias noemen. Tweeduizend jaar geleden herkenden mensen in de ontmoeting met Hem het komen van God zelf. Hij gaf mensen hun leven terug door ze te genezen van hun ziekten en tekorten. Hij haalde ze uit hun isolatie. Zij konden weer opgenomen worden in de relatie met hun medemensen en met God. Dat herkenden die mensen als heil van God komend. Het kwam goed. En wij, tweeduizend jaar later, doen dat nog altijd. Als wij het evangelie horen of lezen ontmoeten wij Hem nog altijd, net als die eerste leerlingen. Ook wij kunnen ‘heil’, genezing, in die ontmoeting ervaren. Vanaf het eerste begin is in de verkondiging van het Christendom dan ook benadrukt dat we niet moeten gaan wachten tot Christus terugkomt. Ja, Hij heeft dat beloofd, alles moet nog worden voltooid. Maar ook heeft Hij gezegd dat Gods Rijk in ons en onder ons is. Gods heil is er al. Daarvoor hoeven wij niet op een berg te gaan zitten. Ik las kortgeleden een citaat van de augustijn Joop Smit. Hij schrijft over wat het woord ‘heil’ in het Nieuwe Testament betekent. Hij schrijft: ‘Het woord ‘heil’ blijkt niet over een onduidelijke, ongrijpbare werkelijkheid te gaan, maar over een nabije, menselijke realiteit. Het feit dat een mens wordt bevrijd uit het isolement waarin hij zichzelf heeft gebracht, doordat een ander hem weer tot medemens maakt, […] Ik mag mij bij het woord [heil] blijkbaar iets heel ‘gewoons’ voorstellen: een menselijke ontmoeting waardoor je uit je isolement wordt verlost en als herboren in de mensengemeenschap wordt teruggebracht.’ Elke echte menselijke ontmoeting ís volgens Joop Smit ten diepste een eindtijdelijk gebeuren, een gebeuren waarin Gods aanwezigheid in onze wereld aan het licht kan komen, in ons, onder ons. Dat is wat de boodschap van Jezus is. Ook de boodschap van de eerste lezing van Maleachi. Wij kunnen beginnen bij de vreselijke tekenen die Hij noemt, maar waar zijn woorden op neerkomen is dat God komt. Het boek van deze profeet begint zelfs met de prachtige woorden: “Ik heb u lief, zegt de Heer.” “Ik heb u lief”, dat is het begin en het einde van alles. Door alles heen zal Hij zijn schepping niet in de steek zal laten. Hoe? In belangrijke mate door ons mensen heen. Soms in grote gebeurtenissen, meestal in het kleine, b.v. een ontmoeting van mens tot mens. Bidden wij dat ook wij dragers zullen zijn van die liefde die altijd komend is. Amen.
Zuster Susan van Driel o.carm.
Overweging 6 november 2022, 32ste zondag door het jaar
Eerste lezing: 2 Makkabeeën 7,1-2.9-14 Evangelie lezing: Lucas 20,27- 38
Vele vragen over leven en dood komen in je op als je zo’n stukje Evangelie leest én herleest. Wat is leven, wat is de kern van het leven? Wat is dood? Essentiele vragen waar je over het algemeen niet zo gemakkelijk bij stil staat, waarom zou je? Je móet wat met zo’n tekst. Het helpt om over leven en dood na te denken. Gaandeweg ga je het leven nóg meer waarderen. Het verwondert je! Zeker in herfst en lente als je grote veranderingen ziet in de natuur en geniet van een voor- of najaarszonnetje. Het leven verwondert je óók wanneer je van nabij te maken krijgt met knikpunten in het leven als geboorte en overlijden dan hap je toch echt even naar adem zo van: hoe kán het allemaal? ‘Mijn Vader is geen God van doden maar van levenden!’ Wat bedoelt Jezus daar mee, hoe ver gaat dat? Je krijgt al lezend en zoekend niet overal antwoord op. Gaande de weg zie je dat het bij God en bij Jezus niet alleen dwars door alles heen, om de liefde voor het biologische leven draait - maar ook om de liefde in de geestelijke relatie met de mensen, zelfs voorbij de dood. Dat weet of je vermoed je eigenlijk wel; maar voor die relatie open staan, er dagelijks in de praktijk ruimte voor maken, vraagt vertrouwen, motivatie en wilskracht…
Titus Brandsma verwoordt het zo:
Van het leven een voorsmaak maken van de hemel door hier reeds zo veel mogelijk God met ons verenigd te zien, God in alles lévend en in alles wérkend.
De Levende in alles werkend. Leven is voor Hem anders, veel méér dan voor ons, dat kan niet anders. Ons leven is begrensd, beperkt tot het hier en nu. Zijn grens ligt bij de vrije wil die Hij ons gegeven heeft. We kunnen Jezus en zijn levensadviezen van verstrekkende liefde: - Hou van God met gehéél je zijn, van jezelf én je naasten van groot tot klein – aanvaarden of naast ons neer leggen, want in de vrije wil zit de ware liefde. Ik vraag me af: slaat daar die zin uit het Evangelie op: ‘zij die waardig bevonden worden deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden...’ Het doet me toch weer belanden bij Titus’ woorden: ‘Van het leven een voorsmaak maken van de hemel.’ Je kunt er in geloven en mee aan de slag gaan… of niet. Je kunt het belachelijk maken zoals de Sadduceeën in de Evangelielezing maar naar mijn idee is het leven daarvoor te kostbaar. Jezus neemt het leven uiterst serieus en geeft als leermeester van allen een doordacht antwoord waar iedereen, die dat wil, mee uit de voeten kan. Tijdens ons leven waarin we God een belangrijke plaats geven, ‘als voorsmaak van de hemel’, krijgen we - van de wieg tot het graf – niet alleen te maken met grote fysieke veranderingen maar ook met een enorme geestelijke groei en dat allemaal uit liefde om, zoals het in de Catechismus staat: ‘hier én in het hiernamaals gelukkig te zijn.’ Veel van wat er in ons leven gebeurt, stelt ons voor vraagtekens. Een embryo weet niet dat het eens het stadium van de geboorteadem bereikt. Een rups weet niet dat hij een vlinder wordt maar heeft het wel in zich om er gehoor aan te geven zich te gaan verpoppen. De moeder en haar 7 zoons uit de eerste lezing vertrouwden op Gods belofte in een verder bij Hem na hun overlijden. ‘God heeft ons geen kalme reis beloofd maar wel een behouden aankomst’, zegt een tegeltjeswijsheid. Op weg met en naar de Eeuwige vinden er veel veranderingen plaats, ‘that’s live’, zo is het leven. De tekst van een bekend lied verwoordt: ‘Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden Ik, zegt Hij, ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen, merk je het niet?’ Iedere dag wordt in het heden - door liefde op vele fronten, - aan de toekomst gebouwd, een toekomst waar we nu nog geen concreet zicht op hebben: maar God is een God van levenden dwars door alles heen. Daar, zo leert Jezus ons naar mijn idee, mogen we vast op vertrouwen.
Betzie Brakels
Werkgroep Woord- en Communie vieringen
Overweging zondag 30 oktober (Allerheiligen – Allerzielen)
Ik ben de opstanding en het leven
Zusters en broeders…
Het is echt een groot verlies als iemand die wij goed kennen is overleden. Het overlijden van iemand is echt een triest incident. Het is een pijnlijke ervaring. Iedereen die dat ervaart zal verdrietig zijn. Natuurlijk wil niemand dat ervaren. Er zijn veel mensen die depressief zijn vanwege het overlijden van hun dierbare mens. De dood is echt een afscheid. Wij vragen ons af wanneer wij hen weer tegen kunnen komen. Misschien vragen wij ons ook af waarom er dood is. Maar de dood is een werkelijkheid die niet kan worden ontkend. Iedereen die geboren wordt zal zeker sterven. En wij weten nooit wanneer die tijd komt. Ik herinner me mijn ervaring bij het overlijden van mijn vader. Toen waren ik en mijn broers en mijn zussen nog niet zelfstandig. Wij hadden de liefdevolle en bemoedigende aanwezigheid van onze vader nog nodig. Wij vroegen ons af: waarom is het gebeurd, waarom verlaat onze vader ons, houdt God van ons? Maar die trieste ervaring bracht ons tot een bewustzijn op wie wij moesten vertrouwen en aan wie wij ons leven toe kunnen vertrouwen. Het verlies maakte ons geloof sterk. God had een plan achter wat wij ervoeren. Vandaag horen wij het evangelie dat over de aankomst van Jezus bij Marta en Maria gaat. Jezus kwam naar Marta en Maria vanwege het overlijden van hun broer, Lazarus. Wij kunnen ons voorstellen hoe verdrietig zij waren. Daarom zei Marta tegen Jezus dat als Hij bij hen was geweest, hun broer niet gestorven zou zijn. Maar Marta geloofde dat Jezus een goede relatie had met Zijn Vader in de hemel. Jezus zou het beste doen voor hen. Daarom overtuigde Jezus haar dat Lazarus niet dood was. En Jezus wilde laten weten wie Hij is. Hij is de opstanding en het leven. Hij heeft macht over leven en dood. Johannes in zijn visioen zag een grote menigte die voor het gelaat van het Lam stonden om God te loven. Het is een visioen van de mensen die gered zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat er een nieuw leven is na de dood. Jezus is het Lam en de rechter die beslist wie voor het Troon van God mogen staan.
Zusters en broeders…
Veel mensen zijn de afgelopen twee jaar overleden aan het coronavirus. Zij zijn misschien onze familie, onze vrienden, onze buren, onze medewerkers, onze medezusters en medebroeders, onze dierbare mensen. Dat doet wel pijn. Maar wat betekent de dood voor ons? In Jezus geloven wij dat iedereen die in Hem gelooft zal worden gered. Jezus heeft ons beloofd dat hij zou gaan om een plaats voor ons gereed te maken. Daarom is de dood niet het einde. De dood is het begin van het nieuw leven. Wij geloven dat zij die al zijn overleden nu voor de troon van God staan om Hem te verheerlijken. Moge ons geloof versterkt worden. Jezus is de opstanding en het leven. Wij bidden voor de overledenen. Moge zij rusten in de vrede van de Heer. En wij zijn ook gevraagd om ons leven altijd te vernieuwen. God heeft ons lief. Hij wil ons redden. Wij reageren op Zijn aanbod van redding door goed te doen zoals Hij wil.
Simon Taa o.carm.
Overweging 16 oktober 2022, 29e zondag door het jaar
Lucas 18,1-8 (en Rom.8,26-27)
Mijn overweging sluit vandaag vooral aan bij een van de laatste zinnetjes in het evangelie dat u zojuist hoorde. Namelijk: 'Zou God geen recht verschaffen aan de mensen die dag en nacht tot Hem roepen; ik zeg u: Hij zal hen recht verschaffen'. Dit zinnetje is voor mij aanleiding geworden om u vandaag te vertellen over een bediening zoals ik die onlangs mocht vieren met een mevrouw die niet lang meer te leven had. Haar kinderen hadden mij gebeld: moeder zou nog héél graag bediend willen worden. Ze was altijd een echt gelovige vrouw geweest. Haar geloof had altijd veel voor haar betekend. Ik hoorde aan de manier waarop de zoon dat aan mij zei dat ik er niet te lang mee moest wachten. Ik ben dus onmiddellijk gegaan. Toen ik binnenkwam, was ze blij dat ik er was. ‘Ja, nu zie ik het', zei ze, 'ik ken u van de kerk. Fijn dat u zo snel kon komen’. En wat ze toen zei, verraste mij. ‘Ik ben in stervensnood’. Ik kende die uitdrukking natuurlijk wel, maar ik dacht bij dat woord altijd aan angst voor het naderende sterven. Maar bij haar zag ik geen spoortje van angst. Maar wat zou ze dan bedoelen? Zou ze bedoelen dat ze nood had aan. Behoefte had aan. Gaf ze met dat woordje stervensnood aan dat ze graag Gods steun wilde voelen? En daarom vroeg ik haar of het goed was dat we maar gewoon zouden beginnen. Ze knikte. Ik begon met het gebed dat ik dan meestal bid: ‘Goede God, meer dan ooit doen wij een beroep op U. Van Jezus weten wij dat U ons nooit in de steek laat. U hebt ons uw grootste gave gegeven, het leven zelf. Het ons eigen bestaan. Maar meer dan van ons is het ook van U. Daarom vertrouwen wij ons toe aan uw veilige handen. Bescherm ons, bewaar ons, voltooi ons!’ Ik merkte dat dit bidden haar goed deed. We gingen verder en baden de geloofsbelijdenis. Zij en ik samen. Luid en duidelijk. Toen legde ik mijn hand op haar hoofd en zei: ‘Wat ik nu doe hebt u bij uw kinderen vast en zeker ook vaker gedaan. Als u hen het gevoel wilde geven dat alles goed was, dan pakte u hun gezicht in uw handen of dan legde u een hand op hun schouder of dan sloeg u een arm om hen heen. Op die manier liet u hen voelen dat u heel veel van hen hield. Ik leg nu mijn hand op uw hoofd en dan bid ik dat u in de zorg, de hulp en de liefde van uw kinderen, dat u daarin mag voelen dat God ook heel veel van u houdt. Daarna zalfde ik haar met chrisma en bad: ‘Moge de Geest van God in u wonen, moge de kracht van God u vervullen, moge de hoop op Gods liefde leven in uw hart en u bemoedigen’. Tot slot baden zij en ik samen met de kinderen nog een Onze Vader en een Wees Gegroet. Toen ik afscheid van haar nam, pakte zij mijn hand en zei: 'Nu is het goed'. Ze had er dus echt nood aan gehad. Behoefte aan gehad om te voelen dat ze zich met een gerust hart kon overgeven en dat ze zich kon toevertrouwen aan Zijn veilige handen. In de eerste lezing hoorden we dat wij soms niet weten hoe we moeten bidden. En dat is zo. Maar de dringende vraag van deze vrouw om bediend te worden, heb ik achteraf ervaren als een echt gebed. Met de woorden van Paulus uit de eerste lezing zou ik willen zeggen: de heilige Geest heeft gezien wat er in haar hart leefde, Hij is haar te hulp gekomen (Rom.8,26-27) en God heeft haar recht gedaan. Amen
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging zondag 9 oktober 2022, 28ste zondag door het jaar
‘Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea’. Zo begint het verhaal uit het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord. Het is een zin met nogal een lading. Immers, de evangelist Lukas laat er geen misverstand over bestaan: Jezus wéét waarheen Hij op weg is. Hij is vastberaden op weg naar Jeruzalem, waar Hij, dat heeft Hij al voorspeld, ‘zal worden weggenomen’. Hij is dus op weg naar lijden en dood. En kijk eens waar zijn weg doorheen gaat. Midden tussen Galilea en Samaria door. Aan de ene kant Galilea waar Nazareth ligt, de stad waar zijn familie woont. Maar, in zijn vaderstad hadden zijn dorpsgenoten zich zo aan Hem geërgerd dat zij Hem zelfs in de afgrond wilden stoten. Nee, daar was Hij niet welkom. Aan de andere kant van zijn weg ligt Samaria. Ook daar, heeft Lucas verteld, wilden ze Hem niet ontvangen, juist omdát Jezus gericht was op Jeruzalem. Je kunt dus zeggen dat Jezus in de marge verkeert, niet gewenst door de mensen die Hem na zouden moeten staan, niet gewenst bij de mensen voor wie Hij een vreemde is. Hij is ongewenst, maar Hij heeft toch wel gezelschap, want achter Hem aan, schrijft Lucas aan het begin van hoofdstuk 17, ‘trekken drommen mensen’, Dat Maar dat zijn dus níet de mensen waarmee Jezus emotioneel en sociaal een nauwe band heeft. Nee, dat zijn: armen, zieken, zondaren. Mensen die sociaal en religieus aan de kant zijn gezet; mensen die met opgeheven hand staan en zelf maar heel weinig te geven hebben. Tussen Galilea en Samaria trekkend, langs de weg naar Jeruzalem gebeurt het weer: daar staan wéér tien zieke, uitgestoten mensen die hulp nodig hebben. Door hun huidziekte is ook voor hen alleen nog maar dat grensgebied gebleven waar de weg van Jezus doorheen gaat. ‘Jezus, Meester, heb medelijden, roepen ze van ver. Heeft Jezus medelijden? Dat vertelt het verhaal niet. Wél ziet Hij ze en Hij handelt zonder aarzeling. Maar het blijft een afstandelijk gebeuren: geen aanraking, geen woorden van genezing en erbarmen. Geen redding wordt aangezegd. Alleen maar die paar woorden: ‘Ga je aan de priesters laten zien’ en zij wórden genezen. Zij kunnen sociaal weer worden opgenomen door familie, dorpsgenoten, hun geloofsgenoten. Ze kunnen weer aan hun leven beginnen. Er komt er maar één terug naar dat grensgebied waar de weg van Jezus doorheen trekt. De anderen laten zich niet meer zien. Mensen die Jezus willen navolgen worden ook wel eens mensen van de weg genoemd. Wíj, zoals wij hier zitten, worden mensen van de Weg genoemd. Beseffen we dan wel genoeg dat het dan over díe weg gaat: een weg die uiterst eenzaam is, vaak niet begrepen, ook niet door de mensen die ons dierbaar zijn? Een weg waarlangs ándere mensen zich ophouden die óns nodig hebben zonder dat ze iets terug kunnen of willen geven? Jezus, is níet persoonlijk beledigd dat de negen niet terugkomen om Hem te bedanken. Nee, alleen dat zij de Vader geen eer brengen lijkt Hem pijn te doen: ‘Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen?’, zegt Hij. Wij zouden misschien zeggen: ‘Is er dan niemand een beetje dankbaar?’ Toen men eens aan de Belgische kardinaal Daneels vroeg naar het verschil tussen een gelovige en een ongelovige was zijn antwoord: "Een, gelovig mens is meestal een dankbaarder mens". Wat gelovigen dus ten diepste onderscheidt van niet gelovigen was volgens Daneels niet goede dingen dóen. Ook mensen die niet geloven, zijn heel vaak goede mensen die het goede doen. Maar een gelovig mens beseft steeds dieper dat wij onszelf niet hebben gemaakt en dat er een scheppende liefde is die de grond is van ons bestaan. Ook al gebeuren er in een leven verdrietige dingen. Velen van ons gáán de weg naar Jeruzalem, velen van ons ervaren eenzaamheid; voelen zich niet begrepen; voelen zich niet gesteund door anderen; moeten tegen de stroom in zich inzetten voor wat zij voelen als waardevol en goed. Juist dat besef dat wij ons hele bestaan ontvangen kan ons helpen de weg te gaan, waar die ons ook heen zal leiden. Jezus besefte heel diep dat Hij alles had ontvangen van zijn Vader. Dát had Hem op zijn weg gezet. Een weg waarop Hij er was voor mensen die aan Hem niets te geven hadden. Hij ging de weg, ónze weg, in dankbaarheid aan de Vader; een vaak eenzame weg, onbegrepen door wie hem na staan, vastberaden, tussen Galilea en Samaria door, naar Jeruzalem… Bidden wij dat ook wij de kracht ontvangen om steeds verder die weg te gaan. Amen
Zr. Susan van Driel o.carm.
Zondag 2 oktober 2022, 27ste zondag door het jaar
Overweging bij Lucas 17,5-10
In het evangelie van vandaag vragen de leerlingen aan Jezus: ‘Geef ons meer geloof, geef ons meer vertrouwen’. Dat vroegen ze niet zomaar. Kort tevoren had Jezus gezegd: 'Als iemand je op één en dezelfde dag 7x beledigt en dan 7x tegen je komt zeggen dat het hem spijt, dan nog moet je hem toch vergeven'. Jezus vroeg hier aan zijn leerlingen – en dus ook aan ons – om een royale, hartelijke vergevingsgezinde manier van omgaan met elkaar. In plaats van een ander te laten vallen, moeten we hem of haar altijd weer de ruimte geven om het leven te beteren. Dat vonden de leerlingen toch maar heel moeilijk. Hoe kun je iemand na zoveel fouten nog vertrouwen? Vandaar die vraag: 'Heer, geef ons meer geloof.' In mijn ogen is de reactie die Jezus dán geeft, heel opvallend. Als ik hem goed versta zegt hij dan namelijk dat ons geloof en ons vertrouwen niet vermeerderd hóeft te worden. Want hij zegt: al had je maar een geloof als een mosterdzaadje, dat is genoeg – en dan wijst hij naar een grote boom – met een geloof zo groot als een mosterdzaadje zou je die boom met wortel en al uit de grond kunnen trekken en in zee laten verdwijnen. Waarom zou je dus ‘meer geloof’ nodig hebben? Vervolgens voegt de evangelist Lucas daar nog een klein verhaaltje aan toe, - over een heer en zijn knecht. Daar zegt Jezus dat je gewoon moet doen wat je heer – Jezus dus – je opdraagt. Dus als we net als de leerlingen de opdracht krijgen om telkens weer te vergeven en onze medemensen nooit te laten vallen, dan moeten we dat gewoon doen, zoals een knecht zijn werk moet doen. Daar heb je niet een groter geloof of meer geloof voor nodig. Dat roept dan wel de vraag op wat Jezus dan toch met geloof bedoelt. Ik versta het als volgt: als je werkelijk in een ideaal gelooft, dan betekent dat ideaal alles voor je, dan heb je daar alles voor over. Als wij werkelijk geloven dat God liefde is en dat Hij dus van ieder van ons houdt, wie zijn wij dan dat wij iemand zijn of haar fouten achterna blijven dragen? Geloven in God was voor Jezus geloven in de kracht van de liefde. Voor Jezus was geloven niet wat het voor ons vaak is: wij geloven dat iets zo of zo is, wij geloven dat iets waar is of niet, dat een bewering of een leerpunt waar is of niet. Voor Jezus was geloven een levenshouding. Als wij werkelijk geloven dat het Gods bedoeling dat wij in vrede met elkaar leven en dat wij zorgen dat iedereen in deze wereld genoeg te eten heeft, dan is het ook zaak dat we daar werkelijk aan werken, met hart en handen. En dan zal dat ook binnen enkele generaties werkelijkheid kunnen zijn. Maar heel vaak willen wij dat niet echt. Wij zijn niet van plan onze consumptiegewoonten echt te veranderen. Wij geloven niet echt in de kracht van dat visioen van Jezus: dat het Gods Rijk in ons midden werkelijkheid kan worden. Daar ligt een belangrijke oorzaak dat wij niet tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen en daarom gaan de dingen zoals ze gaan. Wij willen het niet echt. Natuurlijk zijn er soms ook dingen die we wél echt samen willen. Een zieke bij voorbeeld wil heel echt beter worden en als familie wil je dat ook echt. Maar met alle 'echt willen' en 'echt geloven' blijkt er toch soms geen genezing meer mogelijk. Wij stuiten dan op de hardheid van de werkelijkheid die zijn eigen wetmatigheden heeft, dwars door ons menselijke willen heen. Dan móeten we begrijpen – of we willen of niet – dat we ons willen of ons verlangen moeten afstemmen op wat mogelijk is. Ik hoorde in Lourdes een mooie voorbede: 'Geef, God, dat de relatie tussen mijn vriend en zijn vriendin weer hersteld kan worden. Maar als dat niet kan, geef dan dat er weer vrede komt in het hart van twee mensen'. Wij weten dus soms best wel dat ook liefde haar grenzen kent. Maar vandaag wijst Jezus ons op iets anders: namelijk dat wij heel vaak nog lang niet toegekomen zijn aan de grenzen van het mogelijke. Dat er ontzettend veel mogelijk is, als we echt willen dat er ontzettend veel mogelijk is, als we echt ergens in geloven. En daarom toch maar die bede: 'Heer, geef ons meer geloof. Amen'.
Ben Wolbers o.carm., pastor-teamleider
Overweging bij de oecumenische viering van de Vredesweek op 25 september 2022
Passend bij Psalm 156 in een vrije vertaling van Enis Odaci
Lezing: Exodus 20,4-6 NBV
Toen sprak God deze woorden:
Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
Die paar verzen die we uit de Bijbel hoorden, zijn heel pittige woorden. Ze staan meteen aan het begin van de Tien Geboden, als een soort terzijde bij het gebod om geen beelden te maken van goden. In protestantse kerken klonken deze woorden in het verleden elke zondag opnieuw: voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde en het vierde geslacht wanneer ze mij haten….
Dat doet iets met je – er wordt een beeld opgeroepen van een wraakzuchtige en straffende God, die niet alleen mensen zelf straft als ze iets fout doen, maar ook nog hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen… Wanneer houdt dat op? Er is over deze woorden heel wat geschreven. Over de juiste vertaling (want het Hebreeuws waarin het geschreven is, is buitengewoon lastig te vertalen) en daarmee ook over de juiste interpretatie. Ik wil u vanmorgen niet lastigvallen met de details hierover, maar wel wil ik u vertellen hoe ik denk dat je deze woorden mag en kunt uitleggen. Het gaat hier om afgoden. Daar maakten ze vroeger beeldjes van, waar ze dan dingen bij afsmeekten: gezondheid, geluk, vruchtbaarheid, overwinning bij een strijd. De God van Israël maakt heel duidelijk dat zoiets niet past bij mensen die aan hem zijn toegewijd. Ik heb jullie uit de slavernij in Egypte bevrijd, zegt God, dan is het niet de bedoeling dat jullie opnieuw slaaf worden – dat jullie de gunst van de goden moeten gaan afsmeken om een beetje goed terecht te komen in het leven. Ik heb jullie bevrijd, zegt God, het is de bedoeling dat jullie verantwoordelijk zijn voor je eigen leven, voor de wereld waarin jullie leven, voor de koers die jullie varen als gemeenschap. Jullie zijn zelf verantwoordelijk, zegt God, en vergis je niet: als je jezelf weer slaaf maakt van een of andere afgod die je geluk of overwinning of gezondheid belooft, dan heeft dat niet alleen gevolgen voor jou, maar ook voor de generaties die na jou komen. Vroeger was dat heel letterlijk zo, want mensen woonden als families bij elkaar: mensen bleven bij hun ouders wonen, ook als ze zelf kinderen en kleinkinderen kregen. Dat derde en vierde geslacht woonde op den duur dus gewoon onder jouw dak. Maar ook nu, nu dit heel anders is, snappen we nog steeds de impact die keuzes van mensen hebben op de generaties die na hen komen. Waar stel jij je vertrouwen op? Dat heeft gevolgen, volkomen ongewild, maar toch…
Denk aan de tweede wereldoorlog, waar mensen die ‘fout’ waren hun nageslacht opzadelde met schuld en trauma’s. Denk aan mensen die honger hadden en hun kinderen daarna vooral liefde gaven in de vorm van veel eten. Denk aan krampachtig bezorgde ouders, die hun kinderen niet willen laten overkomen wat hun zelf of familieleden was gebeurd. Waar jij je vertrouwen op stelt heeft impact mensen die na jou komen. Waar jij jouw geluk van laat afhangen, heeft gevolgen. Als we dus in deze Vredesweek spreken over ‘Generatie vrede’, dan gaat dat om de vraag: waar stel jij vertrouwen in? Wat is voor jou het belangrijkste? Wat laat je daarmee na aan de mensen die na jou komen? Je eigen familie, maar ook buurkinderen, jeugd die jou in de supermarkt moet helpen, verzorgend en verplegend personeel, jongeren die in je buurt rondlopen. Wat geef je hen mee? Leer je ze dat het normaal is dat je elkaar wantrouwt, dat je allereerst kiest voor jezelf, dat je geen verandering wilt, dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ lang niet zo fijn is als wij in onze jonge jaren waren? Leer je ze angst voor wat anders is en wie anders is? Of geef je ze andere zaken mee: Godsvertrouwen, vertrouwen in henzelf, besef van verantwoordelijkheid, laat je ze zien dat (en hoe) ze jou kunnen helpen en dat jij er ook voor hen bent als dat nodig is? Vrede is meer dan afwezigheid van oorlog. Oorlog kunnen wij als individuen niet zomaar verhelpen. Wel kunnen wij zorgen, daar waar wij leven en bestaan, dat haat en wantrouwen niet de hele wereld vergiftigen. Dit kunnen we als individuen doen, maar ook als gemeenschap. Als we God liefhebben, vrede en rechtvaardigheid zoeken, liefde en vertrouwen verspreiden, kan dat tot in het duizendste geslacht doorwerken. Daar rust Goddelijke zegen op, die veel langer duurt en veel verder reikt dan we ooit voor mogelijk hielden.
Marise Boon
Predikant protestantse gemeente te Boxmeer
Zondag 18 september 2022, Corneliusviering Vortum-Mullem
De H. Cornelius is maar heel kort paus geweest. In 251 werd hij paus, in 253 stierf hij in ballingschap. Maar tóch, de manier waarop hij zijn pausschap invulde, de manier waarop hij als christen zijn geloof beleefde, heeft een onuitwisbare invloed gehad op de héle christenheid na hem. Als hij zich niet sterk had gemaakt voor die boodschap van Christus, dat God zielsblij is met iedere gelovige die zich wil omkeren naar Hem, zouden wij hier misschien niet eens in deze kerk hebben gezeten. Immers, waar ging het om in de strijd tussen paus Cornelius en tegenpaus en tegenstander Novatianus. De tijden waren zwaar. Christenen werden zwaar vervolgd en gedwongen hun geloof af te zweren, ze moesten offeren aan de god-keizer. Lang niet alle mensen werden martelaar. Lang niet iedereen kon het opbrengen om familieleden en ook kinderen op te offeren voor het geloof. Nee, zij brachten dat offer aan de keizer. Zij werden zogenaamde afvalligen. Werden ze daarmee ook door God afgeschreven? Schrijft God überhaupt mensen af? Cornelius besefte en geloofde dat God dat niet doet. Immers: had de eerste Paus Petrus, Jezus ook niet verloochend? En al die woorden van Jezus in de evangeliën, laten ook die niet zien dat God op de uitkijk staat, als zijn kind maar naar huis wil komen en als dat kind dat doet, dan zijn er zelfs geen verwijten maar dan ontvangt de Vader hem met een groot feest. Cornelius besefte diep dat als hij zich niet sterk zou maken voor mensen die weleens verkeerde wegen gaan, onder dwang of niet, dat wij dan eigenlijk ook onszelf zouden afschrijven. Immers, doen wij altijd wat God eigenlijk van ons vraagt: liefde en goedheid voor onze naasten? Ieder mens, in verleden en heden, doet weleens wat hij of zij eigenlijk niet wil en wordt zo weleens afvallig. Maar wij mogen geloven, dankzij mensen als Sint Cornelius, dat wij ons altijd weer mogen bekeren, mogen terugkeren naar de Vader die daar alleen maar zielsblij mee is. Cornelius, in dat hele korte pausschap, trotseerde de mensen van de harde lijn, de mensen die overtuigd waren dat zij de ware kerk zijn. Hij eindigde zijn leven in ballingschap. Wij weten eigenlijk niet precies hoe hij is gestorven. De traditie zegt door onthoofding, andere verhalen vertellen dat hij is gestorven aan de ontberingen die hij moest doorstaan. Maar zijn boodschap staat nog altijd overeind: God heeft mensen lief, en Hij wacht op ons allemaal, Hij staat op de uitkijk tot wij thuiskomen, altijd weer. Amen.
Zuster Susan van Driel o.carm.
Zondag 11 september 2022, 24ste zondag door het jaar (Startviering)
Onze huidige paus zegt heel vaak: ‘Ik ben alleen maar een zondaar’. Echt, in bijna ieder interview dat hij geeft, zegt hij het: ‘Ik ben een zondaar’. Bedoelt hij daarmee te zeggen dat hij zulke verschrikkelijke dingen doet? Waarschijnlijk niet. Wat hij, denk ik, bedoelt te zeggen is dat hij niet anders is dan andere mensen. Wij zijn allemaal mensen die geschapen zijn om uit, met en voor God te leven; mensen die leven uit het Leven, met een hoofdletter! Zelf. Maar telkens weer vergeten wij dat, doen wij dingen die níet het leven dat God ons gunt ondersteunen. Op die momenten dwalen wij af. De paus is zich bewust dat hij dat dus ook doet. Een van de belangrijkste redenen van dat afdwalen, is dat wij mensen rekenen. Wij bepalen elkaars waarde in aantallen en gewicht. De 99 schapen in het evangelie dat wij zojuist hebben gehoord zijn meer waard dan 1 schaap, die 99 leveren veel meer wol en vlees. Mensen leveren geen wol en vlees maar van mensen bepalen we waarde aan wat we gestudeerd hebben, de functies die we bekleden, of we veel geld hebben, of we nuttig zijn, veel bijdragen aan de maatschappij. Wij mensen tellen en wat het meeste oplevert, dat is het belangrijkst. Maar de liefde, de liefde die God is, telt niet, die redeneert niet logisch. Voor Jezus die spreekt voor de Vader, is die éne bijzonder en van zo’n waarde dat Hij een hele kudde in de steek laat. Ja, zo de hele kudde aan gevaren blootstelt, om die ene te zoeken. De waarde van mensen zit voor Jezus dus niet in dat wat je kunt tellen. En zelfs zit die waarde er niet in of wij ons aan de voorschriften houden die de H. Schrift en ook Jezus ons voorhouden. Immers: In de evangelielezing over de herder en het schaap dat hij gaat zoeken en de vrouw die haar hele huis op z’n kop zet om die ene drachme te zoeken, hoort ook nog dat verhaal van de Vader die op de uitkijk gaat staan om zijn verloren zoon te verwelkomen. Die ene zoon die zich aan God noch gebod heeft gehouden. Als dat gebeurt, dan wordt het groot feest. Die Vader had nóg een zoon, één die altijd netjes had gedaan wat hij had voorgeschreven, die had Hij ook lief maar voor die afdwalende ene blijft Hij op de uitkijk staan. Nee, God rekent niet, God is niet logisch. Hij houdt van ons, werkelijk zoals we zijn: mensen die geregeld afdwalen. Net als de paus. Maar ook mogen wij ons geliefd weten en – heel belangrijk! –mogen wij vanuit die liefde van God met elkaar omgaan, open staan voor elkaar, op de uitkijk, zoekend naar elkaar. Daarbij zijn wij soms schaap, maar soms ook herder. Of vader…
In het mooie boek Eindelijk thuis, van Henry Nouwen, verplaatst hij zich in de drie hoofdpersonen van het dat verhaal over ‘de verloren zoon’. Hij erkent dat hij vaak die verloren jongen is geweest, ook die rechtschapen en jaloerse zoon herkent hij in zichzelf. Maar waar hij uiteindelijk bij uitkomt is de persoon van de Vader, die uitkijkende Vader, waarvan de ogen zijn zoon blijven zoeken. Dát is mijn opdracht, realiseert Nouwen zich uiteindelijk; dat is ónze opdracht. Uitkijken naar elkaar, blij zijn dat wij een gemeenschap mogen zijn. Ieders waarde zíen. Of we gezond of ziek zijn, of we veel of weinig naar de kerk komen, of we veel kunnen bijdragen, in geld of inzet, of niet. Laten we, wie we ook zijn, wat we ook kunnen bijdragen, zoeken naar elkaar. Ik denk dat we dat in onze parochie al veel doen. Maar bidden we, dat het ons in dit komend jaar gegeven zal zijn om er misschien nog een schepje bovenop te doen om een open, verwelkomende, ja, een zoekende gemeenschap te zijn. Héél gewoon, mensen die proberen te gaan in geloof in Hem die is Vader en Herder, en huisvrouw die haar hele huis overhoopgooit om iedere keer weer óns te zoeken. Wat een genade. Amen
Zuster Susan van Driel o.carm.
Zondag 4 september 2022, 23ste zondag door het jaar
Inleiding
Ieder weekend staan we hier stil bij wat het betekent Jezus na te volgen in je dagelijkse leven. En we weten onderhand wel dat dit niet vrijblijvend is. Maar wat Jezus vandaag zegt, is niet alleen niet-vrijblijvend, maar het roept bij veel mensen ook flinke weerstand op. We zullen Jezus namelijk horen zeggen: 'Als je bij mij wilt horen, dan moet je alles opgeven wat je hebt: je vader en je moeder, je vrouw en je kinderen, je broers en je zussen. Zelfs moet je bereid zijn je eigen leven op te geven'. Ooit zei iemand over dit fragment uit het evangelie: 'Dit past niet bij de liefde die Jezus verkondigt. Ik heb liever dat deze bladzijde uit de Bijbel verwijderd wordt'. Maar u hoort het: de bladzijde zit er nog steeds in. Kort en goed: een pittig evangelie vandaag, maar we gaan toch proberen stil te staan bij wat Jezus bedoeld kan hebben.
Evangelie: Lucas 14,25-33
Een grote groep mensen reisde met Jezus mee. Jezus zei tegen hen: Als je bij mij wilt horen, dan moet je alles opgeven: je vader en je moeder, je vrouw en je kinderen, en je broers en je zussen. Je moet zelfs bereid zijn om je eigen leven op te geven. Als je dat niet wilt, dan kun je mijn leerling niet zijn. Je kunt alleen mijn leerling zijn als je met mij meegaat en samen met mij lijdt.’ Jezus zei: ‘Stel dat je een toren wilt bouwen. Dan ga je eerst bedenken hoeveel dat kost en of je genoeg geld hebt. Want stel dat je wel begint te bouwen, maar geen geld hebt om het werk af te maken. Dan zullen alle mensen je uitlachen. Ze zullen zeggen: ‘Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet afmaken!’ Of stel dat een koning oorlog wil voeren tegen een andere koning. Hij weet dat die andere koning met een leger van twintigduizend soldaten komt. Dan gaat hij natuurlijk eerst bedenken of zijn eigen leger van tienduizend soldaten wel groot genoeg is. Als dat niet zo is, kan hij beter zo snel mogelijk een dienaar sturen. Die kan de andere koning dan om vrede vragen. Bedenk dus goed wat het betekent om mijn leerling te zijn. Want je moet alles opgeven wat je hebt.